Inleiding
De regering is ervan overtuigd dat duurzame biomassa nodig is voor energietoepassingen, chemie en materialen in een duurzame economie richting 2030 en 2050. Zo staat het ook in het recente Klimaatakkoord. Daarvoor is een integraal duurzaamheidskader nodig dat in principe geldt voor alle biomassa en alle toepassingen. Daartoe wil het kabinet:
1. Een beschouwing door het PBL over de maximale beschikbaarheid per in te zetten biomassa-stroom, rekening houdend met diverse invullingen van het ‘fair share’ beginsel.
2. Een beschouwing door het PBL over toepassingsmogelijkheden per in te zetten biomassa-stroom, uitgaande van een zo optimaal en efficiënt mogelijk gebruik (cascadering).
3. Het opstellen van duurzaamheidscriteria per in te zetten biomassastroom.
4. Een advies door een speciale (SER-)commissie over draagvlak voor en uitvoerbaarheid van het duurzaamheidskader.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is goed voor 1. en 2. , Royal Haskoning DHV voor 3. (komt binnenkort uit) en een speciale SER-commissie geeft het eindantwoord.
In de publicatie “Beschikbaarheid en toepassingsmogelijkheden van duurzame biomassa” voldoet het PBL aan 1. En 2. . De tekst is te vinden op www.pbl.nl/publicaties/beschikbaarheid-en-toepassingsmogelijkheden-van-duurzame-biomassa-verslag-van-een-zoektocht-naar-gedeelde-feiten .
De cijfermatige data in de PBL-tekst komen van CE Delft ‘Toepassingen en beschikbaarheid van duurzame biomassa’ dd februari 2020 (www.ce.nl/publicaties/2454/bio-scope-toepassingen-en-beschikbaarheid-van-duurzame-biomassa ), een coproductie.
De filenaam geeft al aan dat de totstandkoming moeizaam was. Het is een uiterst gepolariseerd onderwerp waarover niet binnen afzienbare tijd een consensus zal gaan bestaan.
Het PBL begon zijn opdracht met een ‘joint fact finding’-aanpak. Gaandeweg echter bleken niet zozeer de feiten, als wel de interpretatie daarvan, het hoofdprobleem. De aanpak verschoof naar een inventarisatie van visies, perspectieven, wereldbeelden en belangen.
Het PBL koos ervoor om een hele ruime set belanghebbenden te contacteren: bedrijfsleven, brancheorganisaties, kennisorganisaties, overheid, adviesbureau, NGO (waaronder felle tegenstanders), gebiedsbeheerders, certificerende organisaties en enkele anderen. Dat maakte de kans op overeenstemming kleiner, maar de legitimiteit groter.
Men was het lang niet over alles oneens, zolang dat ‘in principe’ was. Een ingedikte lijst:
Klimaat
- Parijs en het Klimaatakkoord worden onderschreven, waarbij de reductie van broeikasgassen in een circulaire economie als de grootste kans voor biomassa wordt gezien in zowel energietoepassingen als niet-energie-toepassingen.
- Er moeten meer technologieën worden ingezet dan alleen biomassa
- Koolstof zo lang mogelijk vastleggen in materiaal werkt positief.
- Ketenemissies moeten worden meegeteld.
- Koolstofschuld moet worden meegenomen in de analyses
- Tertiaire reststromen (stromen die vrijkomen na gebruik) lijken beperkte klimaatrisico’s te hebben en dat geldt ook voor een nader te bepalen deel van de primaire reststromen (die bij de productie vrijkomen op de akker of in het bos) en secundaire reststromen (die vrijkomen bij de verwerking van de producten van bos- en landbouw).
Landgebruik
- Een gezonde en vruchtbare bodem, goed bodembeheer en voldoende organische stof zijn belangrijk
- ILUC (Indirect Land Use Change) verdient serieuze aandacht. Veel stakeholders zijn positief over de Europese regelgeving die moet waarborgen dat alleen low-ILUC-brandstoffen worden toegepast
- Onder voorwaarde van duurzaam bosbeheer (zoals voldoende achtergelaten tak- en tophout t.b.v. van biodiversiteit en bodemkwaliteit) mag en kan hout geoogst worden, voor zover dit niet oerbossen of beschermde gebieden betreft.
Transitie
- Men ziet een blijvende rol voor biomassa als materiaal.
- Op dit moment zijn er nog weinig bezwaren tegen een rol als feedstock voor de chemie.
- Als energetische toepassing onvermijdelijk is, dan bij voorkeur worden waar geen of nauwelijks alternatieven beschikbaar zijn (zoals lucht- en zeescheepvaart).
- Biomassa moet zo hoogwaardige en gecascadeerd mogelijk toegepast, waarbij directe verbranding laatste keus is.
Productie in herkomstgebieden
- Het belang van welzijn, natuur en welvaart wordt door iedereen onderschreven
- Het vertrouwen in de duurzaamheid van biomassa is het grootst wanneer deze uit Nederland komt, omdat de invloed van beleid op nationaal niveau het grootst wordt geacht. Om dezelfde reden is het vertrouwen in biomassa uit de EU groter dan in biomassa die uit de rest van de wereld
Economie
- Een transitie naar een biobased economy kan Nederland een economische impuls geven
Beleid
- De huidige stimulering via de SDE+-regeling is onevenwichtig op energietoepassingen en kostenefficiëntie op de korte termijn gericht, in plaats van op meer hoogwaardige toepassing (zoals chemie en materialen) en de langere termijn.
- Men is relatief positief is over de effectiviteit van RED2, FQD en de Wet Milieubeheer, maar men ondervindt ook belemmeringen vanuit wet- en regelgeving.
Vervolgens liepen de meningen soms sterk uiteen wanneer het ‘in principe’ in praktijk werd. Dat resulteerde in twee volle pagina’s met een lange enerzijds- en anderzijdskolom, die hier niet weer te geven zijn (zie blz 38 en 39 van de PBL-tekst). Links spreken de ingenieur en de zakelijkheid, rechts spreken de ecoloog en de actievoerder.
Het PBL dikt uiteindelijk, enigszins geforceerd, de vele mogelijke combinaties van standpunten in tot bovenstaande vijf prototypen. Het helpt in elk geval het overzicht.
Die prototypen worden gebruikt om vijf voorbeeldsituaties te geven van een mogelijke verhouding tussen de Nederlandse behoefte en de dekking daarvan. Dat vraagt eerst om een inleidende definitietabel, en daarna om een tabel waarin de behoefte versus het aanbod getoond wordt.
Bij deze tabel hoort uitleg.
Het Nederlandse aanbod in 2018 was 272PJ uit de landbouw en 70PJ uit de bosbouw, en wordt in 2030 ingeschat op grofweg 370PJ voor beide samen, en in 2050 op grofweg 420PJ (grofweg betekent hoe streng je ecologisch bent – ik heb kortheidshalve een middenwaarde genomen).
De Nederlandse vraag naar biomassa is in 2020 323PJ, waarvan148PJ voor energiedoeleiden (ter vergelijking: het totale primaire Nederlandse energiebudget was in 2018 ongeveer 3100PJ).
De toekomstige vraag en aanbod hangen sterk af van welk wereldbeeld men uitgaat.
Wie voorrang geeft aan het klimaat, zet de rem op ‘technisch duurzaam’ (geen nadeel voor food-feed-fiber en verder mag alles wat niet verboden is, zoals beschermde natuur en oorspronkelijk bos) en importeert mondiaal. De Nederlandse vraag en het mondiale aanbod schieten omhoog.
In het ‘duurzame ontwikkeling’-wereldbeeld gebeurt hetzelfde met de rem in de stand ‘max-duurzaam’, wat betekent dat er ook rekening gehouden wordt met watertekort of -overschot, kans op bodemdegradatie of met veel biodiversiteit.
‘Ecologie’ importeert uit de EU en er mag bijna niets, wat mogelijk goed is voor de biodiversiteit en bijna niets doet voor het klimaat. Dat moet dan worden opgevangen met heel veel windturbines en zonneparken (overigens zijn zonneparken ook Land Use Change). En als dat niet gebeurt, weegt dan de aventuele schade van het warmere klimaat voor de biodiversiteit op tegen de eventuele winst van bijna geen biomassa?
De blauwe %-hokjes gaan erover hoeveel% de Nederlandse vraag is van het mondiale of EU-aanbod: in de eco-stand is de Nederlandse biomassavraag in 2030 2,8% van het EU-aanbod. Dit heeft een directe relatie met de footprint-gedachte en dat treedt buiten het wetenschappelijke in het politieke domein. Hoeveel mag Nederland hebben? Naar rato van bevolking?oppervlak? Of moet je redeneren dat Nederland footprint heeft, maar ook footprint is (bijvoorbeeld voor melkpoeder van China)? Waarmee de discussie overgaat van Fair Share in Fair Trade. Binnen de context van de PBL-studie is deze politieke vraag niet te beantwoorden.
Wat het schema ook aangeeft is dat de meeste biomassa niet houtig is, en dat veel, mogelijk de meeste, houtige biomassa niet direct uit het bos komt.
Het PBL loopt vervolgens de rijen een voor een af en geeft aan in hoeverre de bewering in die rij gesteund wordt door de literatuur (ruim 400 wetenschappelijke publicaties). Ook daarbij weer het probleem dat de discussie al snel buiten duidelijke wetenschappelijke paden treedt en/of tegen definitievraagstukken aanloopt. Bijvoorbeeld bij de ‘koolstofschuld’.
De eenvoudige definitie: een bos heeft op moment t=0 een hoeveelheid koolstof (de 0-lijn). Er wordt gekapt en er komt op korte termijn koolstof vrij uit het bos of uit de bodem. Vervolgens begint het bos weer te groeien. Na verloop van tijd is de teruggegroeide hoeveelheid koolstof plus de bespaarde fossiele koolstof gelijk aan wat het was (C-debt repayment), na nog langere tijd snijdt de lijn de situatie als het bos doorgegroeid zou zijn, en daarna gaat er alleen maar koolstof het systeem uit in de vorm van planken. Deze repayment time kan, afhankelijk van de omstandigheden, enkele jaren tot enkele eeuwen beslaan (bijvoorbeeld op tropische veengrond) en dat laatste wordt dan altijd door actievoerders rond getoeterd, maar is inmiddels wettelijk verboden (wat iets anders kan zijn dan wat er gebeurt).
De andere definitie is dat het begrip koolstofschuld zijn zin verliest bij regulier bosbeheer, als er niet één groot, maar een heleboel kleine momenten t=0 zijn op een zo grote schaal dat je kunt middelen (de horizontale zwarte lijn stelt dan de gemiddelde waarde voor van de koolstofvoorraad). En wat je met het begrip aan moet als de bossen alsmaar groeien, zoals in het grootste deel van de EU.
Het hangt er maar net van af, zoals zo vaak, wat je met wat vergelijkt.
In situaties van een langdurige, reguliere bosexploitatie gebruik ik zelf de tweede definitie.
Vast staat in dit verband ondertussen dat de oppervlakte of het volume van het bos of (meestal) beide in de VS, Canada en het merendeel van de EU groeien. Aldus het PBL en CE Delft.
Vast staat ook dat energiehout zowel qua volume als qua kuub-prijs een kleine speler is en niet de dynamiek van het boskappen bepaalt. Kap vindt vooral plaats vanwege zaaghout.
In het Zweedse flowdiagram over 2015 bijvoorbeeld eindigt van de binnenlandse oogst van 330TWh ca 8TWh als pellet (2,5%) en (inclusief de pellets) 41TWh als energiehout, zijnde ca 12,5%. Dit soort percentages zie je vaak.
De ‘stock increase’-term is dus wat het Zweedse bos in 2015 netto gegroeid is. De ‘decomposition’- term is weggerot (weer CO2 geworden).
Voor zover in de VS de pelletproductie toe neemt, gaat die niet van het zaaghout af maar van het papier. De ene vergankelijke drager vervangt de andere.
Zoals bij elke wet vinden er overtredingen plaats. Sommige NGO’s beweren dat dat ook bij boskap zo is, , zoals mogelijke misstanden in Roemenië. In de PBL-tekst wordt hiervoor geen bewijs geleverd, maar het PBL vindt dat dit uitgezocht moet worden.
Het kan inderdaad geen kwaad als hier en daar de boekhouding verbeterd werd.
Dan nog is de vraag of deze overtredingen op de eerste plaats door het brandhout worden gedreven, een relatief onbelangrijk bijproduct, of door de hoofdproduct zaaghout of voor überhaupt een andere grondbestemming.
Mogelijk komt een deel van de onvrede in de wereld vanwege het ‘clear cut-beheer’ van het bos. Een kale kapvlakte is een dramatisch gezicht, maar niet per definitie een overtreding. En evenmin een bewijs dat het grote percentage niet-zaagbare bomen de biomassacentrale in gaat. Statistisch is dat niet waar.
Men kan op goede gronden vragen of een dergelijke vorm van bosbeheer de beste is. Dat is echter geen energievraag, maar een bosbeheervraag die weinig of niets met de pro’s en contras van biomassa te maken heeft.
In de, door het PBL geciteerde, wetenschappelijke literatuur vindt men het vaak zinvol om de bosbouw als zodanig ter discussie te stellen met als doel een betere mix aan functies. Nabuurs e.e. noemen dat ergens ‘climate smart forestry’.
De Nederlandse milieubeweging heeft, mijns inziens, te lang de bosbouw veronachtzaamd en haalt nu dat gebrek vanuit het verkeerde vertrekpunt in.
Het PBL komt met 14 aanbevelingen, waarvan ik, onder weglatingen van een aantal interessante onderwerpen, om redenen van plaatsruimte,, alleen de kop afdruk (blz 20 t/m26).
- Verlies van biodiversiteit door grootschalige productie van biomassa is een reëel risico; aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk met inachtneming van de afweging tussen klimaatverandering en biodiversiteit
- Een significante rol voor biomassa lijkt van wezenlijk belang voor een klimaat-neutrale circulaire economie
- Het is vrijwel onmogelijk om koolstofschuld, terugverdientijd en koolstofpariteit in harde beleidscriteria te vertalen, wel kunnen restricties worden opgelegd
- Zonnepanelen en windmolens zijn weliswaar efficiënter in termen van energie-opbrengst per oppervlakte-eenheid dan biomassa, maar toch is het raadzaam maximaal in te zetten op zowel de ontwikkeling van de productie van duurzame biomassa als van power-to-liquid (en power-to-hydrogen)
- Een belangrijke opgave is vast te stellen hoe bossen beter beheerd en beschermd kunnen worden en bosbouw samen kan gaan met meerdere functies
- Bosbouw kan samengaan met een netto vastlegging van CO2, maar dat vereist actief beleid om die vastlegging op peil te houden
- De beweringen over misstanden in de houtpelletproductie moeten serieus genomen worden en beter worden onderzocht door een onafhankelijke partij
- Het is raadzaam op EU-niveau op basis van objectieve informatie een visie te ontwikkelen op de beste benutting van marginale, gedegradeerde en verlaten landbouwgronden
- Uitvoering van EU-regelgeving verkleint de kans op ILUC, maar waakzaamheid voor mogelijke ILUC door een sterke groei van de vraag naar biomassa is nodig
- Het is van belang dat de overheid kiest voor een helder cascaderingsprincipe, dat actief communiceert en daar vervolgens haar beleid op afstemt
- Directe verbranding van biomassa in moderne installaties lijkt een gering effect te hebben op de luchtkwaliteit; vervanging van oudere kachels en ketels kan leiden tot een aanzienlijke verbetering
- Wetgeving gericht op duurzaamheid is nuttig, waarbij moet worden gezocht naar een balans tussen fraudebestendigheid en uitvoerbaarheid
- Door emissies die voortkomen uit de koolstof in geoogst hout te registreren op het moment van oogst wordt dubbeltelling voorkomen, maar deze registratie lijkt niet in alle landen op orde
- Het fair share principe is lastig te operationaliseren in beleid. De discussie hierover zou eigenlijk op een hoger en integraler niveau gevoerd moeten worden.
Ik
Grosso modo zegt het PBL-rapport hetzelfde als ik in talloze artikelen op deze site beweerd heb, soms in andere woorden.
Het PBL spreekt bijvoorbeeld over verschillende perspectieven, waar ik het over meerdere crises tegelijk heb. Naar mijn mening moeten mensen zich niet alleen maar in hun eigen crisis verschansen, maar op zoek gaan naar een overstijgend verhaal. De strijdigheid tussen diverse crises verdwijnt niet, maar het geheel kan wel geoptimaliseerd worden.
Als ik mijzelf zou moeten inplaatsen tussen de vijf perspectief-tronies ‘in het groen’, dan is dat nog lastig. Ik voel me het meest thuis bij ‘Klimaat’ en ‘Duurzame ontwikkeling’: je moet gewoon zakelijk over biomassa kunnen praten en het kan een flinke bijdrage zijn aan de klimaatcrisis en de energietransitie. Maar ik ben geen diehard en niet eenkennig , dus ideeën van de andere ‘in het groen’-tronies wil ik graag in overweging nemen, mits fatsoenlijk beargumenteerd.
In de grote behoefte-beschikbaarheid-tabel gaat de aanname van ‘technisch duurzaam’ mij te ver. Dat richt me te veel natuurschade aan. Verder zou ik op dit moment importen willen beperken tot uit de EU en eventueel Canada, niet zozeer uit principe (ik heb niets tegen eerlijke handel met Verweggistan), maar omdat ik op dit moment de eerlijkheid van de handel niet vertrouw. De EU-wetgeving, hoewel misschien nog niet ideaal, vertrouw ik wel.
Ik raad lezing van het PBL-advies aan.