Algemeen
Vanwege een verzoek van de Wijkraad Brouwhuis, waar mensen last hebben van de geur van het BZOB-terein (Geur Coppens en In gesprek over het BZOB-terrein), ben ik me gaan verdiepen in de regelgeving rondom geur. Ik kwam een heel eind met literatuuronderzoek, maar dat alleen is een beetje riskant. Vandaar een goed gesprek met twee ambtenaren van de Omgevings Dienst Zuid-Oost Brabant (ODZOB).
Een indeling.
Voor veehouderijen bestaat aparte wetgeving.
De niet-veehouderijen waar geen (groot) probleem bestaat (een fritestent) vallen onder het Activiteitenbesluit A of B en zijn niet vergunningplichtig. Daarover gaat dit verhaal ook niet.
Blijft over de categorie die wel vergunningplichtig is, waaronder de bedrijven op het BZOB-terrein.
Of de provincie of de gemeente bevoegd gezag is, is in de wet vastgelegd, maar dat is niet beknopt uitlegbaar. Voor de stinkende bedrijven op het BZOB-terrein is de provincie bevoegd gezag.
Het geurbeleid is alleen op hoofdlijnen vastgelegd. Het bevoegd gezag bepaalt wat een aanvaardbaar hinderniveau is. Daartoe volgt men een stappenplan uit de Handleiding Geur. Dat plan is vooral procedureel en bevat zelf geen inhoud.
Vaak levert de branche de inhoud middels een Bijzondere Regeling. Dat leidt tot een indeling naar branche. Bijv. Coppens valt onder de Bijzondere Regeling A3 “Diervoederindustrie”.
Dergelijke Bijzondere Regelingen zijn niet zelf de wet. De diervoederbranche stelt voor om als ‘acceptabel hinderniveau’ te definieren ‘een 98-percentiel van 1,4ouE/m3 in bestaande situaties en idem 0,7 in nieuwe situaties’. Dat wordt pas een wet als de provincie dat overneemt.
Wat zijn ouE’s en percentielen?
Ik stel me het ongeveer zo voor: een ambtenaar van de Omgevings Dienst Midden Brabant (daar zit dit specialisme) klimt met een speciale zak op een laddertje, houdt die zak in de schoorsteen, knoopt hem dicht en gaat ermee naar het lab. Daar zitten vier getrainde personen klaar. Die krijgen de lucht in gecontroleerde verdunningen toegevoerd. Als twee van de vier iets ruiken, heeft ruikt die verdunning met één (ouderwetse Nederlandse) geureenheid. Twee van die dingen heet een odour unit (ou). De E staat voor Europees. Dat wordt daarna teruggerekend tot de oorspronkelijke waarde.
Wat er uit de schoorsteen komt heet de emissie (in ouE/uur) en wat er bij de voordeur aankomt heet de immissie (in ouE/m3). Burgers ruiken dus de immissie.
Het verband tussen beide wordt vastgesteld met een rekenmodel, het NNM. De uitkomst daarvan is per definitie de waarheid. Er bestaat momenteel geen objectieve stankmeter die je bij je voordeur kunt hangen (zoiets als het stankequivalent van de dB-meter). Zie hieronder de E-nose.
Nu is de geur van jasmijn aangenamer dan die van stront, hoewel je ook niet je leven lang in de jasmijnlucht wilt zitten. Dat wordt in rekening gebracht met een “hedonische factor”. Dat is een getal 1,2,3,4 of 5 waardoor gedeeld wordt. Als er 200000 ouE/uur de pijp uitgaan, telt dat in de berekening voor mestlucht /1 en voor jasmijn /5 (in het voorbeeld dus 40000).
De ’98-percentiel” betekent dat de waarde gedurende 2% van het jaar overschreden mag worden. Dus 2% van 8760 uur, dus 175 uur per jaar.
De E-nose
Er zijn wel elektronische detectiesystemen van geurende stoffen ontwikkeld, maar die zijn nog experimenteel en alleen in beschermde en relatief eenvoudige situaties toepasbaar. Er loopt een pilot met E-noses op industrieterrein Moerdijk.
Probleem blijft vooralsnog dat de menselijke neus voor sommige stoffen zeer veel gevoeliger is dan elektronische sensoren.
De provincie
De provincie heeft op 3 november 2011 een beleidsregel vastgesteld “Beoordeling geurhinder omgevingsvergunningen industriële bedrijven Noord-Brabant” (Beleidsregel beoordeling geurhinder bedrijven Noord-Brabant). Daarin:
– als er een Bijzondere Regeling is, wordt die gevolgd. Dit leidt
bijvoorbeeld bij Coppens tot genoemde 1,4 en 0,7 .
– als er geen Bijzondere Regeling is, wordt een richtwaarde vastgesteld die iets strenger is (nl 1,0 resp 0,5). In speciale situaties mag dat worden opgehoogd tot het dubbele, de grenswaarde.
– bij het vaststellen van het acceptabel hinderniveau “betrekken GS de ontvangen hindersignalen over de inrichting”. Daartoe bestaat een protocol. Dat kan mogelijk leiden tot een strengere vergunning, maar de details zijn me niet duidelijk.
– de hedonische waarde van onbekende mengsels wordt op 0,5 gesteld (die tellen dus dubbel)
Best Beschikbare Technieken (BBT’s)
Verordeningen hebben de mond vol over BBT’s, maar de praktijk valt tegen. De eis is immers slechts dat op nabije woonbestemmingen de norm gehaald wordt (bijvoorbeeld 1,4 ouE/m3) . Als dat “gewoon” kan (bijvoorbeeld met een hogere schoorsteen) is het ook goed.
Vaak kan er meer dan de vergunning voorschrijft en worden de technische mogelijkheden niet optimaal benut. ‘Best’ is niet altijd ‘best’. 1,4 kon best 1,0 worden en 98% kon best 99% worden, maar dat is duurder, het hoeft niet en dus gebeurt het niet.
Cumulatie
Op het BZOB-terrein in Helmond staan meerdere bedrijven die geurhinder veroorzaken (Coppens Diervoeders, Den Ouden, mogelijk Ferm-O-Feed). Ik heb tot nu toe geen bepalingen gezien die iets zeggen over stank in woonwijken door meerdere stinkende bedrijven tegelijk. Als twee bedrijven elk 2% kans hebben om boven de 1,4 ouE/m3 te komen, is de kans dat een woning getroffen wordt ongeveer 4% als de oorzaken van de stank toevallig zijn, of is de blootstelling groter dan 1,4 als beide bedrijven (bijvoorbeeld door het weer) tegelijk stinken.
Dit vraagt mijns inziens aandacht.