Klimaatmaatregelen – hoe weet je wat werkt?

Inleiding
Heel veel landen nemen bij elkaar heel veel klimaatmaatregelen. Die werken soms wel en soms niet, en soms een beetje.
Gegeven de grote financiële en inhoudelijke belangen zou het goed zijn, als er een methode bestond om op systematische wijze te analyseren wat in welke mate werkt. Tot voor kort kon dat niet. Er werd van alles beweerd met een hoog subjectief, willekeurig  of god zegene de greep – gehalte.

Een internationale groep onderzoekers, meest uit Berlijn (even kortheidshalve de Potsdam-groep), heeft in Science van 23 augustus 2024 een analytisch raamwerk geproduceerd dat een forse stap vooruit zet bij het oplossen van dit evaluatieprobleem. De studie is te vinden op https://www.science.org/doi/10.1126/science.adl6547 . Het is een Open Access-tekst, waarbij een uitgebreid pakket ondersteunend materiaal hoort.

In de studie worden 1500 beleidsmaatregelen onderzocht, gericht op CO2-vermindering, die in totaal van 1998 t/m 2022 door 41 landen op zes continenten doorgevoerd zijn. De ca 1500 maatregelen zijn ingedeeld in 48 benamingen, waarvan er 39 hieronder afgedrukt staan.
Van de 41 landen zijn er 20 lid van de EU. Collectieve stappen van de EU worden daarom apart vermeld.
Dit bestand van 41 landen is eenzijdig samengesteld. Afrika, het Nabije Oosten en centraal Azië zijn zwaar ondervertegenwoordigd. Dit is geen opzet, maar een gevolg van datagebrek. Enige behoedzaamheid is op zijn plaats.


De methode
Als economen quasi-experimenteel willen werken, gebruiken ze de Difference in Difference – methode (DiD). Het lijkt in de verte een beetje op hoe ze nieuwe medicijnen testen: je probeert een groep te vinden waar een maatregel op moment t1 wel genomen is, en een vergelijkbare groep waar dat niet gebeurd is, en op basis daarvan probeer je na een eindmoment t2 tot verstandige uitspraken te komen.
Dat is nog een stuk gecompliceerder dan bij de ontwikkeling van een nieuw medicijn, en daarom lopen er in vakkringen uitvoerige discussies.
Om zichzelf groot leed te besparen in de vorm van uit de hand lopende omvang van doelgroepen, universitaire budgetten en computerrekenkracht, beperkt het gemiddelde economische veldwerk zich tot een aantal oorzaken en gevolgen dat niet al te ver boven de één ligt.

Hier heb je nu dus ca 1500 beleidsmaatregelen van allerlei aard, ingedeeld in 48 benamingen, verspreid over 41 landen, elk met hun eigen t1 en meestal geen t2 (vaak dus overlappend werkend), waarbij één gevolg onderzocht wordt, namelijk welke daling van de CO2 – emissie die leidt. Dit liefst per maatregel of combinatie van maatregelen.

Daarvoor heeft de Potsdamgroep een methode ontwikkeld en die werkt met machineleren. Dat leidt tot statistische teksten die voor mij te hoog gegrepen zijn, maar die diverse controlerende wat als?-vragen overleven en die door de peer review van Science zijn gekomen, dus ik ga er maar van uit dat de resultaten kloppen en robuust genoeg zijn.

Eerstens worden de 41 landen ondergebracht in de categorie ‘developed economies’ (27 landen) of ‘developing economies’ of ‘transitional economies’ (14 landen).

In elk geval wordt de conventionele stap gezet om elk land te schematiseren tot vier maatschappelijke werkterreinen: gebouwde omgeving, industrie, elektriciteitsopwekking en transport. Per werkterrein blijken een dozijn of minder soorten maatregelgroepen werkelijk relevant (zie boven).

Verder worden de 48 maatregelbenamingen ingedikt tot vier beleidsmatige categorieën: beprijzen, reguleren, subsidiëren en informeren. Hierboven bijvoorbeeld (gebouwde omgeving) is de benaming ‘building code’ reguleren, de benaming ‘label’ informeren, ‘performance standard’ reguleren, ‘adoption subsidy’ subsidiëren en ‘carbon tax’ beprijzen.


Het machinelerende algoritme gaat op zoek naar ‘doorbraken’.
Iets heet een ‘doorbraak’ als de CO2-emissie daalt met minstens het minimumpercentage dat het algoritme kan ontdekken. Wat dat minimum is, hangt er van af welke zekerheid men wil en op welke termijn men vanaf t1 vooruit kijkt.
Als men genoegen neemt met 99% zekerheid (p=0.01), en als men of heel kort vooruit kijkt of heel lang (1 jaar resp. 22 jaar) is de detectiegrens ruim 10% afname. Kijkt men dan middellang vooruit (pakweg tussen de 6 en de 17 jaar), dan is de detectiegrens een afname van 4,5%.
Men betaalt voor meer zekerheid (p=0.001) de prijs van minder ontdekkingen.
Vaak blijken de emissiereducties ver boven de detectiegrens te liggen.

Bij de OECD (Organisation for Economic Coöperation and Development) ligt, sinds kort, een bestand waarin alle beleidsmaatregelen worden bijgehouden.
Versimpeld stelt de Potsdamgroep nu dat als de maatregel uit het OECD-bestand binnen twee jaar van de doorbraak ligt (hetzij ervoor hetzij erna) de maatregel oorzaak is en de doorbraak gevolg.

Als voorbeeld van hoe het werkt de elektriciteitsopwekking in het United Kingdom en de industrie in Frankrijk van 1998 t/m 2022.

Steeds is de zwarte lijn wat feitelijk gebeurd is, de blauwe lijn de voorspelling van het model, de rode lijn wat er volgens het model gebeurd zou zijn als de maatregel, waaruit de doorbraak volgde, niet doorgevoerd was. Boven de horizontale as staan beleidsmaatregelen in het bijbehorende jaar. EU-maatregelen staan apart vermeld, de rest is nationaal.
Gearceerde breedtes duiden onzekerheidsgebieden aan, CI betekent Confidence Interval.

Resultaten
Op deze manier vindt de Potsdamgroep binnen de ca 1500 maatregelen 69 doorbraken (48 in developed en 21 in developing economies; 24 in de gebouwde omgeving, 19 bij het transport, 16 in de industrie en 10 in de elektriciteitsproductie – waarschijnlijk zit hier een rekenfoutje en moet dit 22-19-16-12 zijn).
Van die 69 zijn er 63 aan een aanwijsbare oorzaak te koppelen (volgens mij 22-15-14-12).

Die 63 succesvolle maatregelen hebben de atmosfeer 0,6 tot 1,8Gton CO2 bespaard (een Gton is 1000 miljard kg). Waarschijnlijk wordt hier ‘per jaar bedoeld’, maar dat staat er niet bij.
Gegeven overigens de omvang van het probleem, is dat nog lang niet genoeg. Er moet tot 2030 minstens jaarlijks 15Gton af om onder de 2°C te blijven

Uit het onderzoek zijn enkele, algemeen geformuleerde, wijsheden af te leiden.

  • Effectief beleid hangt af van het ontwikkelingsniveau van de economie (voor de hand liggend, maar nu ook feitelijk bewezen)
  • Goede combinaties van beleidsmaatregelen (een goede ‘mix’) werken beter dan afzonderlijke maatregelen.
    Het afgedrukte voorbeeld van het UK in de jaren 2015 en 2016 laat dat zien. Daar staan heel veel hokjes. Er was de aankondiging van het uitfaseren van kolen (een regulerende ‘ban’), er was een bodemprijs in het ETS dus een aanvullende energiebelasting (dubbele ‘pricing’), er waren plannen om hernieuwbare energie uit te breiden (‘regulation’) en er kwamen duurzame energie-subsidies (‘subsidy)).
    In Noorwegen wordt de verbrandingsmotor uitgefaseerd in combinatie met een subsidie op elektrische auto’s.
  • De optimale mix is sectorafhankelijk – ziet er voor de bouw anders uit dan voor de industrie. Zie bijvoorbeeld de B in de bovenste afbeelding
  • Goed kllimaatbeleid moet gepaard gaan met goed sociaal beleid. Daaraan valt nog veel te onderzoeken
  • ‘Pricing’ is in ontwikkelde economieën het krachtigste individuele instrument, en een bijna onmisbare aanvulling op meer populaire instrumenten als subsidie, regulering en informeren.
    Voor zich ontwikkelende economieën geldt dit niet of veel minder.

Deze tabel heeft betrekking op ontwikkelde economieën.
De linkerkolom geeft de beleidscategorie, hetzij alleen, hetzij in combinatie, De regels sluiten elkaar uit (dus ‘pricing’ zit niet in ‘pricing and regulation and subsidy).
De tweede kolom geeft aan hoeveel de categorie, of combinatie van categorieën, procentueel bespaart aan CO2  – emissie. Dus de categorie ‘alleen pricing’ bespaart bij doorbraken in de gebouwde omgeving gemiddeld 22.64% CO2.
De derde kolom geeft aan in hoeveel % van de doorbraken in het betreffende maatschappelijk werkterrein op deze regel thuishoort. Dus van de succesvolle 63 doorbraken zitten er 22 in de gebouwde omgeving, waarvan er 2 uitsluitend in de categorie ‘pricing’ horen, 4 in de categorie ‘pricing and regulation and subsidy;, enzovoort. (Betekent overigens dat er ergens een rekenfoutje in de tekst zit).
De vierde kolom wijst zichzelf.

De vier regels m.b.t. de industrie zijn hieronder voor de duidelijkheid gevisualiseerd met cirkeldiagrammen.

Lees dit als: in ontwikkelde economieën bevat 42,9% van de succesvolle case studies alleen een pricing-element (bijvoorbeeld het ETS of een aanscherping daarvan, een koolstofbelasting, of het afschaffen van fossiele subsidies). De overblijvende maatregelen zitten in de categorie regulering, combi van regulering en subsidie, of alleen subsidie,
In zich ontwikkelende economieën wordt pricing slechts in combinatie ingezet
.

Parkeerverhalen die niet waar zijn (en het Winkelcentrum Woensel)

Natuur&Milieu heeft op 06 juni 2024 de brochure uitgebracht ‘Parkeermythes doorbroken’.
De brochure is te vinden  op natuurenmilieu.nl/nieuws-artikel/parkeermythes-doorbroken .

De brochure schenkt aandacht aan drie soorten parkeerbeweringen en haalt ze alle drie onderuit:

  • De parkerende auto is de melkkoe van de gemeente
  • Voor nieuwbouw van woningen moet er een ruim aanbod aan parkeerplekken zijn.
  • Winkeliers lopen omzet mis door  betaald parkeren en minder parkeerplekken

De brochure is een literatuurstudie. Net als Natuur&Milieu behandel ik de drie beweringen gelijktijdig met het belangrijkste, onderliggende literatuurdocument.
Als dat document tenminste (nog) via het Internet openbaar toegankelijk is. Want dat is een van de zwakke plekken van de brochure van Natuur&Milieu, dat de onderliggende documenten vaak zo oud zijn of zelfs ontoegankelijk. Bovendien zijn ze allemaal pre-Corona en dat is van belang.
Dat ligt, voor zover ik dat kan overzien, niet aan Natuur&Milieu, maar aan de situatie zelf. Ik ben als persoon soms afhankelijk van persberichten over een publicatie en kan niet aan de publicatie zelf. Natuur&Milieu heeft ongetwijfeld meer mogelijkheden.

Hoe dan ook, een poging.

Foto https://goedkoopparkeren.nl/nederland/eindhoven/parkeergarage-stadskantoor

De parkerende auto is geen melkkoe, maar integendeel een zwaar gesubsidieerde heilige koe (zijn trouwens echte koeien ook).
Het eerste volledige onderzoek dateert al weer uit 2006 (CROW, Openbaar parkeren, de kosten, de opbrengsten en de maatschappelijke lasten), maar dat is niet meer te vinden. Er is een onderzoek van Ecorys voor het bekende kenniscentrum CROW, waarvan in elk geval het persbericht dd 2014 is (mogelijk heeft Natuur&Milieu hier twee bronnen door elkaar gehaald).
Het persbericht (bijvoorbeeld op wat toe Verkeersnet.nl heette en nu Mobiliteit.nl)  op https://www.mobiliteit.nl/mobiliteitsbeleid/2014/07/28/parkeren-wordt-fors-gesubsidieerd/ noemt de cijfers die Natuur&Milieu ook noemt.
Nog wel te krijgen is de CROW-publicatie ‘Elf waarheden over parkeren, mobiliteit en retail’ dd 01 sept 2014 ( https://www.crow.nl/kennis/bibliotheek-verkeer-en-vervoer/kennisdocumenten/elf-waarheden-over-parkeren,-mobiliteit-en-retail ).

( www.cobouw.nl/bouwkosten-parkeergarage-nhm-moeilijk-in-te-schatten )

Recente bouwprojecten van ondergrondse parkeergarages komen grofweg rond de €50.000 per aangelegde parkeerplaats uit, met een grote bandbreedte.

Mobiliteit benoemt dat de 8,9 miljoen openbare parkeerplaatsen in Nederland, alles meegeteld, toendertijd financieel €4 miljard per jaar kostte en maatschappelijk €1,6  miljard. Daar zitten o.a. de aanlegkosten inn rente en afschrijving, exploitatie, grondkosten, perkeerwachters en zaken als leefmilieu en verkeersonveiligheid.
Er kwam (toendertijd) binnen een klein miljard per jaar aan onkosten.
Het verschil van beide (5,6 miljard minus 1 miljard, gedeeld door het aantal parkeerplaatsen, betekent dat de overheid op elke parkeerplaats gemiddeld €524 subsidie toelegt.

Maar  als je, zoals soms gebeurt, de kosten verwerkt in andere balansposten en alleen de baten op de gemeentebegroting zet, krijg je dus het melkkoe-idee.

Sinds 2014 zijn de parkeertarieven verruimd en verhoogd. Maar de kosten ook. Hoe zich dat onderling verhoudt, is onduidelijk.

Parkeernormen zijn vaak nodeloos streng en schaden de volkshuisvesting
Natuur&Milieu noemt hier als belangrijkste referentie ‘Parkeren in relatie tot (toekomstig) autobezit en -gebruik ( https://www.bpd.nl/media/1jhnansr/bpd-parkeernormen.pdf ) en dat is een goede keus. (BPD Bouwfonds Gebiedsontwikkeling is onderdeel van de RABObank, https://www.bpd.nl/ ).
Deze publicatie dateert van juli 2018 en is daarmee, in het hier geraadpleegde veld, de meest recente –  maar ook al weer zes jaar oud. Mogelijk is er in gemeenten sinds 2018 het een en ander veranderd.

Een parkeernorm schrijft voor hoeveel parkeerplaatsen er minimaal (en desgewenst ook maximaal) moeten zijn per gerealiseerde nieuwbouwwoning.

Veel gemeenten hanteren klakkeloos de landelijk gemiddelde richtlijnen van de CROW. Die baseren zich op algemene categorieën als zones binnen de gemeente, oppervlak  en prijs van de woning, woningtype en eigendomsvorm (bijvoorbeeld huur of koop). De meeste gemeentes hanteren in praktijk alleen de eerste twee categorieën.
CROW raadt overigens deze klakkeloosheid af en beveelt aan de eigen richtlijnen kritisch en met gevoel voor maatwerk te hanteren.

Merkwaardig genoeg, zegt BPD, worden parkeernormen niet gebaseerd op het te verwachten autobezit in de nieuwe wijk, terwijl dat best wel zou kunnen. Jongeren en arme mensen hebben statistisch minder auto;s, koop heeft meer auto’s dan huur. Over dat alles is een heleboel bekend (hierboven een voorbeeldplaatje).

Als men direct focust op het te verwachten autobezit, in plaats van op de indirecte CROW-systematiek, blijkt dat het autobezit bijna stelselmatig te hoog tot veel te hoog wordt ingeschat. Bijvoorbeeld bij een onderzoek van Rijkswaterstaat en de provincie Zuid-Holland naar zven nieuwbouwprojecten in Den Haag, waar gemiddeld 2/3de van de gerealiseerde parkeerplaatsen leegstond.

BPD heeft dat voor drie categorieën voor 41 steden in kaart gebracht (nogmaals, dd 2018). Omdat deze site focust op Brabant, hieronder de Brabantse cijfers.


Lees dit als volgt.
Voor een grondgebonden koopwoning van 135m2 in de buitenwijken is de parkeernorm grofweg een kwart tot de helft te hoog, gerekend het feitelike autobezit. In feite doen de steden alsof de norm voor deze categorie zoiets als de referentie is voor alle woonsituaties.
Voor de categorie ‘koopappartement van 75m2 in het eerste gebied buiten het centrum’ schat de bestaande parkeernorm in de meeste Brabantse steden het autobezit anderhalf tot twee maal zo hoog in als het werkelijk is.
Voor de categorie ‘huurappartement van 75m2 in het centrumgebied’ schatten alle genoemde Brabantse steden het autobezit drie tot zes keer hoger in dan het werkelijk is.
BPD heeft een strafpuntensysteem ontwikkeld om een en ander in volgorde te kunnen zetten (zoiets als een omgekeerde olympische medaillespiegel). Amsterdam wint pontificaal met 0 strafpunten en is de enige Nederlandse stad (althans, ni 2018) met een maximum parkeernorm.

Een en ander is geen loze statistiek, want de kosten van die overbodige parkeerplaatsen maken deel uit van de projectkosten. In bovenstaand voorbeeld worden de huurappartementen van 75m2 in het centrum onevebnredig zwaar getroffen. Dat kan er toe leiden dat dat soort appartementen niet meer sociaal is, of überhaupt niet meer gebouwd kan worden. Dat kan aantikken: een onderzoek van bureau REBEL dd 2017 toonde aan dat er door de te hoge parkeernormen 20% minder woningen werden ontwikkeld.
In essentie offeren de te hoge parkeernormen de belangen van de volkshuisvesting op aan die van de autobeziter.

Gratis parkeren baat winkeliers nauwelijks
Zoals eerder gezegd, bestaat gratis parkeren niet.
In elk geval is de openbare ruimte een publiek goed. Met kan er een politiek debat over voeren wat je nog wel passend vindt in een publiek goed, vooral als dat schaars wordt, maar ik laat dat beknoptheidshalve zitten. In elk geval vind ik dat voor parkeerterreinen, die apart gezet zijn voor klanten van commerciële ondernemingen, een vergoeding gevraagd moet worden. Betaald parkeren is hier de norm en gratis parkeren is een vorm van subsidie.

Nu kan men politiek vinden (noodlijdende winkeliers vinden dat al gauw) dat ze die subsidie moeten ontvangen. Je kunt dat als gemeente vinden.

Zou je als gemeente wel willen dat die subsidie uiteindelijk ergens goed voor is.
En dat nu is niet of nauwelijks het geval, om de eenvoudige reden dat de beschikbaarheid en vooral de prijs van parkeerplaatsen in praktijk een erg ondergeschikte factor blijken.
De eerste reden is dat de noodlijdendheid vooral door onlinewinkelen komt, door de armlastigheid van veel consumenten, en door de aanwezigheid van grote andere winkelcentra die zaken verkopen waar de consument over nadenkt en die niet alledaags zijn.
De tweede reden is dat mensen vooral naar prijs en kwaliteit van het winkelaanbod en de bijbehorende sfeer en beleving kijken. Veel geparkeerde auto’s werken een negatieve beleving in de hand.
De derde reden is dat de meeste omzet per week niet op vier wielen wegrijdt, maar op twee wielen of op voetzolen. Veel winkeliers overschatten hardnekking de autogebonden omzet en onderschatten navenant fiets en voet en (een beetje) het OV. Het is een iconisch beeld, de automobilist die op zaterdag zijn winkelwagen vollaadt en wegratelt naar zijn mobiel, maar de fiets en de voerganger komen vaker dan eenmaal per week en per saldo leveft dat meer op.


Illustratief zijn cijfers (weer uit https://www.crow.nl/kennis/bibliotheek-verkeer-en-vervoer/kennisdocumenten/elf-waarheden-over-parkeren,-mobiliteit-en-retail , cijfers 2014 van Mingardo) van het Rotterdamse winkelcentrum de Meent, waar (in elk geval op dat moment) auto’s nog voor de deur konden parkeren (zie boven).
Lopen genereert de meeste omzet.
Uiteraard ligt dit van centrum tot centrum anders en is dit een grote stad waar auto;s sowieso een kleinere rol spelen en de afstanden kliener zijn. Maar toch, als winkeliers al menen dat de bereikbaarheid van hun winkelcentrum een belangrijk probleem is, laat ze dan over de algemene bereikbaarheid nadenken en niet alleen over de autobereikbaarheid.

Verder zijn er heel veel deskundigen die verstand hebben of menen te hebben van hoe men een noodlijdend winkelcentrum kan opkalefateren, van braderie tot draaiorgel tot branchebeleid tot Bedrijfs Investerings Zones, maar dat is buiten de scope van deze site.

Het Winkelcentrum Woensel
Het winkelcentrium Woensel (na een rebrandingsoperatie Shopping Mall WoensXL geheten, maar die  naam gebruikt de volksmond nog steeds niet) is het tweede koopcentrum van Eindhoven. Het dateert uit 1971 en is onderdeel van de grotere wijk ’t Hool, een creatie van Van de Broek en Bakema.

Ik woon er een paar minuten fietsen vandaan en kom er regelmatig, vooral voor alledaagse zaken. En mijn vrouw ook.

Het Winkelcentrum Woensel heeft vier joekels van parkeerterreinen die zelfs bij piekbelastingen niet volstaan. Er ligt een groot busstation pal naast aan de overkant van de drukke Winston Churchilllaan maar, bij  dat busstation is geen fietsenstalling en de bewaakte fietsenstalling (bij de linkse rotonde) ligt iets te ver van de winkels af. De fietsenrekken pal naast de winkels zijn altijd bezet want, zo leert een oude wijsheid, fietsers zouden het liefste de winkel in fietsen.
Ik heb er in mijn gemeenteraadstijd voor de SP nog voor gezorgd dat de fiets het Winkelcentrum binnenmocht. De dames en heren planologen wilden bij de verbouwing in 2006-2007 de tweewilers het liefste aan de rand houden – over autobereikbaarheid versus algemene bereikbaarheid gesproken.

Het gratis autoparkeren is in het verleden een punt van discussie geweest, maar is uiteindelijk beperkt gebleven tot de koopavond op vrijdag en de zondagen (dan is er als regel niemand, hooguit leuk voor de aanwonenden).
Het maakt op de algemene gang van zaken allemaal geen moer uit.

Het Winkelcentrum  Woensel kwakkelt al jaren. Niet vanwege het (meestal) betaald parkeren, maar omdat het weinig sfeer heeft (de wiinkeliersverenigingdoet zijn best), omdat het geen topaanbod heeft en omdat de hoge huurprijzen veel speciale sfeerwinkeltjes (bijvoorbeeld de schoen- en sleutelmaker) weggejaagd hebben en er nu vooral de traditionele ketens zitten die overal zitten.
Er is veel leegstand.
Wie snel iets gangbaars  nodig heeft, kan goed terecht in het Winkelcentrum Woensel.Wie  iets speciaals wil, gaat naar het centrum of naar de oude radialen, en wie het echt leuk wil hebben, gaat naar Den Bosch.

(Maandag 12 augustus 2024, 17 uur, het was heel warm. Deel van het parkeeroppervlak)

Uiteindelijk heeft men ingezien dat de reanimatie va het huidige centrum vechten tegen de bierkaai is. Een noodlijdend deel, vooral aan de Noordkant, wordt gesloopt en een flink deel van de aangrenzende parkeervakte wordt opgedoekt. In de plaats daarvan moeten er 2000 tot 2500 woningen komen. Plus groen en een menselijk sfeertje.
Zie https://www.omroepbrabant.nl/nieuws/4063911/sloop-groot-deel-woensxl-leegstaande-winkels-maken-plaats-voor-woningen

Zogezegd van een winkelcentrum naar een wijkcentrum met winkels. Zou wel eens een verstandig idee kunnen zijn, mits de bereikbaarheid (en dan niet alleen de autobereikbaarheid) goed geregeld wordt.

Grote broeikasgaslozers geven hun winsten niet uit aan klimaatmaatregelen

Milieudefensie heeft samen met de onderzoeksbureau’s SOMO en Profundo in kaart gebracht hoe 20 multinationale ondernemingen enerzijds het klimaat voor miljarden schaden, tweedens samen jaarlijks voor miljarden winst maken, en tenslotte die winsten bijna helemaal aan hun aandeelhouders geven en dus niet in maatregelen tegen de emissies investeren.

Het rapport ‘Hun winst, ons verlies’ is, samen met een fact sheet en een Q&A-tekst, te vinden op https://milieudefensie.nl/actueel/rapport-hunwinstonsverlies .
De tekst van Profundo is te vinden op https://profundo.nl/public/files/2024_ LargeGHGemitters.pdf
De tekst van SOMO is te vinden op  https://www.somo.nl/nl/grote-vervuilers/

Uit een eerdere lijst van 29 ondernemingen heeft Milieudefensie 20 beursgenoteerde ondernemingen geselecteerd, 4 financiële en 16 niet-financiële. Over beursgenoteerde bedrijven is meer bekend. (Over de andere 9 wordt niets gemeld, maar de pensioenfondsen ABP en PGGM vertonen goed gedrag en de andere ondernemingen zijn vaak niet beursgenoteerd).


De boodschap kan worden uitgelegd in drie bovenstaande tabellen, met wat aanvullende uitleg.

  • Het gaat om onderling heel verschillende bedrijven. Dat is bewust zo gekozen om een min of meer representatieve doorsnee van het kapitalisme te krijgen.
  • De geselecteerd ondernemingen hebben activiteiten n Nederland, maar getoond zijn de cijfers over de concerns als mondiaal geheel
  • Tabel 1 is van Profundo en tabel 2 en 3 van SOMO
  • De emissies in tabel 1 zijn vaak niet volledig. Ze gaan over scope 1 (de directe emissies vanuit de eigen panden), scope 2 (de indirecte emissies vanwege de ingekochte energie) en scope 3 (de indirecte emissies vanwege de verkochte producten). Met name die laatste zijn vaak nog steeds niet goed bekend.
  • De studie gaat er van uit dat een ton CO2 €149 schade aanricht.
    Deze prijs is gebaseerd op de externe kostenbenadering van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), wat beschouwd wordt als een zeer conservatie methode om klimaatschade te berekenen. Het PBL hanteert namelijk het concept van preventiekosten: de kosten van de inspanningen om de uitstoot uit te faseren, zoals het vervangen of ombouwen van installaties zodat zij geen broei­kasgassen meer uitstoten, het vervangen van dier­lijke met plantaardige eiwitten in ons voedsel en het vervangen van kolencentrales door windmolenparken. Het gaat dus om een benadering van wat er nodig is om uitstoot te beperken, niet om de kosten van de daadwerkelijke schade van die uitstoot. Het PBL baseert zich hierbij op eerder werk van CE Delft.
    Zowel PBL als CE Delft vinden nu de feitelijke schadekosten een betere benadering. Het bedrag per ton CO2 zou dan veel hoger uitkomen.
  • In tabel  1 is dus de derde kolom 149* de tweede kolom. Deze derde kolom geeft de (behoudend ingeschatte) klimaatschade weer, aangericht over het jaar 2022.
    Let wel dat er de derde kolom bij BP een typefout staat. 24.9217 moet zijn 249.217 .
  • Tabel 2 geeft de netto winsten over elk van de jaren 2016 t/m 2022 weer.
    2016 omdat dat het eerste jaar na het Parijsakkoord is. 2022 is het laatst weergegeven jaar, omdat over 2023 de gegevens nog niet volledig bekend zijn.
    Men denke bij de mincijfers in 2020 ook aan Corona.
    De uitkering van BP aan de aandeelhouders, die ruim 50x zo hoog is als de netto winst, is geen typefout. Dit is gewoon werkelijk geschift.
  • In tabel 3 zijn de plusbedragen, uitgekeerd als dividend, en de bedragen, uitgekeerd aan het inkopen van eigen aandelen, opgeteld. Bij minbedragen passen aandeelhouders bij of worden er nieuwe aandelen uitgezet.
    De opvallende bedragen bij RWE en Uniper hebben te maken met grote reorganisaties bij deze fossiele energie-ondernemingen.
  • De totale schulden van alle niet-financiële bedrijven namen in de periode 2016-2022 toe, van 202,8 miljard euro in 2016 tot 254,8 miljard euro in 2022.
    De totale schulden van alle financiële bedrijven namen in de periode 2016-2022 af, van 260,7 miljard euro in 2016 tot 215,1 miljard euro in 2022.
    Milieudefensie heeft de schuldcijfers van SOMO niet afgedrukt, maar in het SOMO-achtergronddocument zijn die te vinden.
  • SOMO heeft de winst-, schuld- en uitkeringscijfers voor elk van de 20 ondernemingen apart uitgerekend. Het voert te ver om die hier allemaal te geven. Als (relatief eenvoudig en niet extreem) voorbeeld hieronder de gegevens van DSM.
    DSM maakte van 2016 t/m 2022 5,0 miljard bruto- en 6,4 miljard netto-winst.
    Daarvan werd 1,5 miljard aan dividend uitgekeerd en ook 1,5 miljard aan het inkopen van eigen aandelen. Dus 47% van de netto winst ging naar de aandeelhouders.
    De schuld van DSM door de jaren heen bleef ongeveer constant en  varieerde tussen €2,6 miljard euro en €3,6 miljard.

Strikt genomen zou het kunnen dat de geanalyseerde bedrijven klimaatmaatregelen genomen hebben, en dat de kosten daarvan al in de winstcijfers verwerkt zijn (m.a.w.: zonder die maatregelen zou de netto winst hoger geweest zijn). Milieudefensie en SOMO gaan er van uit dat dat dan om beperkte bedragen gaat. Immers, de bedrijven hebben als regel nog geen deugdelijk klimaatplan, de schuldenpositie remt en er wordt geen reclame mee gemaakt.

Verder proberen de bedrijven de overheid, en daarmee de belastingbetaler, zover te krijgen dat die hun investeringen overneemt, zodat de mooie winst- en uitkeringscijfers onaangetast blijven.
Milieudefensie is het hier niet mee eens. Bedrijven moeten veel sterker verplicht worden om te handelen.

Passen er genoeg windmolens op de Noordzee voor Tata Steel?

Tata Steel Ijmuiden

De Klimaathelpdesk
Er is een op een geïnteresseerd publiek gerichte denktank, de  Klimaathelpdesk, waar je een vraag kunt deponeren over een energie- en/of klimaatgerelateerd onderwerp. Een keur aan Nederlandse geleerden werkt aan dit initiatief mee. Zie https://www.klimaathelpdesk.org/ . Onder aan de homepage kun je aanklikken wie dat zijn.

Mijn vraag en het antwoord erop
De reden waarom ik de vraag gesteld had, was dat kort tevoren er veel te doen was over de wens van Tata Steel Nederland (TSN), de FNV en milieuorganisaties dat Tata Steel moest vergroenen. Dat heeft een milieu-aspect (toxische emissies) en een klimaataspect (CO2 ).

Beide zouden er heel erg mee gediend zijn als TSN overging van steenkool op waterstof. Op zich kan dat: er is al een fabriek in Zweden die het doet ( https://lkab.com/en/press/hybrit-ssab-lkab-and-vattenfall-first-in-the-world-with-hydrogen-reduced-sponge-iron/?aid=16447 ).

Met waterstof gereduceerd sponsijzer van LKAB

Maar die waterstof moet groen tot stand komen (via de electrolyse van water) en de daarvoor nodige stroom moet dus groen zijn. Bij een aan zee gelegen complex denkt men dan al gauw aan wind op zee.

Ik weet te weinig van Tata Steel (een zeer ingewikkeld dossier) om hier een breed verhaal neer te zetten. Het is een belangrijk onderwerp en ik volg de literatuur aandachtig, maar ik heb geen praktijk en ik woon er ver van af. Ik heb in dit verhaal interesse in één deelaspect, namelijk of de Noordzeewind genoeg waterstof kan leveren.  

Want voor die waterstof is een heleboel windstroom nodig. Daarom had ik aan de klimaathelpdesk de vraag gesteld “  Is Tata Steel’s overstap naar waterstof haalbaar door de benodigde duurzame energie op te wekken in de Noordzee? “. Het aanklikken van deze tekst brengt je bij het antwoord. Dat is geformuleerd door Lennart van der Burg  van TNO. Als je Lennart  aanklikt, krijg je alle vragen en antwoorden die hij behandeld heeft.
Dat antwoord heeft overigens wel even geduurd. Ik heb de vraag ingediend toen ik 74 was (valt in de beantwoording te lezen) en nu ben ik 76 half. Maar goed, kniesoor die daar op let.
Bij het antwoord is een korte literatuurlijst meegeleverd die ook aanklikbaar is.

Foto fa Van Oord

Het antwoord verloopt in essentie in drie stappen: je moet weten hoeveel waterstof Tata Steel nodig heeft; gegeven die hoeveelheid moet je weten hoeveel windvermogen nodig is; en vervolgens moet je weten of dat vermogen er is of komt.

Voor de eerste twee stappen leunt de beantwoording op een studie van het bekende internationale consultancybureau Roland Berger. Tata Steel en de FNV waren gezamenlijk opdrachtgever. De studie staat in de literatuurlijst.
Berger beweert (blz 15) dat voor de 7,2 miljoen ton vloeibaar staal die Tata Steel jaarlijks maakt, jaarlijks 380.000 ton waterstof nodig is. Dit getal kan ik niet controleren en ik neem aan dat het klopt.
Vervolgens kun je met middelbare school-scheikunde uitrekenen hoeveel energie er vrijkomt als je 380.000 ton waterstof laat reageren met zuurstof tot water: 15,1TWh. Berger neemt nu aan (klein foutje) dat die 15,1TWh ook geldt als je het verhaal andersom vertelt, dus van water terug naar waterstof . Gekoppeld aan 4000  vollasturen wind op de Noordzee kom je dan op een nodig vermogen van 3,8GW (Berger zegt ongeveer 4GW).
Maar het rendement van de electrolysers is ca 70% en zo her en der valt nog wel wat energie uit als warmte. Men kan die 3,8GW windvermogen dus het beste zien als netto, terwijl er bruto ongeveer anderhalf keer aan turbines moet staan. Je hebt dus zowat 6GW windvermogen nodig.
Lennart heeft dit foutje kritiekloos overgenomen.

Verschijnt het regeringsbeleid ten tonele, in de vorm van twee Kamerbrieven van minister Jetten. Daarin wordt de Nederlandse wind op zee – ambitie in 2030 opgehoogd tot 21GW (die grotendeels nog niet gerealiseerd is). Op de langere termijn is meer mogelijk.

Dus, zegt de Klimaathelpdesk, het antwoord op de vraag is ‘ja’ want 4GW is kleiner dan 21GW (en de correcte bijna 6GW ook).
Ik ben zo vrij om daar ‘in principe’ aan toe te voegen. Want (en dat zegt ook de Klimaathelpdesk in een beperkend zinnetje), er zijn een heleboel industrieën die smachten naar groene waterstof en je hebt ook zoiets als opslagcapaciteit nodig (die ook weer voor verlies zorgt).

Of de Noordzee groot genoeg is voor alle waterstofhunkeringen, valt te bezien. Een studie van Taminiau en Van der Zwaan voor het jaar 2050 (die ook op de literatuurlijst van het antwoord van de Klimaathelpdesk staat ( https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=4109358) spreekt over 59GW in de makkelijk toegankelijke delen van de Nederlandse Exclusieve Economische Zone. Als men de turbines ook neerzet in gebieden waar nu naar olie en gas geboord wordt, in natuurgebieden en in militaire oefenterreinen (nogal wat als als als), zou men tot 99GW moeten kunnen komen.
Zowel de vraag naar als het aanbod van wind op zee in 2050 zijn te speculatief om hier verder op in te gaan.

Het feest gaat niet door
Uiteindelijk werd in 2023 bekend dat de hoogste Tata-directie de transitie (nu?) niet in bovengeschetste ideaalvorm wil uitvoeren. Dat is teleurstellend.
Maar vroeg of laat zal een CO2-vrije staalproductie er moeten komen. Staal blijft nodig.

Het jaar 1000

Het Evangelarium van Egmond. Men had eerbied voor boeken.

De aanleiding
Na elke duizendste bezoeker van mijn homepage een meer persoonlijk getint verhaal over een afwijkend onderwerp.

Na de 36000ste klik op mijn homepage een verhaal over ‘het jaar 1000’. Dit omdat ik met mijn partner naar de tentoonstelling geweest ben in het Rijks Museum van Oudheden (RMO) in Leiden. Zie Rijksmuseum van Oudheden | Het jaar 1000 . Het is een goede tentoonstelling die doorliep t/m 17 maart 2024. Er hoort een mooi projectboek bij.
‘Het jaar 1000’ moet gelezen worden als ca 900 – ca 1100 , dus de 10de en 11de eeuw. De begrenzing wordt met enige soepelheid gehanteerd.

Het RMO motiveert zijn keuze met de constatering dat de 10de en 11de eeuw in de Nederlandse geschiedenis meestal een groot zwart gat zijn. Vooraf ging Karel de Grote en directe nazaten en die kennen we wel, maar daarna wordt het duister en pas in de hoge Middeleeuwen verschijnt het historische licht weer. De tentoonstelling laat zien dat dat onrecht doet aan de periode ertussen in waarin veel belangrijke trends gezet zijn.

Bijvoorbeeld omdat in die tijd het Oud-Nederlands dominant wordt over het Oud-Fries en het Oud-Saksisch.

Wie was er de baas?
De Europese opperbazen waren de keizers Otto nummer 1, 2 en 3 , en de opperbaas in ongeveer wat nu Nederland is was de bisschop van Utrecht.  Scheiding van kerk en staat bestond dus niet, voor zover men in die periode al van een ‘staat’ kan spreken.

Om bij de toenmalige communicatietechnieken te regeren moesten keizers met aanhangende hofhouding te paard als een soort rijdende rechter. Ze overnachtten dan in een ‘Palts’. Nijmegen had zo’n Palts (waarvan het Valkhof nog over is). Zodoende kon het gebeuren dat Otto II, die getrouwd was met een prinses uit Constantinopel, met die prinses onderweg was naar Nijmegen, tijdens welke rit de prinses in een bos ter hoogte van Groesbeek een tweeling ter wereld bracht waarvan het zoontje bleef leven.
Otto II stierf voortijdig, waarna de prinses de regeringszaken nog acht jaar waarnam. Volgens tijdgenoten deed ze dat niet slecht.

Kaart met archeologische vondsten uit deze periode

De kaart met archeologische vondsten laat zien waar men woonde.
Bekende paltsen waren die van Nijmegen, Utrecht (daar een Palts van de keizer en een palts van de bisschop), Zutphen, Asselt (bij Roermond) en Meerssen (bij Maastricht) ( https://nl.wikipedia.org/wiki/Palts_(verblijfplaats) ) .
Sowieso was het belang van wat nu de regio heet in die tijd veel prominenter. Grote delen van laag-Nederland waren slechts beperkt en risicovol bewoonbaar. Het beroemde Dorestad bijvoorbeeld werd door de op hol geslagen Rijn onder een laag klei bedolven en daarop verscheen later weer het dorp Vik. Vandaar de huidige naam Wijk bij Duurstede.
Limburg en Oost-Nederland als het politieke zwaartepunt van Nederland…
Ook een plaats als StOedenrode (de rode van sint Oda) is in die tijd een stuk belangrijker dan nu. Het tentoonstellingsboek geeft een mooie reconstructietekening van de burcht van Rode.

Land en landschap
Rond 900 was 70% van het gebied ‘woest’ en 30% ‘cultuur’. In 1100 lag dat omgekeerd. Door bedijking, veenontginning, en dat kon weer door toegenomen maatschappelijke organisatie vanuit stadjes, burchten en kloosters. Er ontstaat betere en meer landbouw en de bevolking groeit.

In die tijd namen de beer en de eland afscheid van wat nu Nederland is.

Kootwijkerzand (uit Wikipedia), de grootste woestijn van West-Europa

Wat ik een gemis vind is dat de Veluwe weinig aandacht krijgt. Dat is een leerzaam verhaal met als hedendaags icoon het Kootwijkerzand. Daar ligt een dorp onder dat in de 11de eeuw bedolven is. De tentoonstelling geeft wel wat afbeeldingen, maar geen verhaal. Zie https://www.archeologieopdekaart.nl/late-middeleeuwen/kootwijkerzand/pointofinterest/detail .
De Veluwe was in de tijd na Karel de Grote t/m ca de 11de eeuw het Ruhrgebied van West-Europa. Er werd ijzererts gevonden in de vorm van ‘klapperstenen’  die relatief veel ijzer bevatten. Voeg een reducerende warmtebron toe in de vorm van houtskool (een primitief hoogovenidee, maar dan van leem), en met enige kennis van zaken krijg je een deel van het ijzer in smeedbare vorm, en de rest wordt ijzerhoudende slak (die overal op de Veluwe nog teruggevonden wordt).
Voor houtskool is hout nodig. Diverse auteurs verschillen van mening over hoe duurzaam dat hout gewonnen werd (hakhout of hele bomen), en in hoeverre de schuld ligt bij  overexploitatie door overdadige schapen- en geitenvraat, of combi, maar het resultaat van alles was dat de Veluwe ontbost werd. Het zand ging stuiven en bedolf een dorp dat rijk was geworden aan de ijzerwinning. Een klassiek ‘sic transit gloria mundi’-verhaal dat ook heden ten dage nog zeggingskracht zou kunnen hebben. Ecologisch zelfvernietigend menselijk ingrijpen.

Kennis
De mensen in de 10de en 11de eeuw hadden uiteraard minder kennis dan wij nu hebben, maar ze waren net zo slim als jij en ik, en ze wilden graag kennis verwerven.
Veel van die kennis was Arabisch of (via de Arabieren) nog ouder, bijvoorbeeld Grieks of Babylonisch. De mondiale heersers van die tijd hadden hun onderlinge mondiale contacten en de kloosters waren het uitvoerend orgaan. Wat voorbeelden.

Hoe je je een olifant moet voorstellen als je die alleen maar van horen zeggen kent

Een wis- en sterrekundeboek uit die tijd. Het is van Gerbert d’Aurillac, die later zijn paus Sylvester II werd  (je kunt het ver schoppen als wiskundeleraar). Hij hield aan zijn opleiding wel een volkse reputatie als tovenaar over. Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Paus_Silvester_II .

Een onbekend Indiaas genie heeft bedacht om aan het bestaande Babylonische positie-talstelsel een expliciet teken toe te voegen om aan te duiden dat op een bepaalde positie niet wat staat. Wij kennen dat sindsdien als de 0. Dus 203 = 2*100 + 0*10 + 3*1. Zie https://www.bjmgerard.nl/over-fietsen-hammoerabi-en-het-multiculturele-talstelsel/ .
In deze tabel de oudste nullen in Leiden.
(Van de twee jaartallen is het eerste Arabisch en het tweede Christelijk.
)

Een Arabisch astrolabium ( https://nl.wikipedia.org/wiki/Astrolabium ). Het astrolabium is mogelijk een van orsprong Griekse uitvinding die door de Arabieren verder ontwikkeld en verspreid is.

Sinterklaas
De populairste heilige van die tijd was Sint Nicolaas. Die was bisschop van Griekse komaf en resideerde in Myra, in wat nu Turkije is. ( https://nl.wikipedia.org/wiki/Nicolaas_van_Myra )
De bisschop was in zijn tijd al populair en verrichte, naar men zegt, vele spectaculaire wonderen. Hij is niet voor niets de beschermheilige van schippers, scheepsbouwers, vissers, gevangenen, onschuldig veroordeelden, advocaten, deurwaarders, bankiers, dokwerkers, graanhandelaars, kuipers, wijnhandelaars, schilders, parfumeurs, apothekers, bakkers, clerici, vrijers, maagden, kinderen, prostituees en kooplieden. Ook veel havensteden hebben Sint-Nicolaas als beschermheilige. ‘Een hoop nevenfuncties’ merkt de tentoonsteling op die veel aandacht besteedt aan de Sint die ook in de 10de eeuw nog steeds zeer populair was.
De goede Sint ging rond 336 nChr dood en werd in Myra bijgezet. Toen daar de Seltsjoeken de baas werden, gingen Venetiaanse zeelieden op operatie en namen de stoffelijke resten mee naar Bari in Italië. Of dit geheel belangeloos gebeurde valt niet te achterhalen, maar relieken van zo’n populaire heilige waren in die tijd veel waard. .

De heiligenverhalen rond Sint Nicolaas maken in het geheel geen melding van een zwarte assistent, en hebben evenmin enige connectie met Spanje.

De Hunenborg – even een stukje jeugdsentiment
Op de archeologische kaart staat een burcht in Twente, in het Agelerbroek bij Ootmarsum. Ik heb gedurende mijn middelbare schooltijd in Ootmarsum gewoond en ik ben vaak naar de Hunenborg gefietst. De Hunenborg heeft overigens niets met de Hunnen te maken, want de burcht is van veel later (ca 1050). Het is wel een ‘borg’, met wallen en een gracht, maar onbekend is van wie precies. Wikipedia noemt de Bisschop van Utrecht als meest waarschijnlijke belanghebbende ( https://nl.wikipedia.org/wiki/Hunenborg ).
Er zijn in 1916 en in 2016 opgravingen gedaan.

Hunenborg in het Agelerbroek bij Ootmarsum

Het monument ligt nu in het bos. Ik vond bij mijn bezoekjes dat er een aparte sfeer hing, maar dat is uiteraard geheel subjectief.

Oldenzaal staat ook op de kaart. Het gebied rond de Oldenzaalse Plechelmuskerk ken ik ook want ik heb in Oldenzaal op school gezeten. De Plechelmus is een hele interessante kerk.

Klimaatrechtvaardigheid berekenen

Intro
“Klimaatrechtvaardigheid” bekt lekker, zeker in het Engels, luidkeels galmend in de straten tijdens een demonstratie. Maar ik ben tot voor kort niemand tegengekomen die een coherent verhaal oplepelt wat het begrip betekent. Waaraan herken je in voorkomende situaties of iets klimaatrechtvaardig is of niet? Kun je daar Euro’s en kilo’s CO2 aanhangen?

“Tot voor kort”, want sinds begin november 2023 is het iets makkelijker. Toen brachten Milieudefensie als opdrachtgever en ingenieursbureau Kalavasta als uitvoerder de 1.0 – versie van het Beleid Transitie Model uit (BTM). Dat model is te vinden op https://klimaatrechtvaardigheidscheck.nl/ . Het is gratis en vrij bruikbaar.

Milieudefensie heeft een goed stuk werk verricht, dat zich helaas niet leent voor een breed publiek.


Het is een ingewikkeld werkstuk en dat komt vooral omdat de werkelijkheid, waarvoor het model model staat, zelf zo ingewikkeld is. Er zit flink wat documentatie bij (onder de TAB ‘handleidingen’) en dat is geen luxe. Dan nog heb ik er vele uren op zitten puzzelen tot ik het een beetje snapte. Het lukt alleen als je achter de computer zit.
Wie details wil weten, moet zelf in de documentatie duiken.

Kern van de zaak (en daar is het model uniek in) dat het model focust op de positie van huishoudens.
Wat overigens slechts een deel van een groter verhaal is, maar dat wordt elders aangepakt (bijvoorbeeld in de bedrijvenactie van Milieudefensie).

Uitleg van het model
Als je het model  binnenhaalt en start, zie je een gebruikersinterface. Hierboven een afbeelding. De gekleurde hokjes horen niet bij de interface, maar bij de didactiek daarvan.

Het referentiejaar is 2023 en het doeljaar is 2030.
(Na 2030 gaat de taakstelling verder, maar daarover gaat dit model niet).

Het model wordt aangeleverd in de standaard modus ‘basisjaar’. In die modus zijn de variabelen in het model ingevuld met officieel beleid, dat op Prinsjesdag in september 2023 voldoende zeker was om mee te kunnen rekenen, of minstens om geloofwaardige aannames te doen.
Klikt men in de kolom ‘navigatie’ uit de vier thema’s huisvesting-mobiliteit-voeding-spullen aan de mobiliteit, en daarna in het navigatieveld het subthema vervoer met auto, en daarna in het Invoerveld het sub-sub-thema beleid heffingen, dan verschijnen in dat Invoerveld  de veronderstelde toekomstige Europese CO2-heffing ex het ETS2, de aanschafbelasting BPM, BTW en accijns, en de kilometerheffing (die standaard op nul is gezet vanwege onvoldoende duidelijkheid).
De standaardwaarden, die daar nu staan, leiden tot resultaten in het veld Grafieken.
De horizontale as bevat altijd een inkomensindeling (waarover verderop nadere uitleg), de verticale as kan gekozen worden en staat in de standaardversie op ‘directe emissies toekomst in kg CO2 per huishouden (hh) per jaar’ (toekomst = 2030).

Wat het model met ‘direct’ en ‘indirecte’ emissies bedoelt, verdient toelichting.
Het model stelt ‘direct’ gelijk aan wat het huishouden zelf aan energie opwekt (in technische termen scope 1). Dat betreft aardgas in de woning, benzine of diesel voor de auto en een evenredig deel van de kerosine voor het vliegtuig.
De rest van de emissies is indirect (scope 2 en 3). Aangeleverde stroom en stadswarmte aan de woning zijn in het model als scope 2 indirect; aan de auto geleverde stroom als scope 2 indirect; omzettingsverliezen in het raffinageproces en emissies bij de opwerking van elektriciteit voor de auto zijn scope 3 en dus indirect; omzettingsverliezen in het raffinageproces van kerosine en extra klimaateffecten op grote hoogte zijn scope 3 en indirect; alle spullen (waaronder de fabricage van de auto en het vliegtuig) zijn als scope 3 indirect; zo ook voedsel.

De uitkomsten van het model als geheel (dus de vier thema’s samen ) worden weergegeven in de strook ‘Dashboard’ onderaan. De TAB ‘Dashboard wijzigen’ maakt het mogelijk de weer te geven grootheden boven de kolommen en naast de rijen te kiezen. In de grafiek hieronder staat de standaardkeuze.
‘%’ betekent hoeveel de waarde in 2030 (die ook in absolute cijfers gegeven wordt)  is t.o.v. die in 2023.  Dus bij de 6de deciel is de directe CO2 – emissie in 2030 van huis, auto en vliegen samen 4382 kg CO2 per huishouden per jaar, en dat is 75% van de waarde in 2023.
Bij de 6de deciel is de indirecte CO2 – emissie in 2030 van huis, auto, vliegen, voedsel en spullen samen 9066 kg CO2 per huishouden per jaar, en dat is 93% van de waarde in 2023.
Naast het verhaal over de kilo’s CO2 is er uiteraard ook een financieel verhaal. In het Dashboard komt dat tot uiting in de kolom ‘Totale uitgaven van modules binnen het model’ (dat is inclusief afschrijving en onderhoud) en in de kolom ‘Totale uitgaven’. De logica m.b.t. de absolute en %-cijfers werkt hetzelfde.

De inkomensverdeling van de horizontale as verdient eveneens uitleg. Zie eventueel https://longreads.cbs.nl/welvaartinnederland-2019/ en dan de bijlage.
Het begrip ‘gestandaardiseerd inkomen’ is ontworpen om de inkomenspositie van huishoudens met diverse samenstelling statistisch te kunnen vergelijken. Eerstens heeft elk huishouden een besteedbaar inkomen. Maar alleen wonen is duur en het paarsgewijze een woning bewonen heeft voordelen, ook financiële. Je kunt met zijn tweeën onder dezelfde lamp zitten.
Het CBS heeft experimenteel factoren bepaald die afhankelijk zijn van de gezinssamenstelling (bijv. voor twee volwassenen zonder kinderen 1,37), en waardoor het besteedbaar inkomen gedeeld wordt. Het getal dat daaruit komt heet het gestandaardiseerd inkomen. Dit begrip is per definitie gelijkgesteld aan de koopkracht. Dus een éénpersoonshuishouden met €10.000 en een twee volwassenen-huishouden met €13.700 worden statistisch beide ingeboekt als een gestandaardiseerd inkomen van €10.000, tevens gelijk aan de koopkracht.
Vervolgens is het koopkracht-spectrum verdeeld in tien groepen waar steeds evenveel huishoudens inzitten (decielen), en die decielen staan op de horizontale as (vanwege plaatsgebrek is het woord ‘1ste deciel’ niet afgedrukt).

Hou in de gaten dat het model gebaseerd is op heel veel aannames, statistische vereenvoudigingen en onzekerheden. Vaar er niet blind op. Dat zegt trouwens Kalavasta zelf ook. Het is indicatief, maar dat dan goed.

In de witte hokjes in de lichtgrijze achtergrond kun je eigen waardes intypen in plaats van de standaardwaarde die er staat. Daarmee kom ik op de tweede modus, de zelfgebruikmodus. Na het invullen van de alternatieven de TABknop ‘Bereken’ aanslaan en het model rekent uit wat jouw versie van de werkelijkheid voor effecten heeft.
Je kunt jouw werkelijkheid (‘scenario’) via de TAB ‘Acties’ onder een zelfgekozen naam opslaan. Maar daarvoor moet je eerst een account aanmaken en dat moet, om een mij onduidelijke reden, met twee-factor bescherming van Google en dat geeft zoveel gedoe dat ik er niet aan ben begonnen.
Onder de TAB ‘Acties’ ook enkele andere nuttige functies, zoals het resetten naar het basisjaar.

Hieronder de interface die je ziet als je het Basisjaar (referentie) ophaalt, en daaronder een voorbeeld van de interface die je  krijgt als je de subsidies van €2950 op elektrische auto’s in 2025 niet afschaft. Dit slechts omdat dat een kort en eenvoudig voorbeeld is, niet omdat ik daar inhoudelijk iets van vind.


Een goede vraag, gezien deze getallen, is hoe de laagste decielen überhaupt rondkomen.

En nu de klimaatrechtvaardigheid
Deze uitgebreide technische beschrijving was nodig omdat het klimaatrechtvaardigheidsverhaal in het model technisch op dezelfde wijze georganiseerd is.

Sla daartoe in het Navigatieveld de TAB ‘Klimaatrechtvaardigheid’ aan, en na een kort introriedeltje de TAB ‘Klimaatrechtvaardigheid op basis van capaciteit en verantwoordelijkheid’. Even lezen en doorscrollen tot waar er ingevuld kan worden. De begrippen ‘capaciteit en verantwoordelijkheid’ vormen de basis van het kwantitatief inzichtelijk maken van wat Klimaatrechtvaardigheid voor huishoudens betekent.

Eerstens stelt het model standaard het reductiedoel voor 2030 in als 45% t.o.v. 2019, de uitspraak van het IPCC en van het Shellvonnis (en van de 29 bedrijvenactie van Milieudefensie). Men kan dit desgewenst zelf hoger zetten (bijvoorbeeld de 55% van het nationaal beleid en het Europese Fit for 55).
De totale reductieopgave van huishoudens moet door de tien decielen gezamenlijk worden opgebracht. De klimaatrechtvaardigheid gaat erover hoe dat verdeeld wordt

Het begrip ‘capaciteit’ is gedefinieerd als het gestandaardiseerd inkomen minus een vrijstelling. Die vrijstelling is door het model standaard vastgesteld op €15576 per huishouden per jaar, het niet-veel-maar-toereikend-criterium van het Centraal Plan Bureau (CPB). De gedachte is uiteraard dat daaronder de kip zo kaal is dat er geen veren meer te plukken zijn. De vrijstelling is instelbaar.
De aldus gedefinieerde  ‘capaciteit’ is een kwantificering van ‘de sterkste schouders’.

Het begrip ‘verantwoordelijkheid’ is afgeleid van de fair share-gedachte. Als er op de mondiale uitstoot van 59Gton per jaar 45% geminderd wordt, blijft er 32,45Gton over. Dat delen door 8,5 miljard mensen leidt tot een vrijstelling van 3818 kg CO2 per persoon per jaar (dit getal is ook weer instelbaar). Dat maal het gemiddelde aantal personen per huishouden wordt vervolgens als berekeningsbasis in het model gebruikt. Het verschil tussen de feitelijke CO2 -lozing en de vrijstelling per huishouden is de definitie van de ‘verantwoordelijkheid’. Een grote verantwoordelijkheid betekent een grote vervuiler.

Klimaatrechtvaardigheid gaat erover wat men de beste balans vindt tussen verantwoordelijk en capaciteit. Dat is een politiek (zo men wil ethisch) waarde-oordeel en geen model kan waardeoordelen geven. Klimaatrechtvaardigheid is een hele belangrijke factor, maar niet de enige. Ook het reductiedoel moet bereikt worden.
Aan de andere kant hebben de hoogste inkomens onevenredig veel profijt van nationale stimuleringsmaatregelen. Dat dat scheef is, is ook een politiek waardeoordeel.

Het model kan wel inzichtelijk maken wat keuzes betekenen. Men kan daartoe in het model een schuif zetten tussen verantwoordelijkheid en capaciteit.
De schuif naar helemaal links (100% verantwoordelijkheid, 0% capaciteit) staat gelijk aan de gedachte ‘de vervuiler betaalt ongeacht zijn inkomen’. Men zal dit niet gauw klimaatrechtvaardig vinden.
De schuif op 50-50% is een compromis dat als standaard aangeboden wordt door het model.
De schuif naar helemaal rechts (0% verantwoordelijkheid, 100% capaciteit) staat gelijk aan de gedachte ‘de sterkste schouder betaalt, ongeacht zijn emissie’.
Wat mij persoonlijk betreft, zit het optimum dat de schuif ergens rechts van het midden zit. Voor een preciezere aanduiding zou ik eerst diep moeten nadenken.

Hieronder hoe de verdeling eruit ziet in bovenstaande drie standen van de schuif.
Lees dit als volgt: de lichtgroene balk geeft de feitelijke emissie van een huishouden weer, zoals dat geschat wordt in 2030.
De donkergroene balk geeft het doel weer (zijnde 3818*de gemiddelde gezinsgrootte).
Als de lichtgroene balk boven de corresponderende donkergroene balk ligt, moet het verschil als extra reductie-inspanning tussen nu en 2030 worden waargemaakt.
In de 50-50% stand heeft het bestaande nationale beleid ervoor gezorgd dat laagste deciel in 2030  niet meer loost dan in 2030 mag.

Maar dan moet dat beleid wel worden uitgevoerd.

 Schuif links, 100% verantwoordelijkheid (vervuiler betaalt)

Schuif in het midden, 50-50%

Schuif rechts, 100% capaciteit (de sterkste schouders betalen volledig)

Nieuwe test voor loodvervuiling

Intro
Onderzoekers van het AMOLF (Atoom- en Molekuul Fysica) hebben een nieuwe detector ontwikkeld en op de markt gebracht om de (bedoelde of onbedoelde) aanwezigheid van lood in of op materialen in kaart te brengen.

Het blad De Ingenieur schreef erover op 29 november 2023 ( https://www.deingenieur.nl/artikel/betaalbare-loodtest-dankzij-onverwachte-ontdekking ).

De Ingenieur bouwt zijn artikel op een publicatie in het gerenommeerde Environmental Science and Technology ( https://doi.org/10.1021/acs.est.3c06058 , OPen Access), uit welk artikel de hierna volgende afbeeldingen afkomstig zijn. Noorduin is de corresponderend auteur.

Het persbericht op AMOLF is te vinden op https://amolf.nl/news/a-lead-test-based-on-solar-cell-technology .

Photoluminescent lead detection in complex environments and real-world scenarios. Lead detection on (A) soil, (B) glass, (C) pottery, (D) electrical cable cladding, (E) lead-containing tea kettle that is rubbed with melamine sponge, (F) paint, (G) electrical circuit board, (H) footprint of lead-contaminated shoe, (I) waterpipe, and (J) cross-sectioned lead-acid battery. Note that the photoluminescence is brighter in reality than in the photographs.

De detector
Er bestaat nog steeds loodvergiftiging. Dat kan tot ernstige medische problemen leiden (vooral bij kinderen), en zelfs tot de dood.
Weliswaar is met het wegvallen van lood in benzine een belangrijke bron daarvan weggevallen, maar er zijn nog steeds genoeg bronnen over: verf, waterleidingen, stroomkabels, recyclingbedrijven, elektronica en keramiek. En niet te vergeten sommige kleine vliegtuigen die nog op loodhoudende vliegtuigbenzine vliegen (AVGAS) – zie gs-noord-brabant-willen-verbod-op-loodhoudende-vliegtuigbenzine/ .
Unicef schat dat mondiaal meer dan een op de drie kinderen aan loodvergiftiging lijdt (ca 800 miljoen).

Er bestaan al methodes om lood te detecteren: van precieze die alleen in wetenschappelijke kring gehanteerd kunnen worden tot op verkleuring gebaseerde testen die in het veld gehanteerd kunnen worden, onder andere door civil scientists in gemeenschappen.
Ze hebben echter alle hun beperkingen, waardoor je er niet betrouwbaar, gemakkelijk en goedkoop over grote gebieden mee kunt werken.

Bodemonderzoek met de loodtest (foto Amolf)

De nieuwe detector verruimt deze mogelijkheden.
Het pakketje omvat een sprayer die een wolkje van de stof methylammoniumbromide (MABr) over het te onderzoeken oppervlak aanbrengt. Als daar lood inzit of opzit, vormt dat lood met het MABr een verbinding die men een lood halide perovskiet noemt. Die verbinding luminesceert als die met een (met het pakketje meegeleverde) UV-lamp beschenen wordt (wat men in de volksmond een black light noemt).
Door in plaats van Br te kiezen voor mengsels met het chemisch verwante chloor of jood kan men de kleur van de fluorescentie instellen, maar gekozen is voor groen (dat ontstaat met Br), omdat het menselijk oog daarvoor het gevoeligst is.
MABr is niet erg  gevaarlijk (lijkt chemisch in de verte een beetje op salmiak), van het oplosmiddel isopropanol zijn ook niet meteen rampen te verwachten zolang je het niet  in de fik laat vliegen,  en, zoals bekend, moet je niet in een UV-bron kijken. Met enig benul is de testkit gevaarloos te hanteren.

De techniek haalt met het blote oog concentraties van 1 nanogram per mm2 (de concentratie is hier per eenheid van oppervlakte – normaliter geeft een test die per eenheid van volume zoals de 5µg/dL – bloedgrens voor loodvergiftiging). Dit is erg gevoelig.
Met een deskundig bediende camera moet men de 0,05 nanogram per mm2 kunnen halen.
Er is een dosis-effectrelatie (meer lood, meer licht), maar die vlakt bij hogere concentraties op een gegeven moment af.
Soms is lichte voorbewerking  wenselijk (bijvoorbeeld een beetje opschuren).
De techniek blijkt verrassend specifiek. De onderzoekers hebben hem uitgeprobeerd met ca 50 chemicaliën en kregen geen vals-positieve of vals-negatieve antwoorden (bijvoorbeeld ook niet van tin, dat veel op lood lijkt).
Het maakt niet uit in welke  chemische bindingsvorm het lood is: metallisch, tweewaardig of vierwaardig, het werkt altijd. Hoe dat kan, is nog niet duidelijk.
De test heeft een hekel aan water.

(De eerste twee rijen per drie geven zonder toegevoegde spray de kleur met alleen daglicht resp. met alleen de UV-lamp, en de derde rij met alleen UV-licht met toegevoegde spray.
De bovenste drie rijen gaan over loodverbindingen, de laatste drie over niet-loodverbindingen)

Fundamenteel onderzoek en toeval
De loodtest is een bijvangst van fundamenteel en toegepast wetenschappelijk onderzoek dat eigenlijk over iets anders ging. Lood halide perovskieten staan erg in de belangstelling als materiaal voor zonnecellen en LEDjes.
Daarnaast hobbyde groepsleider Noorduin wat met de manier waarop botten en kalkskeletten in de natuur fossiliseren (zei hij in De Ingenieur). Dat moest ook met loodperovskiet kunnen.
In Coronatijd schoot hem te binnen dat je op deze basis ook een lood-test moest kunnen maken. De spray deed inderdaad zijn  dakgoot en de verf op zijn kozijn oplichten.

Bestellen?
De auteurs van de studie in het vakblad hebben een winkeltje opgericht dat hun testsetjes verkoopt. Op https://www.lumetallix.com/ (en dan shop). De set kost €66 excl. BTW.

Testset

De shop biedt ook toegang tot de mondiale NGO Pure Earth tegen giftige hot spots ( https://www.lumetallix.com/contact/pure-earth/ ), en tot de organisatie LEAPP (Lead Exposure and Poisoning Prevention Alliance ( https://leappalliance.org.uk/ ).

Verder is er de gebruiksaanwijzing te vinden op https://www.lumetallix.com/instructions/ .

Zit er wel of geen lood in de verf? (foto LEAPP)

HEMA brengt klimaatfootprint in kaart, supermarkten gerangschikt

CO2 –  inventarisatie
De HEMA is begonnen te doen met wat Millieudefensie niet aan dit bedrijf gevraagd heeft, namelijk het maken van een klimaatplan. Liever gezegd de voorbereiding daarop, een nulmeting (over 2019) van de broeikasgasemissie die verbonden is aan de bedrijfsvoering en de producten van het bedrijf, gerekend over wat in het jargon scope 1, 2 en 3 heet.

De begrippen scope 1, 2 en 3 zijn vastgelegd in het internationale GHG-protocol (GreenHouse Gas-protocol, https://ghgprotocol.org/ ).

In het geval van de HEMA levert dit onderstaande indeling op hoofdlijnen op:

De studie is gedaan door het Amsterdamse bureau Metabolic ( https://www.metabolic.nl/ ).

De HEMA heeft via zijn eigen kanalen ( https://corporate.hema.com/hema-publiceert-ambitieuze-doelen-co2-reductie/ ) onder de titel “HEMA publiceert ambitieuze doelen CO2 – reductie” een soort beginselverklaring. Op het einde daarvan kan het rapport zelf gedownload worden.
De NRC van 05 oktober 2023 heeft twee volle pagina’s aandacht aan het project besteed (dat is  het wel waard). Zie (als je eraan kunt) https://www.nrc.nl/nieuws/2023/10/04/hoe-hema-zijn-totale-uitstoot-heeft-weten-te-berekenen-a4176167?utm_source=push&utm_medium=topic&utm_term=20231004 .

Het is geen geringe taak geweest, met name scope 3 niet. Zoals Wilma Veltman, directeur inkoop, zegt ‘We hebben 30.000 artikelcodes in de winkels liggen’. In de NRC legt ze uit dat die samengebracht zijn in groepen vergelijkbare producten ‘alle sokken in één groep. Alle cacao in één groep’ enzovoort. Onduidelijk is of katoenen, wollen en polyester sokken in dezelfde groep zitten, maakt nogal uit.

Veltman spreekt steeds over CO2, maar uit het rapport blijkt dat alle broeikasgassen meegenomen zijn (ook bijvoorbeeld methaan en lachgas).

De berekening van Metabolic is nog eens dunnetjes overgedaan in een second opinion van Det Norske Veritas Business Assurance B.V. Daar kwam min of meer hetzelfde uit en die overeenkomst was goed genoeg om mee te kunnen werken. Bij veel precisie had het project jaren geduurd.

Je krijgt dit soort plaatjes:

Er zitten verrassende uitkomsten,

  • Scope 1 en 2 tellen getalsmatig nauwelijks mee (daarbinnen alleen de ingekochte stroom)
  • Transport speelt ook nauwelijks een rol
  • De bulk zit in de verwerving van goederen en diensten (‘upstream’) en het gebruik van die goederen (‘downstream’)

Men moet overigens bij dit soort werk waken voor dubbeltellingen. Hier speelt dat niet: de sokken tellen klimatologisch mee bij de HEMA en niet bij meneer Jansen die ze in de kast heeft liggen.

De berekening gaat elk jaar geactualiseerd worden.

De HEMA wil ook landgebruik, water en biodiversiteit in kaart gaan brengen.

Wat gaat de HEMA nu doen, of doen ze al?
Topvrouw Saskia Egas Reparaz wil dat de HEMA koploper op duurzaamheidsgebied wordt. Nu passeren dit soort ronkende kreten wel vaker, en aan concrete tussendoelen heb je meer. Die zijn er: de HEMA wil in 2030 zijn scope 1 en 2 – emissies met 75% teriggebracht hebben, en zijn scope 3 – emissies met 46% (dat is veel moeilijker).
Veldman wil niet teveel pielen met kleine dingetjes (NRC) en de grote dingen aanpakken. Bij de HEMA zijn dat bijvoorbeeld papier en katoen en verpakkingen.

  • Papier heeft nu FSC-keurmerk en dat moet gerecycled FSC-papier worden.
  • Katoen is nu volges het Better Cotton Initiative en dat moet biologissch worden. babykleren zijn dat al vanaf begin 2024.
  • De hoeveelheid verpakkingen is in vier jaar al met 23% teruggedrongen
  • Alternatieven voor maandverband

De gewetensvraag (voor de hele detailhandel) is of de HEMA niet gewoon minder moet gaan verkopen. Dat is voor een commerciëel bedrijf een brug te ver. ‘Spullen verkopen is ons bestaansrecht. Dus hoe wij dit oppakken is: spullen verkopen die langer meegaan” aldus Veldman in de NRC. Bijvoorbeeld afwasborstels met verwisselbare kop en navulbare make up-dozen en meegroeiende rompertjes.

Men kan moeilijk beweren dat de HEMA bekend staat om de overdadige luxe en overbodig assortiment.

De rookworst
De HEMA-icoon. De HEMA heeft overigens ook een vega-variant (de Ookworst), maar die loopt nog niet zo hard. Dus moet die lekkerder worden, vindt Veldman. Ze houden wel beide in de verkoop.

OP https://foodfootprint.nl/ kun je de foorprint van een aantal  voedingswaarden opzoeken.
Foodfootprint kent wel de runderrookworst, en dan krijg je dit

Runderrookworst per 100 gram
2187 g CO2eq        *
18.0 L water           *
 1.06 m2*jaar         *

(5 sterren = goed, 1 ster = slecht, t.o.v. andere producten op deze site) 
Data: RIVM (gemiddelde Nederlandse markt)
let op: kan (sterk) verschillen per seizoen/ land van herkomst

Rundvlees is notoir heel slecht, maar bovenstaande worst (overigens niet van de HEMA) is vooral varken en dat is iets minder erg.

Tel dus de jaarlijkse rookworstomzet van de HEMA en doe dat maal de varkensvariant van 2187 g CO2 , heb je een klein stukje van de grote footprintstudie van de HEMA.

Europese verplichting
Vanaf 2025 moeten alle grote Europese bedrijven verplicht rapporteren wat hun impact is op mens, milieu en klimaat. Een exercitie zoals die van de HEMA is daarvan een onderdeel.
Het worden gouden tijden voor eco-accountants.

In de NRC van 06 okt 2023 staat een artikel over supermarktketens, met de Superlijst Groen gerangschikt op duurzaamheid door bureau Questionmark over 2022. Eén staat Ekoplaza, twee de Lidl, drie de Albert Heijn en laatst de Plus. Kanttekening is dat het soms  meer om woorden dan om daden gaat. Zie https://www.thequestionmark.org/ en dan voor het NRC-artikel https://www.nrc.nl/nieuws/2023/10/05/groene-woorden-zijn-er-volop-maar-aan-daden-ontbreekt-het-de-supermarkt-vaak-nog

Het rapport over de supermarkten is te vinden op https://www.thequestionmark.org/search?type=publication of via de zoekterm ‘Superlist Environment The Netherlands 2023’

Fossiele energiesubsidies afschaffen: waarvan wordt het klimaat wijzer?

Het klinkt als een paradox: XR heeft het over geld en het PBL heeft het over klimaat, en beide hebben het over fossiele energiesubsidies. Hoe kan dat?

Nu is een paradox een schijnbare tegenstelling en dat is ook hier het geval, maar alle paradoxen worden geformuleerd om het denken aan te scherpen, en dat is eveneens hier aan de orde.


De grondslag van de PBL/CPB-studie en de Milieudefensie/SOMO/regeringsaanpak.
Het PlanBureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft samen met Centraal Plan Bureau (CPB) een studie uitgebracht over de hoogte en de aard van fossiele energiesubsidies, kort nadat de regering bij de begrotingsstukken becijferd had dat die subsidies samen goed waren voor tussen de 40 en de 46 miljard Euro per jaar.

De studie “Afschaffen fossiele energiesubsidies: eerder een hersenkraker dan een no-brainer” is te vinden op https://www.pbl.nl/publicaties/afschaffing-fossiele-energiesubsidies-eerder-een-hersenkraker-dan-een-no-brainer . Hoofdauteur namens het PBL is Herman Vollebergh, en namens het CPB Peter Zwaneveld.
Een recent artikel op deze site over het onderwerp is te vinden op https://www.bjmgerard.nl/volledig-einde-fossiele-subsidies-slechts-europees-haalbaar/ . Terugkijkend liep dit artikel, zonder dat te weten, al een beetje vooruit op de PBL-publicatie.

De regeringsstudie (40 tot 46 miljard per jaar) en eerdere studies van o.a. Milieudefensie, Metten en SOMO (waarop XR zich baseert) hanteren een inventarisatiebenadering: ze brengen zo volledig mogelijk in kaart welke regelingen er zijn, en tellen de bijbehorende bedragen op – niet meer en niet minder.

De PBL/CPB-studie hanteert als hun eigen grondslag hoe de diverse regelingen de externe klimaatkosten afdekken, dus in hoeverre ze als adequate klimaatbeprijzing dienen. De gedachte is dat het klimaat het beste gediend wordt als de schade geheel beprijsd is.
PBL en CPB gaan daarbij als maatstaf uit van een prijs in het Emissions Trading System (ETS) van €130 per ton CO2 . In 2023 tot nu toe schommelde die prijs tussen de 80 en 100 €/ton, en in 2021 steeg hij van 32 naar 80€/ton ( https://ember-climate.org/data/data-tools/carbon-price-viewer/ ).
Daarnaast hantereren PBL/SCP, ter vergelijking, volgens hun criteria ook de inventarisatiebenadering
Vanwege de andere grondslag, en omdat soms andere keuzes gemaakt zijn, komen PBL/CPB op een totaalbedrag aan fossiele subsidies volgens deze externe kosten-benadering op 13,7 miljard Euro.
Als PBL/CPB hun keuzes combineren met een inventarisatiebenadering komen ze op 17,1 miljard Euro. Het verschil met bovenstaand hoger bedrag wordt transparant herleid op de andere keuzes.
In bovenstaande tabel een vergelijkend overzicht.

Overigens noemen PBL/CPB ook indirecte effecten die niet eerder genoemd zijn, zoals bijvoorbeeld verrekeningstechnieken rond de vennootschapsbelasting (die voor een belangrijk deel fossiel verdiend is), BTW-vrijstelling van internationaal personenvervoer per vliegtuig of schip, belastingvoordelen rond auto’s, en nog zo wat. Deze indirecte kosten zijn meestal niet kwantificeerbaar.

PBL en CPB stellen expliciet dat de inventarisatiebenadering en de externe kostenbenadering elk hun specifieke merites hebben. De ene brengt in kaart waar je bij afschaffen aan moet denken, en de andere geeft richting aan wat daaruit de verstandigste keuze is.

De PBL/CPB-studie bevat een heel  bruikbaar overzicht van de directe en indirecte Nederlandse energiesubsidies, en van de lopende beleidsontwikkelingen op dit gebied.

PBL/CPB werken meestal met cijfers over 2021

Issues uit de PBL/CPB-studie
PBL en CPB benoemen een aantal punten.

Genoemde bedragen zijn slechts gedeeltelijk inbaar. Als de regering daadwerkelijk de subsidies af  zou gaan schaffen, veranderen ondernemingen hun  gedrag (wat de bedoeling is), stoppen of vertrekken naar het buitenland.

Als die onderneming onder het ETS valt (het Emissions Trading System van de EU) heeft stoppen of een vertrek op zichzelf geen gevolgen voor het klimaat, omdat het ETS EU-breed een (dalend) plafond heeft. (Dit ETS is momenteel goed voor 45% van de broeikasgassen in Europa.)
De vrijgekomen emissies worden door een andere onderneming binnen de EU tot het plafond opgevuld.  
Voor nadere uitleg zie https://www.emissieautoriteit.nl/onderwerpen/themas/emissiehandel-eu-ets-2021-2025 en  https://www.bjmgerard.nl/co2-prijs-onder-het-eu-ets-schiet-door-de-e50-per-ton/  en https://en.wikipedia.org/wiki/European_Union_Emissions_Trading_System ).
Als de vertrekkende onderneming  uiteindelijk buiten de EU eindigt, is er netto sprake van een toename van de emissies en mogelijk zelfs van een extra toename van de emissies als dat nieuwe buitenland slechtere wetten heeft – wat meestal zo is.
Op zichzelf betekent dat er wel anti-maatregelen mogelijk zijn als een ETS-onderneming wil stoppen of uit de EU  wil vertrekken. Het ETS kent de Market Stability Reserve (MSR), via welk mechanisme de Europese Commissie emissierechten uit de markt kan nemen. Verder gaat de EU voor een aantal energievretende processen een soort tariefmuur om zich heen bouwen ter grootte van het verschil in koolstofprijs, het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM).
En uiteraard bestaat de mogelijkheid een aflopende fossiele energiesubsidie te compenseren met een oplopende schone energie-subsidie of een anderszins gunstiger vestigingsklimaat.
Het versneld beëindigen van fossiele energiesubsidies in de vorm van gratis ETS-rechten (welke rechten sowieso in 2040 gepland staan om niet meer verstrekt te worden) kan dus zin hebben, als de grotere context er in meegenomen wordt.

De hoogte van de totaalsom aan fossiele energiesubsidies hangt sterk van keuzes af wat men mee telt en wat men als referentie kiest.
Bij PBL/CPB is de CO2 -prijs in het ETS de enige referentie. Zou men voor een ETS-prijs van 140 i.p.v. 130€/ton CO2  rekenen, schiet meteen het externe kosten-bedrag van €17,1 miljard omhoog.
Zo is het bijvoorbeeld een keuze of men de BTW wel of niet meetelt, bijvoorbeeld de BTW die over accijns geheven wordt. De BTW beïnvloedt de CO2 -emissie niet direct. Per saldo plaatst PBL/CPB het in de categorie ‘indirect’. Daardoor telt het kwantitatief niet mee in hun €17,1 miljard.
Dit soort effecten treedt in nog sterkere mate mee bij de inventarisatiebenadering omdat daar een heleboel keuzemomenten bestaan voor referentiebedragen. In essentie wordt wat normaal is (de referentie) vergeleken met wat niet normaal is (een lager bedrag) – en men kan erover twisten wat normaal is.

 Een voorbeeld is hoe omgegaan wordt met aardgasvrijstellingen. De energiebelasting op aardgas kent vier tarieven, waarvan het kleinverbruikerstarief I de hoogste is en het tarief voor zeer grote grootverbruikers IV de laagste. Men kan redeneren dat bijna Iedereen in I zit, dat dat dus normaal is, en dat de vrijstelling daarom t.o.v. berekend moet worden, maar men kan ook redeneren dat de vrijgestelden anders in IV gezeten hadden en dat daarom IV normaal is.
Zo ook kan men beredeneren dat als normaal = het kleinverbruikerstarief , alles wat daarvan neerwaarts afwijkt subsidie is. Men kan dat ook niet doen en het vier  stappen-tarief als normaal zien.
Zo kunnen berekeningen, die op zich beide bonafide zijn, tot geheel verschillende uitkomsten komen.

Het afschaffen van de degressieve tarieven (dus het vier stappen-systeem voor  gas en stroom) laat zien dat een vergelijkbare maatregel geheel andersom kan uitpakken. Het opheffen van het vier stappen-tarief voor aardgas werkt positief voor het klimaat (fossiel stoken  wordt ontmoedigd).
Maar het afschaffen van de degressieve tarieven voor elektriciteit werkt negatief voor het klimaat: verduurzaming betekent als regel elektrificatie en die wordt met de afschaffing van deze fossiele energie-subsidie ontmoedigd zolang het merendeel van de elektrische energie nog fossiel wordt opgewekt. Een pleidooi voor timing en niet alles tegelijk willen.

Fossiele energiesubsidies hebben ook een sociale kant.
Enerzijds zal het ongetwijfeld mogelijk blijken een deel van de fossiele subsidies weg te werken, waarna ze in de begroting komen. Dan kunnen er andere dingen mee gedaan worden, waaronder sociale,
Anderzijds zou men, strikt redenerend, ook kunnen beweren dat de €493, die elk huishouden in 2023 op zijn energierekening in mindering mag brengen, feitelijk een fossiele subsidie is. PBL/CPB maken die keuze niet, omdat ze dit als inkomenspolitiek zien die geen gevolgen heeft voor hun core business, namelijk de CO2 – productie.
Bovendien zal een deel van de verdwenen fossiele subsidies terugkeren in de vorm van hogere energieprijzen.

Al met al zou ik me niet fetisjistisch, als een blind paard, vastleggen op getallen. Ik zou pragmatisch kijken hoe men heel veel miljard fossiele subsidies kan terugbrengen tot zo min mogelijk veel miljard volgens een richtlijn, die de energietransitie optimaal dient, de sociale kosten beperkt.
Ik ben het dus eigenlijk met PBL/CPB eens.

Klimaatstrijd moet ook sociale strijd zijn (en omgekeerd), en dus ik met de SP op de Ouderenbeurs

In Vrij Nederland van 11 sept 2023 wordt de Amerikaanse geograaf Matthew Huber geïnterviewd over zijn nieuwe boek ‘Climate Change as Class War’ dat in het najaar in het Nederlands uitkomt. De intro van het interview is te vinden op https://www.vn.nl/matthew-huber-klimaatverandering-klassenoorlog/  , en verder alleen als je VN-abonnee bent.
Via Blendle is ook de hele tekst van het interview bekend.

Overstroming Valkenburg 2021
Zie https://www.bjmgerard.nl/waarom-de-limburgse-over-stroming-een-klimaatcomponent-had-en-hoe-dat-werkt/  en ook https://www.bjmgerard.nl/klimaateffecten-in-brabant-2-tilburg-en-het-noodweer-van-28-juli-2014/ .

Nu ben ik niet zo’n fan van grootscheepse theorieën, die vaak op gevoelsmatig gedefinieerde begrippen berusten. Bij maatschappelijke ‘klassen’ gebeurt dat soms ook en krijg je vervolgens richtingdiscussies die gelijken op gelovigenstrijd tussen de diverse, fijnzinnig van elkaar verschillende, takken van het protestantisme.
Maar als men mij toestaat tussen de oogharen door te kijken naar de grote lijn, geeft Huber een redenering die min of meer klopt.

Grofweg rust zijn betoog op vijf poten (af en toe een toevoeging van mjjzelf ertussen door)

  • Goed klimaatgedrag wordt te vaal gezien als het streven naar een lage persoonlijke footprint. Huber: “Stel, je hebt een olie-CEO: hij (of zij) kan vegetariër zijn, elke dag met het OV reizen, in een tiny house wonen, nooit op vliegvakantie gaan en geen fast fashion dragen. Volgens de dominante klimaatanalyse, die van de persoonlijke ecologische voetafdruk, draagt deze persoon slechts een minieme verantwoordelijkheid voor klimaatverandering. En dat is precies wat er mis is met onze huidige aanpak, stelt Huber. We moeten ons niet blindstaren op persoonlijke consumptie. Die olie-CEO is voor het klimaat veel belangrijker in zijn rol als producent dan als consument.”
    Mijn mening: verbeter de wereld, begin bij het systeem (maar eindigt wel bij jezelf, als je je dat kunt permitteren – practice what you preache)
  • Het kapitalisme staat jou als consument enige vrijheid van aanschaf toe, maar is in essentie een moorddadig systeem dat de wereld en de wereld bevolking ondergeschikt maakt aan zijn belangen. Vandaar die ‘war’.
    Je moet dit collectief aanpakken.
  • Huber vindt dat de strijd tegen klimaatverandering te veel wordt bepaald door de academische klasse – journalisten, wetenschappers, advocaten en anderen. Hun aanpak stoelt op wetenschappelijke kennis en bewustwording. Deze elitaire benadering zal nooit een brede massabeweging op gang brengen. Daarmee zal het niet de noodzakelijke politieke kracht bezitten die nodig is voor de fundamentele economische transformatie.
    Ik reken mijn eigen site ook tot deze academische klasse en mijns inziens is die academische ‘klasse’ (feitelijk is het overigens geen klasse) nodig. Huber heeft gelijk dat dat niet voldoende is.
  • Wil een klimaatbeweging brede steun krijgen, dan moet die gekoppeld worden aan belangenstrijd. Het einde van de wereld moet gekoppeld  worden aan het einde van de maand. Huber:”Klimaatverandering staat niet los van de dagelijkse materiële behoeften van mensen: de sectoren die we radicaal moeten transformeren zijn energie, transport, huisvesting, water, landbouw en voedsel. Dit zijn stuk voor stuk basisbehoeften van de arbeidersklasse waarop mensen elke dag vertrouwen. Als we in staat zijn om een klimaatpolitiek op te bouwen die erop gericht is die sectoren koolstofvrij te maken, maar ook een goedkopere en veilige toegang aan de massa bieden, dan maakt het niet uit of arbeiders IPCC-rapporten lezen.”
    Het is ook als arbeider wel fijn dat je auto niet kapot geknuppeld wordt door hagelstenen, dat je laminaatvloer niet onder loopt en je verzekeringspremie betaalbaar blijft als je in Valkenburg woont, en je geen dengue krijgt van de tijgermug.
  • Wat in elk geval niet helpt is essentiële dingen duurder maken zonder dat er een alternatief is. Duurdere benzine alleen in combinatie met een beter OV.
    In hoeverre vliegvakanties essentiëel zijn is, wat mij betreft, een discussiepunt. Vooral  als omwonenden van vliegvelden de ellende dragen.

Tot zover Huber, hier en daar geannoteerd.

(Ouderenbeurs 2023, SP-kraam, foto J.Rouwet)

Zolang men mij niet met details aan de kop zeurt (horen ZZP-vrachtautochauffeurs bij de arbeidersklasse?), kan ik een eind met Huber meegaan. En omdat ik probeer enige mate van consequentie op te brengen, heb ik twee maal met de SP meegedaan aan een actie om de prijs van ca 100 basisboodschappen te verlagen, ten laste van de miljardenwinsten van Ahold en Jumbo en aanverwant. Geïnteresseerden inboeken op lijsten en reclame maken voor de Prinsjesdagdemonstratie op 17 september. Een keer op een hete zondagmiddag in een Eindhovense woonwijk, en op een lange donderdag op de Ouderenbeurs. Het is niet mijn grootste hobby, maar ik kan me ertoe zetten en ik ben er zelfs wel goed in.

Als in hoofdzaak milieu-, energie- en klimaatgeinteresseerde persoon zie ik er het nut van in om mede te organiseren aan belangenstrijd (in de geest van Huber).

Maar je zou willen dat de SP het ook het omgekeerde doet, namelijk actief, en niet alleen retorisch, deelnemen aan de klimaatstrijd. Nu mist de SP een fors deel van het electoraat, en van een deel van de belangen van de eigen achterban.
Zie ook https://www.bjmgerard.nl/klimaat-energie-en-milieu-helaas-geen-kerntaken-voor-sp/ .