Duurzaamheid meegestookte pellets in kolencentrales in 2019 nagenoeg bewezen

Inleiding
Elk jaar wordt het Convenant over de bijstook  van houtresten (in praktijk pellets) in kolencentrales door een onafhankelijke instantie geëvalueerd. Dat doet CE Delft. Onlangs presenteerde die instelling de evaluatie over 2019. Die is te vinden op
www.ce.nl/publicaties/2490/convenant-duurzaamheid-biomassa-jaarrapportage-2019-en-mid-term-evaluatie .

De context
Biomassa is een containerbegrip, waarin zeer uiteenlopende processen zijn ondergebracht. Alle vormen van biomassa samen leverden (voorlopig) in 2019 aan de klant af 106,3PJ energie (zeg maar netto). Van het totaal aan hernieuwbare energie is dat bijna drievijfde deel (dus meer dan alle andere vormen van hernieuwbare energie bij elkaar).
Geordend naar bestemming gaat die 106,3PJ op aan 21,0PJ elektriciteit en 58,6PJ warmte (de rest is vervoer).

Energie uit biomassa in 2019 finaal (= netto afgeleverd)


( https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83109NED/table?dl=1FBA8 voor de output en https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82004NED/table?fromstatweb voor de input van hernieuwbare energie).
Voor een eerder artikel over het brancheverslag over het stoken van houtige biomassa op deze site , maar dan over 2018, zie www.bjmgerard.nl/?p=9853 .

Ordening naar herkomst levert een lange lijst processen, elk met een eigen verhaal, waarvan de mee- en bijstook in kolencentrales er één is (die bruto goed is voor 16,2PJ en netto, afgeleverd aan de klant, voor 8,3PJ.

Voor alle vormen van biomassa gelden de Europese Fuel Quality Directive en (sinds december 2018) de hernieuwde RED II – richtlijn (vertaald in nationale wetgeving).

Over het specifieke onderdeel ‘Bij- en meestook biomassa in (kolen)centrales’ zijn bij het SER-Energieakkoord dd2013 afspraken gemaakt.
In het Energieakkoord werd als doel gesteld dat het aandeel hernieuwbare energie in 2020 14% moest zijn, en in 2023 16% (bedoeld werd aan de netto, afgeleverde kant). In 2013 betekende die 14% ongeveer 300PJ in 2020. Er kwam een politiek uiterst gevoelig compromis tot stand tussen de energiebedrijven aan de ene kant en organisaties als Natuur en Milieu, Greenpeace en Milieudefensie ( de ‘NGO’s) aan de andere kant, dat het gewenste doel (die ca 300PJ) voor 25PJ bereikt mocht worden met de post bij- en meestook in kolencentrales. In ruil daarvoor eisten de NGO’s een set aanvullende voorwaarden waaraan aanbieders van biomassa moesten voldoen. Die werden in 2015 vastgelegd in een Convenant.
Dat  Convenant moest geëvalueerd worden en die taak kreeg CE Delft. De Jaarrapportage over 2019 is aanleiding voor dit stuk.

Een deel van het eisenpakket in het Convenant (met name het natuurwetenschappelijke, tastbare en verifieerbare deel) werd vastgelegd in wetgeving, meer specifiek in extra regelgeving waaraan een rechtspersoon moet voldoen als die SDE(+)subsidie wil voor een vast biomassaproject voor energiedoeleinden. Hierdoor is de intentie van het Convenant vertaald in een wettelijk en een bovenwettelijk traject.
Zowel de wettelijke als de bovenwettelijke eisen beslaan ruim drie kantjes en zijn hier dur niet afdrukbaar. Ik heb als voorbeeld het eerste deel van de bovenwettelijke eisen afgedrukt.

Over de wettelijke eisen heb ik in deze kolommen al eerder geschreven, zie www.bjmgerard.nl/?p=12749 .

De verificatieprocedure start op basis van vijf categorieën vaste biomassa, waarbij er in praktijk een dubbele breuk ligt tussen eerst categorie 1 en 2 dan categorie 3 4n 4, en tenslotte categorie 5.

Vervolgens worden er 13 Principes geformuleerd die wisselend voor bepaalde categorieën gelden. Die principes worden verder opgesplitst in subprincipes.
De procedure bestaat er in dat men systematisch de hele lijst afloopt en beoordeelt.
RVO, de organisatie achter de SDE(+)regeling gaat niet zelf met zijn handen door de houtsnippers, maar heeft die taak uitbesteed aan private organisaties als FSC en SBP. Die doen het feitelijke werk. CE Delft schrijft op wat de certificerende instanties gevonden hebben.

Het is technisch een behoorlijk ingewikkeld verhaal. Ik laat een hoop details weg.

Let wel dat deze opzet in eerste instantie bedacht is t.b.v. het Convenant, maar nu algemeen geldend is voor alle vaste biomassa-projecten die SDE+ subsidie willen.

De inhoud van de rapportage van CE Delft w.b. de wettelijke eisen
CE Delft omschrijft in diplomatieke bewoordingen (‘ een stroeve relatie’) dat de Convenantspartners elkaar min of meer niet kunnen luchten of zien, en dat het leven simpeler zou zijn als dat beter liep.
In 2018 bijvoorbeeld stonden de NGO’s enerzijds en de energiebedrijven anderzijds elkaar juridisch bij de Geschillencommissie van het Convenant naar het leven over de oncontroleerbaarheid van ongecertificeerd zaagsel. Gevreesd werd dat er massale ongecertificeerde zaagselstromen over de wereld zouden gaan bewegen. De NGO’s verloren deze strijd kansloos en nadien is niet meer wat vernomen over grote ronddabberende zaagselstromen.

Eerst wat kwantitatieve gegevens.

826.242 ton is bij CE Delft 16PJ primair (net als het CBS) en 6,9PJ netto (in de aflevering – bij het CBS 8,3PJ, ik denk zelf dat het CBS gelijk heeft).
Let wel dat er betrekkelijk weinig uit Noord-Amerika komt (in 2018 was dat zelfs helemaal niets).

Praktisch alle materiaal in deze categorie mee- en bijstook bestond uit pellets, met een klein beetje diermeel. In andere categorieën kan dat anders zijn.

Het resultaat van dat werk ziet er (opnieuw een voorbeeld uit een groter geheel) uit als hieronder (het heeft betrekking op Principe 3,4 5en 5 en de verdere uitwerking daarvan.

Het oordeel van CE Delft over de naleving van de (wettelijk vastgelegde) duurzaamheid:

  • De 60% in categorie 5 is onomstreden duurzaam
  • Van de 40% (samen) in categorie 1 en 2 is
    • 87% onomstreden duurzaam.
    • ca 7% is FSC-goedgekeurd in landen die (nog) niet op de FSC versie5-lijst staan
    • CE Delft is niet specifiek over de nog resterende 6% (van die 40%) , maar stelt wel in algemene zin dat er geen reden is om onduurzaamheid te veronderstellen. Zonder dat met zoveel woorden te zeggen, zou het kunnen liggen aan
      • Een scholings- en stimuleringstraject, dat vanuit Nederland opgezet is om kleine boseigenaren in het Zuidoosten van de VS in te laten groeien in de Nederlandse certificeringseisen, en dat nog niet af is
      • dat er nog een juridisch geschil loopt over een door minister Wiebes geformuleerde uitzonderingsbepaling, waardoor schema’s van 2018 ook nog geldig bleven in 2019.

Mijn persoonlijke oordeel is dat, nu blijkt dat 95% van het totaal zeker aan de wettelijke eisen voldoet en de rest waarschijnlijk ook, je het bij een normale verstandhouding eens zou moeten kunnen worden.

De inhoud van de rapportage van CE Delft w.b. de bovenwettelijke eisen
Het bij- en meestookconvenant wil t.a.v. de bovenwettelijke eisen dat

  • de energiebedrijven informatie aanleveren over deze eisen
  • de wijze waarop de naleving wordt aangetoond uiteengezet wordt.

Dit geldt alleen voor categorie 1 en 2 (bos).

De convenantspartners zijn het niet eens geworden hoe kan worden aangetoond dat aan de bovenwettelijke eisen voldaan wordt. Het tweede punt is dus voor CE Delft onuitvoerbaar.
De energiebedrijven stellen dat de bovenwettelijke eisen al opgenomen zijn in de certificering, en dat er daarom niets naders meer bewezen hoeft te worden.

Minstens voor een deel is dat waar.
Hieronder een makkelijke samenvatting van de FSC-principes van adviesbureau Ruud de Boer:

samenvatting van de FSC-principes van adviesbureau Ruud de Boer

De details van de uitwerking zijn voer voor specialisten en daar waag ik me niet aan.
Mijn indruk is dat je het bij een normale verstandhouding eens zou moeten kunnen worden.

De sluiting van kolencentrales
Sinds het Energieakkoord in 2013 is er veel gebeurd: de Urgenda-uitspraak, Klimaatwet en Klimaatakkoord, de Regionale Energie Strategieën. T.o.v. 1990 25% minder CO2 in 2020 (Urgenda) en 49% minder in 2030 (Klimaataakkoord). Dat kan alleen maar als de kolencentrales geheel of grotendeels ophouden te bestaan. Hetgeen of betekent dat ze dicht gaan, of dat ze volledig op biomassa overgaan, of een combinatie daarvan.

Op 12 feb 2019 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen, waarin staat dat

  • De kolencentrale Hemweg (Amsterdam) voor 31 december 2019 dicht moet
  • De kolencentrales van Uniper en Engie op de Maasvlakte, en van RWE aan de Eemshaven voor in 2020 dicht moeten

Op verzoek van Natuur en Milieu, Greenpeace en het Longfonds heeft CE Delft doorgerekend wat dat voor gevolgen zou hebben. Zie www.bjmgerard.nl/?p=9467 .

In deze logica blijft de Amercentrale nog een tijd open, maar dan vanaf 2025 volledig als biomassacentrale. Daartoe is hij al voor een heel eind omgebouwd en eind 2024 zou dat klaar moeten zijn.
Getalsmatig moet dat lukken. De centrale produceert ongeveer 18PJ stroom en 4PJ warmte. Bij 40% rendement moet er dan aan de ingang ongeveer 55 a 60PJ biomassa in en dat is een getal, waar je in Nederland nog wel aan kunt komen.

Aan de Amercentrale hangt een stedelijk warmtenet van 36000  huishoudens en honderden bedrijven, zoals Groen Links-ex-gedeputeerde Grashoff zei, die ik hier citeer.
Het recente SER-advies (waarmee ik het overigens ten dele oneens ben) kent de mogelijkheden tot overgangstermijnen. Het SER-advies is onverantwoord optimistisch waar het om de mogelijkheden gaat om in 2030 op hernieuwbare energievormen overgestapt te zijn die de Amercentrale dan vervangen kunnen hebben.  
Het zou in praktijk ongeveer betekenen dat Brabant stante pede een tweede RES-operatie moet opzetten, terwijl wie met de praktische politiek bezig is, ziet hoeveel kruim de eerste RES-operatie al kost.

Mijn advies is om de Amercentrale vooralsnog vanaf 2025 geheel op biomassa te laten doordraaien op basis van een overgangstermijn tot 2035 of 2040.

Als Greenpeace en de andere NGO’s voorstellen, zoals ze op 06 aug 2020 deden, om alle bijstook te verbieden en dus ook de Amercentrale te sluiten, spreken zij niet in mijn naam en waarschijnlijk ook niet uit naam van de mensen die aan de stadsverwarming hangen.
De brief is hieronder te vinden.

Het antibiomassa-standpunt van Greenpeace en Natuur&Milieu (en de andere NGO’s)  is ongefundeerd en schadelijk voor het klimaat
Wat uit de CE Delft-rapportage naar voren komt is dat alle in 2019 verstookte biomassa aan de strengste duurzaamheidseisen ter wereld voldoet en dus niet de hoofdmoot is van een reguliere bosexploitatie.
Het is uit de reacties van vooral Greenpeace en, in minder rabiate klanken Natuur &Milieu, dat ze in 2012 biomassa al niets vonden en het is duidelijk dat deze uitkomst niet die was waar ze op hoopten. Vandaar al dat gechicaneer.
Verder blijkt uit de CE Delft-rapportage , zoals ook uit eerdere rapportages, dat alle energiehout in Nederland van de gematigde en boreale noordelijke breedtes komt, waarvan het grootste deel gewoon uit de EU.

Je zou dus verwachten, zoals in de natuurwetenschap gebruikelijk is, dat een grote claim ook een groot bewijs krijgt. Meer specifiek, dat de wouden in de EU en Noord-Amerika en Rusland aantoonbaar grote schade oplopen door exploitatievormen waarvan de winning van energiehout aantoonbaar de oorzaak is.

Ik  ga dus kijken op de site van Greenpeace Nederland. Nagenoeg alle campagnes en publicaties gaan over het tropisch regenwoud en zijn bewoners. Amazone, Indonesie, Congo etc. Daar doet Greenpeace goed werk en ik zeg daar niets negatiefs over. Ik steun het zelfs met enige regelmaat.

Maar aan campagnes en informatieve teksten over de bossen op gematigde en boreale noordelijke breedtegraden schort het nagenoeg volledig. Ik vond een tekst uit 2005 over Finland, die niet over biomassa ging, maar over natuurbescherming “Houtkap kan voldoende plaatsvinden in productiebos,” zegt bossencampaigner Hilde Stroot van Greenpeace Nederland. Verder vond ik een tranentrekkend gelegenheidsartikel van Charlotte van der Valk van 25 juni 2020, waar van alles bij gehaald werd in een wijde zwaai van Canada tot diep in Siberië, met als voornaamste kwantitatieve kritiek dat elk jaar 2,5 miljoen hectare bos verloren zou gaan. Omdat het gebied niet nader aangeduid werd, valt dit niet te controleren of in context te plaatsen. Het is allemaal Greenpeace-emotie.

Je ziet aan dat artikel precies hoe het gaat. Greenpeace heeft een rijke ervaring opgebouwd in tropische gebieden en plaatst dat bijna een op een over naar Arctische gebieden. Tot en met het grote aantal inheemse volkeren waarvan er twee genoemd worden, de Samen, waarvan een deel zich inderdaad met bosbouw bezig houdt, en de Inuit, waaraan de bosbouw geheel vreemd is. Er is overigens met de formele positie van de Samen niets mis.

Het probleem is alleen dat die overplanting nergens op slaat. Blijkbaar is er niemand bij Greenpeace die dat in de gaten heeft,
Vanwege de eerdere actie (van lang geleden) en de Samen en het Finse meertje in het artikel van Van der Tak maar wat statistiek opgezocht uit Finland. Vergelijkbare statistiek uit Noorwegen, Zweden, Estland en de EU als geheel staat elders op deze site.

Er is geen ontbossing in Finland. Sinds de Tweede Wereldoorlog groeit het Finse bos. Gewoon officiele statistiek. En niet alleen het minderheidsvolk Samen hecht aan het bos, de hele Finse bevolking doet dat. Zowel emotioneel als economisch. Finland heeft gewoon een hele sterke bosbouwsector en leeft voor een fors deel van hout en papier, en ze hebben een geavanceerd systeem van restverwerking waarin energiehout op de laatste plaats komt – zoals bij alle noordelijke bosbouwlanden.
Dat wil niet zeggen (dat is een verhaal dat ik op deze site al vaak verteld heb) dat er geen tegenstellingen zijn, maar die hebben niets met energiehout te maken.

De voetbalvelden waar Van der Tak het over heeft bewijzen niet dat men bos kapt, maar dat  men in het bos kapt – een subtiel maar belangrijk verschil. De ouderwetse methode is de clear cut-bosbouw (bij wijze van spreken elk jaar 1% kaal scheren en oogsten voor de in de bosexploitatie gebruikelijke producten). Je kunt daar met reden wel iets van vinden en er bestaan tegengestelde opvattingen over natuurbelangen en economische belangen (hoe dat in Finland zit, weet ik niet.
Maar hoe dan ook, is dit een bosbouwdiscussie en geen energiediscussie. Je kunt er niets mee in een discussie over biomassacentrales.
Als je er iets mee wilt, kom je in binnenlandse discussies terecht over modernere vormen van bosbouw en biodiversiteit (en hoe dat in de permafrost uitpakt). Zie www.bjmgerard.nl/?p=12749 .

Door 16valve, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=900273

Ook voor Natuur en Milieu geldt dat ze (zoals op dit beleidsterrein gebruikelijk) een niet uitgewerkt ALS (er heel veel voor biomassa gekapt wordt) –>DAN (uitvoerig beschreven uiteenlopende ellende).
De Jaarrapportage van CE Delft toont aan dat (nagenoeg) alle in Nederland gebruikte biomassa aan de RED II-richtlijn voldoet en aan de SDE+voorwaarden en dus of kortcyclisch is (rotatietijd <40 jaar) of voor een ander hoofddoel gekapt is. De logica hiervan is dat de hoeveelheid biomassa voor energiedoelen beperkt is – maar wel tot een hoeveelheid die enige zoden aan de dijk zet.
ALS je alle vraag naar biomassa zou honoreren (wat je dus niet moet doen) DAN plundering van de aarde enzovoort. Zo werkt dat.
De zwakte zit niet in het DAN, maar in het ALS.

Uiteindelijk offeren de NGO’s een reële bijdrage aan het hernieuwbare energiedoel op (en schaden dus het klimaat) omdat ze een probleem veronderstellen dat in Nederland en, in ruimere zin, in de EU niet bestaat.

Misleiding
De door Joris Thijssen namens vijf NGO’s ondertekende brief eindigt met bewuste misleidende paragraaf.
“De daardoor uitgespaarde SDE gelden kunnen worden gebruikt om, indien nodig, de kolenbedrijven te compenseren en om met zonne-energie en windenergie het aandeel duurzame energie in Nederland te vergroten. Zo voorkomt u verdere aantasting van bossen en zorgt u ervoor dat de klimaatwinst niet alleen een rekenkundige klimaatwinst is maar ook daadwerkelijk plaatsvindt. Het EU doel van 14% duurzame energie in 2020 maakte het stoppen van biomassa bijstook voorheen lastig. Nu het 2020 is, kan vanaf 2021 de bijstook stoppen zonder dit in de EU afgesproken doel te missen.”

Commentaar mijnerzijds:

  • De ontwikkeling van zon en wind is niet alleen (en zelfs niet in de eerste plaats) een financieel probleem, maar een ruimtelijke ordening probleem waaraan draagvlakontwikkeling gekoppeld is
  • Er worden geen bossen (welke trouwens?) aangetast voor de winning van energetische biomassa. Bossen worden zowel aangetast als ontwikkeld voor een reguliere exploitatie voor uiteenlopende doelen, waarvan energetische biomassa ondergeschikt is
  • De klimaatwinst is reëel, moet minstens 70% zijn en is dat ook volgens CE Delft. Het kan zelfs makkelijk meer zijn.
    De enige discussie (die alleen maar zinvol is in de hypothetische situatie dat een bos uitsluitend gekapt zou worden voor energiedoeleinden, quod non) betreft een termijndiscussie die pas boven de 40 jaar echt van belang wordt
  • Het EU-doel van 14% is bij lange na niet gehaald.
    Feitelijk was op 31 december 2019 8,6% van de finale (netto) energie hernieuwbaar, mede omdat de NGO’s stelselmatig de mogelijkheden van biomassa bestrijden. Die mogelijkheden zijn eindig en je had er de 14% niet mee gehaald, maar je had wel hoger gezeten. De missende portie is bijgekocht in Denemarken.
    Het is misleidend om dit getal hier niet te noemen.
  • Hoe dacht Greenpeace (en de ander NGO’s) de in 2030 overeengekomen doelen te halen? Neemt Greenpeace de 49% CO2-vermindering  in 2030 even serieus als de 14% hernieuwbare energie in 2020?
Hernieuwbare energie in 2019

Biokerosine en groen gas uit rioolwater, mest en ander afval

De SciAm over de NREL
De Scientific American Online van 27 juli 2020 had een kort verhaal over research bij het Department of Energy, National Renewable Energy Laboratory (NREL), waar men biokerosine kon maken uit rioolwater, mest en ander dierlijk afval, en voedselresten.
Het triggerde mij omdat ik (met een groep) op het onderwerp synthetische kerosine ben afgestudeerd, en ik daarbinnen verantwoordelijk was voor het deelonderwerp biokerosine. Zie www.bjmgerard.nl/?p=8829

Dit soort onderzoek gebeurt op veel plaatsen in veel vormen. Het op de SciAm gebaseerde verhaal moet gezien worden als een voorbeeld dat specifiek geldig is voor de VS.

Bij de NREL ligt geen hapklare publicatie klaar over dit specifieke onderwerp uit 2020. Waarschijnlijk heeft de journalist een bezoek gebracht en gespreksinformatie gepubliceerd.

In dit type biomassakwesties spelen vaak meerdere strategische lijnen door elkaar heen. Defensie wil minder van buitenlandse olie afhankelijk zijn, gemeentelijke en andere autoriteiten en bedrijven willen van hun afval af en (in dit geval) vliegtuigmaatschappijen willen minder klimaatbelastende kerosine.

De SciAm-journalist (John Fialka) stelde dat de op deze wijze geproduceerde biokerosine 50% CO2 zou besparen. Dat getal is niet onderbouwd, maar het ligt, gezien de context, in een aannemelijke range. Bovendien resulteren zuurstofloze afbraakprocessen in onbewerkt organisch afval vaak in methaanontwikkeling, ook een krachtig broeikasgas. Een goedgeorganiseerde afvalverwerking kan de methaanontwikkeling verminderen.

Waste to Energy biofuel production potential for selected feedstocks in de US
Om de algemene beweringen van de SciAm wat in te kleuren, ben ik op zoek gegaan naar een geschikt artikel. Dat werd “Waste-to-Energy biofuel production potential for selected feedstocks in the conterminous United States” waar o.a. Anelia R. Milbrandt aan meegewerkt heeft, die het het NREL werkt. Het artikel is Open Access en te vinden op https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1364032117313631 .

Het klimaat speelt in deze publicatie geen rol. Geen cijfers over bespaarde CO2 of methaan, en hoeveel waterstof er nodig was voor de beschreven productie.

Het legt zichzelf de gebruikelijke hierarchieën op in de omgang met afval en brengt daarna de regionale beschikbaarheid in kaart van diverse soorten organisch afval, die hier niet interessant is. Wel de uiteindelijke uitkomst, uitgedrukt in hoeveel % elke afvalsoort afzonderlijk, en alle samen, zouden hebben kunnen leveren van de kerosinevraag in 2016 in de VS (zonder Alaska en Hawai).

Bij elkaar zou men er in principe bijna een kwart van de vraag naar in de VS geleverde vliegtuigkerosine mee kunnen voldoen.
“In principe” omdat het artikel geen economische analyses brengt, en omdat je met sommige soorten afval ook bijvoorbeeld gas kunt maken.

In Europa en in Nederland
Ook in Nederland en Europa voorbeelden van zinvol gebruik van organisch afval.Onderstaand verhaal bestaat uit, kort beschreven, voorbeelden en is zeker niet volledig.

In de RED II – richtlijn van de EU vallen brandstoffen uit deze grondstoffen over de Advanced Fuels, zoals benoemd in Annex  IX A en B. Die tellen voor het duurzame brandstofverbruik dubbel mee.

Sky NRG wil in Delfzijl een fabriek bouwen met de categorie Used Cooking Oil and Animal Fat (UCOAF) als vertrekpunt, dus wat hierboven FOG is.
Neste Oil (met een raffinaderij in Rotterdam) zegt in zijn Sustianability Report 2019 dat het 80% van de grondstoffen uit ‘wastes and residues’ betrekt. Niet meteen duidelijk is wat er in die 20% zit – Neste Oil gebruikt in elk geval, naar eigen zeggen, gecertificeerde palmolie. Waarschijnlijk voor biodiesel – de productie voor de KLM is gebaseerd op UCOAF.

Ook rioolwaterzuiveringen in Nederland (RWZI) doen interessante dingen. Op www.atlasnatuurlijkkapitaal.nl/praktijkvoorbeelden/rwzi valt te lezen over groen gas-productie en groene chemie op bepaalde grondstoffen.
De RWZI van Tilburg bijvoorbeeld heeft zichzelf omgedoopt tot “De Energiefabriek” (zie www.efgf.nl/projecten/energiefabriek-tilburg ). Het rioolslib wordt onder hoge druk en temperatuur voorbewerkt in een CAMBI-installatie (harde celwanden kapot), waarna het beter vergist kan worden. De installatie bedruipt zichzelf energetisch en exporteert zelfs groen gas naar het net. Bovendien wordt fosfaat teruggewonnen.

De CAMBI-installatie van de RWZI van Tilburg

De STOWA (het wetenschappelijk bureau van de waterschappen) experimenteert met superkritische vergassing. Dat levert een hoop waterstof en methaan. Zie www.bjmgerard.nl/?p=7771 .
In theorie zou men van het groene gas biokerosine kunnen maken, maar in deze hoeveelheden loont dat niet.

Ook de omgang met restanten door COSUN Beet Company (vroeger de Suiker Unie) is befaamd (en als voorbeeld gebruikt in het recente SER-advies). Zie www.cosunbeetcompany.nl .

Biomassa afkraken
Er lopen veel mensen rond die kritiekloos alle ‘biomassa’ afkraken. Meestal is dat onzin en vaak is het schadelijke onzin. Daar worden we het voorlopig niet over eens.
Maar de schade zou al beduidend minder zijn als men biomassa niet als containerbegrip zou hanteren, maar het op zou splitsen naar zijn, zeer uiteenlopende, componenten die allemaal hun eigen verhaal hebben. Dan hoeft men tenminste niet het soort afvalbehandelingstechnieke af te kraken zoals hierboven beschreven.

Er gaat geen 11,4 miljard euro subsidie naar bijstoken van biomassa in kolencentrales

Ik heb me altijd al afgevraagd waar de bewering dat er 11,4 miljard naar het bijstoken van biomassa in kolencentrales vandaan komt. Die stond op 4 oktober 2019 in het Algemeen Dagblad/Eindhovens Dagblad zonder enige bronvermelding.

Het was een expliciete reactie op het  onderzoek “Serous mismatches continue between science and policy in forest bioenergy”, gepubliceerd 22 aug 2019.
Daar staat het cijfer 11,4 miljard geheid zeker niet in. Dat zou ook niet logisch zijn, want het artikel gaat over mondiaal en niet over Nederland. En het gaat specifiek over het bijstoken van hout uit bossen, zonder de wijze vna opstoken te vermelden.
Ik heb overigens dit rapport uitvoerig bestudeerd en er mijn commentaar op geleverd, zie www.bjmgerard.nl/?p=10525 . Ik vind het een slecht rapport.

Letterlijk zegt het Algemeen Dagblad-artikel “In totaal hebben opeenvolgende kabinetten al 11,4 miljard Euro subsidie voor allerlei biomassa-installaties uitgetrokken.” Niet genoemd wordt wie dit uitgezocht heeft, hoe het uitgezocht is, welke opeenvolgende kabinetten het zijn en over welke jaren geteld is, en wat precies bedoeld wordt met ‘allerlei biomassa-installaties‘.

Ik heb me suf gezocht hoe ik op enigerlei wijze aan 11,4 miljard kon komen, maar dat lukte voor geen meter. Het enige waar ik op uit kwam, is dat biomassa, over de volle looptijd van de SDE, onevenredig weinig SDE+-subsidie krijgt in verhouding tot het aandeel energie dat biomassa levert.
Onderstaand diagram bevat (exclusief najaar 2019) 48 miljard aan SDE(+)subsidies, waarvan 36% opging aan alle vormen van biomassa samen . Dit terwijl biomassa goed is voor ruim 60% van de hernieuwbare energie.
Ik krijg in dit overzicht op geen enkele manier 11,4 miljard bij elkaar gesprokkeld.

De 11,4 miljard is dus niet meer dan het fakegetal van een onbekende journalist.

SDE(+) subsidies door de jaren heen, uitgesplitst naar energiecategorie

Vervolgens nam Jan en Alleman het onzingetal over, tot in de Tweede Kamer en in academische kringen toe (academici die zich voor wetenschappelijke uitspraken beweren op zomaar een krantenbericht).

Onlangs vond ik een antwoord op de vraag in de energieblog van Jasper Vis. Zie https://jaspervis.wordpress.com/2020/05/30/gaat-er-114-miljard-euro-subsidie-naar-bijstoken-van-biomassa-in-kolencentrales/ .
Vis reageerde op ex-minister Ronald Plasterk (hij was geen minister op milieu- of energiegebied), die dit op 28 mei 2020 in een column in De Telegraaf beweerd heeft.
Plasterk, anders dan ik eerst in een slordige bui suggereerde, heeft echter het getal niet zelf bedacht.

Hieronder de betreffende tekst van Jasper Vis. Hij heeft overigens een goede blog en ik beveel lezing aan.

Amercentrale


Ik hou van feiten over onze energievoorziening. Vanaf 1 juni 2019 werk ik bij TenneT. Ik schrijf deze blog op persoonlijke titel.

Gaat er 11,4 miljard euro subsidie naar bijstoken van biomassa in kolencentrales?

Posted on mei 30, 2020

Korte antwoord: nee.

In de Telegraaf schreef oud-minister Ronald Plasterk deze week “Wij besteden als land 11,4 miljard euro subsidie aan het ombouwen van kolencentrales naar centrales voor biomassa. Dat is gemiddeld 671 euro per persoon.”

Dat getal klopt niet. Plasterk zit er minimaal een factor 3 naast. De maximale subsidie voor de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales is namelijk niet 11,4 miljard euro zoals Plasterk schrijft, maar maximaal 3,5 miljard euro. Zie onderstaande tabel uit deze brief (pdf) van minister Wiebes aan de Tweede Kamer.

De bedragen in de tabel zijn de maximale uitgaven over de looptijd van de subsidie. In het geval van bij- en meestook van biomassa is dat 8 jaar. De totale waarde van de subsidiebeschikking is het maximale bedrag als de stroomprijs gedurende hele looptijd op laagste niveau ligt. De minister schrijft in de genoemde brief dat er uitgegaan kan worden dat de daadwerkelijk uitgaven circa 2/3 van het maximum zal zijn.

U kunt in de tabel ook zien dat de totale waarde van subsidiebeschikkingen voor allerlei soorten biomassa veel hoger is dan de 3,5 miljard euro voor bij- en meestook in kolencentrales. Plasterk heeft het in zijn column echter nadrukkelijk over kolencentrales.

Om nog wat preciezer te zijn: de subsidie is niet voor de ombouw van kolencentrales, maar voor het produceren van elektriciteit door het bij- of meestoken van biomassa. Het is dus niet een bedrag dat in een keer wordt uitbetaald, maar gedurende de looptijd van de subsidie en afhankelijk van de hoeveelheid geproduceerde elektriciteit en de elektriciteitsprijs.

U kunt zeggen dat het niet om het bedrag gaat, maar om de vraag of we subsidie moeten verstrekken aan het bij- en meestoken van biomassa in kolencentrales. Dat kan. Ik vind op mijn beurt dat een columnist die het totale subsidiebedrag centraal zet in zijn column, de moeite moet nemen om even het goede getal op te zoeken. Zeker als het een oud-minister is.

SER-advies schrapt biomassa voor energiedoeleinden te snel en op te losse gronden

De ‘polder’ en wat eraan vooraf ging
In 2013 kwam in de SER een Klimaatakkoord tot stand, op basis waarvan in 2020 Nederland 14% van zijn energie duurzaam moest opwekken, en in 2023 16%. Daarvan mocht 25PJ uit (bij)stook van biomassa in kolencentrales komen. Verder moesten de duurzaamheidscriteria voor biomassa bovenwettelijk worden aangescherpt (wat gebeurd is).
Zie www.ser.nl/nl/thema/energie-en-duurzaamheid/energieakkoord/database .

Inmiddels is de Nederlandse biomassawetgeving waarschijnlijk de strengste ter wereld.

Zoals hier vaker betoogd (en zoals ook de SER stelt) is biomassa een ruim begrip, van mest tot biodiesel tot rioolslib tot snoeiafval tot dunningshout. In 2018 was biomassa goed voor 61% van alle duurzame energie.
Een deel van de biomassa is houtig en een deel van de houtige biomassa komt uit het bos. In 2018 werd er in Nederland voor ruwweg 22PJ aan hout verbrand in alle min of meer grootschalige inrichtingen samen, en daarvan kwam het grootste deel niet uit het bos. De houtige biomassa kwam voor driekwart uit Nederland en voor een kwart uit andere landen in Europa.
Cijfers zijn altijd goed om de proporties te zien.
Zie www.bjmgerard.nl/?p=9853 .

De SER is de polder en de polder poldert tot er een compromis is, en de 25PJ was bij Greenpeace en andere milieuorganisaties niet van harte.
Ondertussen ging de discussie door, en liep zelfs hoog op, soms over feiten maar meestal over meningen die  vaak weinig met feiten te maken hebben. Ik heb hierover in deze kolommen veel bericht.

Categorieën toepassingen van biomassa

De discussie werd van overheidswege gekanaliseerd via een advies van Haskoning DHV, een dubbeladvies (in coproductie) van het PBL en CE Delft (zie www.bjmgerard.nl/?p=12587 ) naar een nieuw SER-advies “Biomassa in balans”.

Dat is uitgebracht door de vaste bezetting van vakbondsleden, werkgeversafgevaardigden, Kroonleden en vertegenwoordigers van het ministerie, aangevuld met mensen namens Natuur en Milieu en Milieudefensie, en adviseurs uit kringen van het PBL, CPB, Nederlandse Bank MVO-NI en iemand vanuit een circulaire economie-onderneming.
In de twee dragende commissies zaten geen mensen, die herkenbaar uit de energiewereld of de bosbouw komen.

Een samenvatting van Biomassa in Balans
Het SER-advies gaat (dat is een keuze vooraf) niet over voedsel.

De SER wil dat biogrondstoffen bijdragen aan het terugdringen van de CO2-uitstoot, aan de circulaire economie en als bodemverbeteraar.
Het doel “bodemverbetaar” wordt als voorwaarde ingebouwd voor duurzame productie en keert niet als zelfstandig beargumenteerd doel terug. Daardoor wordt niet duidelijk wat men zich hier bij moet voorstellen.
De SER meent dat er voor veel energieopwekking al technische mogelijkheden bestaan (uit zon en wind). De technische noodzaak om energie uit biomassa in te zetten beperkt zich steeds verder tot onderwerpen als zwaar wegtransport, luchtvaart en (zee)scheepvaart. Dat zou een overgangsfase zijn, omdat er, naar de mening van de SER, vanaf 2030 andere oplossingen in beeld komen zoals verdere energiebesparing en Power to Liquid-brandstoffen.
Daarom moeten zaken als lagetemperatuurwarmte, licht wegtransport (personenauto’s) en elektriciteit op niet al te lange termijn niet meer door biomassa mogelijk gemaakt moeten worden – dus geen hout meer in de stadsverwarming, geen bioethanol meer in de tank en centrale elektriciteitsopwekking nog slechts voor piekbelastingen.

Samenvatting van de voorstellen

De niet meer voor energie benodigde biomassa zou basis moeten worden voor een materialen en groene chemie. Als voorbeeld verschijnen zaken als biocomposieten en biobeton uit olifantsgras, maar verder blijft het bij de algemene categorie-aanduiding ‘biobased economy’. Op de langere termijn wordt dit de norm en de energieproductie de uitzondering, al kan er na deze vormen van cascadering restmateriaal achterblijven waar men niets anders meer mee kan dan energie produceren.
Uit een suikerbiet bijvoorbeeld komt als vanouds suiker, maar ook groen gas en veevoer. De SER meent dat deze stromen niet meer als hoofd- en bijstroom aangeduid kunnen worden, maar dat ze als onderling gelijkwaardig gezien moeten worden – waarbij de duurzaamheidseisen voor alle stromen gelden, liefst geharmoniseerd (dus dezelfde duurzaamheidseisen voor hout, papier en warmte). Idealiter bestaat voor de SER het woord ‘reststroom niet’.

Toepassingen van de suikerbiet. Hiermee wil niet gezegd zijn dat al deze toepassingen gelijktijdig mogelijk zijn.

Het verbranden van biomassa is bij de SER niet hoogwaardig en andere doelen, min of meer per definitie, wel. Het woord ‘hoogwaardig’ krijgt geen expliciete definitie. Het is een soort containerbegrip.

De  SER meent dat de Europese RED II – richtlijn, aangevuld met de ILUC-richtlijn en met de bovenwettelijke bepalingen in de SDE+-subsidievoorwaarden, op zich een goede aanpak zijn om de duurzaamheid van biomassa te waarborgen. Het probleem is alleen, dat RED II alleen bedoeld is voor elektriciteit, verwarming en koeling, en vervoer. RED II zou ook moeten gaan gelden voor bijvoorbeeld bouwmaterialen en chemische grondstoffen.
De SER is tevreden over de bij RED II horende certificerings- en verificatiestructuur.
RED II biedt de mogelijkheid om van toepassing verklaard te worden op installaties onder de 20MWth ingangsvermogen (vaste biobrandstof) en 2MWth (gasvormige biomassa). De SER pleit ervoor om dat te doen.
En passant stelt de SER voor om de drempel voor de Omgevingsvergunningsplicht in verband met de luchtkwaliteit te verlagen. Grotere installaties met een uitgebreide rookgasreiniging kunnen negatieve effecten op de luchtkwaliteit nagenoeg geheel voorkomen.

De SER redeneert vanuit een kapitalistische markteconomie. Bedrijfsleven en overheid zijn samen verantwoordelijk, maar de markt is hoofdzaak en de overheid ondersteunend.

De vraag of er genoeg biomassa is voor de Nederlandse behoefte is moeilijk te beantwoorden. Zowel de geschatte vraag als het geschatte aanbod zijn een zeer brede range aan schattingen. In de EU (en a fortiori mondiaal) is er ruim genoeg om de Nederlandse behoefte af te dekken, maar dan rijst de vraag hoeveel % Nederland daarvan naar zich toe mag trekken. Als naar rato, dan naar rato van wat? Die vraag is niet objectief beantwoordbaar en de SER houdt hier de boot af. Zie www.bjmgerard.nl/?p=12587 .

Wat ik er van vind
Ik heb er een gemengd oordeel over en uiteindelijk is dat meer negatief dan positief.

Ik deel de mening van de SER dat het nodig is om het gebruik van biomassa voor energie enerzijds en voor chemie en materialen anderzijds in elkaar te schuiven. Op zich is dat iets wat moet. En in beginsel steun ik het cascaderingsbeginsel en heeft groene chemie mooie beginselen (zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Groene_chemie ).
Verder ben ik het met de praktische eisen eens dat de Omgevingsvergunningen moeten worden aangescherpt en dat een goede rookgasreiniging bijna alle luchtvervuiling tegenhoudt. Open haarden en pelletkachels zijn niet schoon te krijgen en moeten worden uitgefaseerd.
Ik deel de waardering van de SER voor de systematiek van de Europese RED II -richtlijn en het bijbehorende certificerings- en verificatiesysteem. Een uitbreiding naar andere sectoren dan alleen elektriciteit, warmte en koeling en transport is voor mij bespreekbaar, maar ik wil hen dan wel eerst gezien hebben.
Ook vind ik het juist dat op korte termijn de bijmengplicht van biodiesel en -ethanol in personenauto’s moet worden afgeschaft.

Maar ik vind het SER-advies onverantwoord optimistisch.

De beslisboom van de SER

Het neemt te makkelijk aan dat het bedrijfsleven de uitdagingen aanpakt. De verhalen klinken mooi, maar in praktijk zitten bedrijven vaak op hun kont tot het probleem met overheidsgeld voor ze opgelost is of tot ze keihard moeten.
De geschiedenis van de biokerosine in Europa is een voorbeeld. In 2011 plande de EC het Biofuel FlightPath Initiative . Dat moest in 2020 2Mton/y aan biokerosine produceren (goed voor 93PJ, ca 4% van de Europese kerosinemarkt). Maar het zou de tickets voor een typische 1000-km vlucht een paar Euro duurder gemaakt hebben en dat was voor de luchtvaartmaatschappijen een onbegaanbaar pad. En als er dan toch wat moest, was het ETS of Corsia goedkoper dan biokerosine. Zodoende worden er in Europa pas sinds heel kort (bij Neste Oil)  een paar druppels bio jet fuel vervaardigd.
Neste Oil was veel groter in de biodiesel, o.a. vanwege de eenvoudige reden dat vanwege de bijmengverplichting de afzet gegarandeerd was, en omdat biodiesel goedkoper om te maken is en aan minder strenge eisen hoeft te voldoen.
Biobrandstof komt tot nu toe tot stand op basis van overheidsverplichting en niet op basis van de vrije markt. .

Jet fuel prijs – fossiel en bio

In zijn algemeenheid kom je in artikelen over groene chemie vooral woorden tegen als ‘kans’, ‘pilot’, ‘research’ en dergelijke. Er is weinig concrete grootschalige bestaande productie.
Trouwens, dezelfde discussie als over concurrentie tussen brandstof en voedsel kan ook gaan spelen over de concurrentie tussen groene chemie en voedsel. Wie bepaalt welk deel van de suikerbiet suiker wordt of plastic wordt of biogas wordt?

Ik vind de SER aan de overmoed lijdt dat als iets technisch kan of denkbaar is, dat daarmee eigenlijk al vast staat dat het ook inderdaad zal gebeuren.

Biokerosine kent al vele jaren technisch rijpe of bijna rijpe grondstof-productcombinaties, maar de mondiale productie mag nauwelijks naam hebben. De fabriek in Delfzijl van SkyNRG bijvoorbeeld (die afgewerkte olie en vet verwerkt) moet nog gebouwd gaan worden, en nu al begint de SER met aanduidingen als “overgangsmaatregel” en “in 2030 een nieuwe techniek”. Je mag blij zijn als die fabriek in Delfzijl dan überhaupt goed is begonnen te draaien.
Ik moet ook nog zien dat er in 2030 inderdaad een commercieel opgeschaalde, werkende Power to Liquid-brandstoftechniek is. Niet zozeer omdat de techniek onmogelijk is (dat kan wel, vooralsnog op schaal van liters), maar omdat het gigantische hoeveelheden stroom vreet en er een gigantische ingreep in de infrastructuur nodig is. Het verhaal over het datacenter in de Flevopolder is er kinderspel bij.
Persoonlijk denk ik, dat de biokerosine gewoon in het pakket blijft en dat daarnaast er ook Power to Liquid-kerosine komt, en dat beide samen nog niet genoeg zijn bij het huidige groeitempo van de luchtvaart.

Mestvergister De Princepeel in St Odiliapeel

Een ander voorbeeld waar de SER veel te makkelijk over denkt is over groen gas. Dat idee wordt eventjes van stal  gehaald (de beeldspraak is bijna letterlijk van toepassing). Tot eigen noodlot laat de SER hier het woord “veeteelt” ongenoemd.
De Groen Gas-website ( https://groengas.nl/programmas/hernieuwbaar-gas-uit-biomassa/ ) noemt een ambitie van 70PJ in 2030. Bij nadere lezing blijkt dat daarvan minstens tweederde uit mest te moeten komen.
Nu garandeer ik iedereen die dit in Oost-Brabant of de Achterhoek komt voorstellen een heftig onthaal. De landbouw is daar zo uit de klauwen gelopen dat bij elk idee in die richting bij wijze van spreken de hooivorken ter hand genomen worden. En ik zeg dat dan nog met enige sympathie richting mestvergisting of -vergassing, want ik ben zelf voorstander. Maar vergeet het maar als je niet minstens gelijktijdig een kwart minder dieren in de aanbieding hebt.
Misschien kunnen de geachte afgevaardigden van Natuur en Milieu eens in die contreien op missiebezoek gaan?

Houtsnippers. Anders dan vaak gedacht, bedient de versnipperaar vooral de papierfabriek en plaatmateriaalfabriek. Dat brengt meer op en brandhout betaalt per kuub tamelijk slecht. Er wordt al eeuwen resp. decennia duurzaam  materiaal gemaakt.
Nou kun je van houtsnippers ook (hemi)cellulose (en daaruit weer suikers en daaruit weer andere stoffen) maken, en lignine (waar je bijvoorbeeld fenol uit kunt maken en dan weer fenolformaldehyde-lijm). Het gebeurt alleen maar mondjesmaat omdat dezelfde lijm uit aardolie goedkoper is. Kans dat het de houtsnippers meer waard zou maken en dat het lonender wordt om hout te versnipperen….

Ik ben niet tegen (zelfs voor) groene chemie, maar de absoluutheid waarmee de verhoudingen in tien jaar omgedraaid worden is ongemotiveerd.

Andersom uitgedrukt wordt ook veel te gemakkelijk gezegd dat er voor de elektriciteitsproductie duurzame alternatieven zijn en dat er binnenkort geen elektriciteitsproductie uit biomassa meer nodig is. Dat probleem is overigens niet alleen maar geld, maar nog meer ruimtelijke ordening.

De locatie van de Amercentrale

Ga eens rekenen aan Noord-Brabant en aan de Amer9-centrale.
NBrabant verbruikt nu ongeveer 290PJ en als het in lijn bezuinigt met landelijk, is dat in 2050 260PJ (en zeg, in 2030 270PJ). Die moet in 2030 tot stand komen met 50% minder CO2, dus moet NBrabant in 2030  all-in 135PJ duurzaam hebben staan (eigenlijk meer, want die 50% is ten opzichte van 1990). In 2019 was dat all-in (schatting) 24PJ.
De gezamenlijke Regionale Energie Strategieën (RES) van Brabant zijn samen ongeveer goed voor 24PJ hernieuwbare grootschalige elektriciteit, als iedereen voor elkaar krijgt wat men belooft. Die 24PJ dubbelt met de bestaande wind en grootschalige zon die er in 2019 stond, samen orde van grootte 4PJ). Moet er dus nog, in het kader van de RES, orde van grootte 20PJ = 24-4 bij tussen nu en 2030. De uitvoering van de RES is een bestuurlijke mega-operatie.
Voor de warmtepoot van de RES moet er extra warmte ontwikkeld worden, voor een deel afkomstig uit elektriciteit en voor een deel niet. Doe voor 30.000 huizen tot 2030 eens 1PJ.
Naast  die mega-operatie RES zal er spontaan buiten de RES ook nog wel het een en ander bijkomen. Doe eens met de natte vinger (met lijntjes doortrekken) dat er autonoom nog 10PJ bijkomt (het gaat maar om ordes van grootte).
Voor de Amer9 bestaan tot nu toe twee mogelijkheden: of  bestaat vanaf 2025 op basis van 100% biomassa, of hij bestaat niet meer. De centrale, zoals die nu is, is goed voor ca 17PJ stroom en 4PJ warmte. Nu zal hiervan ongeveer de helft, ca 10PJ, al opgenomen zijn in de bestaande duurzame 24PJ, en de andere helft, de ongeveer 11PJ die nog duurzaam moet worden, nog niet.
Als de Amer9 blijft draaien, voegt hij vanaf 2025 ongeveer 11PJ duurzame energie toe . Je zit dan op 66PJ (24+20+1+10+11).
Als de Amer9 dicht gaat, voegt hij vanaf 2025 ongeveer -10PJ duurzame energie toe . Je zit dan op 45PJ (24+20+1+10-10).
Kortom, de Amercentrale scheelt een slok op een borrel. Sluiting van de Amercentrale betekent ongeveer een extra RES. Om op hetzelfde punt uit te komen, moet de provincie Brabant nu, naast de bestaande RES, nog een tweede RES gaan uitvoeren.
De gedachte van de SER dat er binnenkort genoeg alternatieven zijn en dat de elektriciteitsproductie uit biomassa overbodig is, is een onbewezen bewering die in Brabant nergens op slaat.

Het is opnieuw zo’n vorm van techniekovermoed dat als iets technisch denkbaar is, het daarmee vast staat dat het dan ook zal gebeuren.
De SER hanteert een ‘brede welzijnsbenadering’ op basis van de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties. Maar de landschapsbeleving van omwonenden en het geluid en de slagschaduw van windturbines zitten daar niet in. En dat is een politiek mogelijk ongewenst, maat politiek belangrijk gegeven.

De afspraken in het Klimaatakkoord moeten worden uitgevoerd. Na de RES moet daartoe nog heel veel extra beleid gerealiseerd worden. Dat zal nog moeite genoeg kosten. Het sluiten van een biomassacentrale die goed draait, niet tot klachten in de omgeving leidt, geen extra elektrische infrastructuur nodig heeft en min of meer regelbaar is, en waar een groot warmtenet aanhangt dat anders, in elk geval voor onbepaalde tijd, op Russisch gas gestookt moet worden,  lijkt me niet de snuggerste aanpak.

Wat zou ik doen als ik minister was?
Op de eerste plaats beloven dat ik, ondanks alles, geen extra (Russisch) gas ga importeren, en zou ik de Tweede Kamer vragen om dit ook uit  te spreken.

By Samuel Bailey (sam.bailus@gmail.com) – Own work, CC BY 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=8454588

Ik zou mij op de tweede plaats realiseren, en dit met de Tweede Kamer bespreken, dat de Staat der Nederlanden historisch berucht is om de grilligheid van zijn energiebeleid – dit tot grote schade. Deze SER-move is de zoveelste zwieper in een lange geschiedenis.
Elke vorm van planmatig lange termijn-denken wordt in Nederland op deze wijze met kracht bestreden.

Ten derde zou ik het besluit nemen om tot een soort strategisch compromis te komen tussen de, op zichzelf reële, verlangens van de groene chemie-sector enerzijds en de, eveneens reële,  voortgezette inzet van biomassa voor energiedoeleinden anderzijds.
Dat betekent een zoektocht naar lange termijn-afspraken met leveranciers en een dirigistische politieke sturing wie wat krijgt. De vrije markt moet aan banden gelegd worden.

Ik zo eisen dat de groene chemie-sector met een strategisch plan komt waarin prioriteiten worden gesteld en waarin de deelnemende bedrijven aangeven welke inspanningen ze zelf leveren. Een dirigistische industriepolitiek is hierbij denkbaar.
Onmisbare bestemmingen als biokerosine (bij voorkeur op basis van RED II annex IX A en IX B) en stookolie voor zeeschepen hebben voorrang. Bijmenging van ethanol  en biodiesel in tanks van personenwagens wordt afgeschaft.

Verder zou ik een nader te bepalen aantal bestaande grote energieprojecten definieren die beschermd worden zodat ze kunnen doorgaan, als met de exploitanten overeenstemming kan worden bereikt over de condities. De milieuvergunningen moeten aangescherpt worden met een rookgasreiniging op ALARA-basis.
De Amer9-centrale is een van deze projecten.
Aan deze projecten wordt op een of andere manier een eindigheidsperspectief gekoppeld, maar dat kan lang zijn. In die tijd moet er een plan worden ontworpen en uitgevoerd om het biomassaverbruik van deze projecten geleidelijk aan terug te dringen.
Voor de Amer9 is deze overgangstermijn bijvoorbeeld 15 of 20 jaar, rekenend vanaf 2020.

De Regionale Energiestrategie Zuidoost-Brabant (MRE)

Inleiding
Nederland is verdeeld in 30 regio’s, die elk voor de regionale Energie Strategie (RES) hun eigen bod moeten schrijven (nu nog concept-bod) om samen in 2030 aan de landelijke doelstelling te komen van 35TWh duurzame elektriciteit (126PJ) en moeten er anderhalf miljoen woningen en andere gebouwen geïsoleerd zijn en/of van het aardgasnet gehaald. De website van de RES is www.regionale-energiestrategie.nl .

De RES is een tussenstap, een impuls en niet de eindoplossing. Hij dekt nationaal ongeveer 30% van het bestaande stroomverbruik en 20% van de woningen af. Het concept-bod wordt neergelegd in een document, geheten de concept-Regionale Energie Strategie (concept-RES). Landelijk worden al die concepten opgeteld en becommentarieerd, waarna de regio’s de RES 1.0 gaan schrijven.

De concept-RES moet als minimum een document opleveren

  • waarin uitgelegd wordt welke taak de regio voor zichzelf weggelegd ziet bij het grootschalig opwekken van elektriciteit met wind en zon (bij zon is de SDE-voorwaarde van  15kWpiek de ondergrens) en hoe dat in 2030 gerealiseerd zal zijn
  • waarin uitgelegd wordt hoe het macroverhaal van de warmtevraag en -aanbod van de gebouwde omgeving in de regio in elkaar kan zitten (de Regionale Structuur Warmte). Deze moet voor de afzonderlijke gemeenten als uitgangspunt dienen.
  • Waarin op het elektriciteitsnet en de opslagstructuur ingegaan wordt

Wat geen wind of grootschalige zon is, telt niet mee voor de RES, maar uiteraard wel voor het grotere plaatje waarvan de RES een deel is.

(Dit verbruik is exclusief mobiliteit. Daar gaat een andere Klimaattafel over).

De concept-RES zuidoost-Brabant (de Metropool Regio Eindhoven, MRE) is opgesteld door de gemeenten Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen, Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre, de waterschappen Aa en Maas en De Dommel, de provincie Noord-Brabant en Enexis Netbeheer.
Het document is te vinden op https://metropoolregioeindhoven.nl/thema-s/energietransitie (en dan doorklikken).

Het staat de regio’s vrij om eigen interesses aan het minimum toe te voegen, maar het MRE-gebied heeft daar weinig gebruik van gemaakt. Het document beperkt zich sec tot wat gevraagd is.
De regio had ook andere maatschappelijke groepen kunnen uitnodigen om mee te denken over de RES (bijvoorbeeld de TU/e, de Fontys en de MBO-instelling Summa College voor de  installatie- en elektrotechniek en de werkgevers in de installatiebranche, maar dat is niet gebeurd (althans, het blijkt niet uit het document). Dit zou in het vervolgtraject mogelijk een waardevolle toevoeging zijn.

Zuidoost-Brabant  is een mozaiek van stad en platteland, van landbouw en veeteelt en natuur. Er zitten wel grote bedrijven, vaak hightech. Vanwege de hightech noemt het gebied zich de “Brainport-regio”. Het is een van de sterkste economische centra van Nederland met een sterk op de export gerichte maakindustrie. Dat zijn echter geen grote stroomvreters.

Eindhoven heeft een stadsverwarmingsnet in Meerhoven en op StrijpS (beide biomassa) en op de Hightechcampus, Helmond heeft een groot stadsverwarmingsnet met warmte kracht koppeling (WKK), nu nog op gas.

De Eindhovense wijk  ’t Ven is gesubsidieerde proefwijk in het kader van de landelijke “van het gas af-campagne”.

Misplaatst messianisme
De concept-RES omvat twee documenten, enerzijds het bestuurlijke document “Energiek en innovatief” en anderzijds een gebundelde pak met negen bijlagen met een uiteenlopend karakter, waarvan bijlage 5, 6, 8 en 9 adequaat en van belang zijn. Hierover verderop meer. De dunne bijlage 6 (het enegieverbruik) is hier en passant al behandeld.

Het bestuurlijke hoofddocument is zwak. Het herkauwt vooral en schuift vooruit naar het nog op te stellen  vervolgproduct, de RES 1.0 . Daartoe moet er een PlanMER komen.

Dit alles met veel bestuurlijke meta-taal: men beschrijft waar allemaal op gelet moet worden, maar daar blijft het teveel bij.
Omdat de RES-regels nu eenmaal dicteren dat er een bod moet worden uitgebracht, wordt het getal 2TWh genoemd als in 2030. Dat is een iets meer dan evenredig deel van de landelijke 35TWh. Ook is er een kaart met zoekgebied-vlekken voor wind en zon.
Verder worden er geen lijnen uitgezet en keuzes gemaakt en uit niets blijkt welke concrete voorstellen het bestuur van de MRE-regio feitelijk over wil gaan.
Evenmin is er een samenhangende regionale warmtevisie. Men herhaalt enkele statistiekgetallen uit de bijlage en schuift de rest vooruit.

Dat weerhoudt de regio er niet van om, geheel in Brainportstijl, de loftrompet te steken over de eigen voortreffelijkheden. “Er is geen plek op de wereld waar per dag zoveel nieuwe ideeën ontstaan”.  Dit valt niet helemaal te controleren, maar op milieu-, klimaat- en energiegebied worden die ideeën dan toch vooral buiten de eigen regio toegepast.
Uit een ranking van Natuur en Milieu uit 2015 blijkt dat in PV-vermogen per inwoner Helmond en Eindhoven het slechtst scoren van alle Brabantse steden, en veel slechter dan de omringende dorpen. Zie www.bjmgerard.nl/?p=2231 . En dat terwijl hier Solliance staat, een R&D-instituut dat onderzoek doet naar dunne film-zonnecellen.
In een Quick Scan van Natuur en Milieu dd februari 2018 (zie www.bjmgerard.nl/?p=6545 ) op twaalf duurzaamheidskenmerken doet Eindhoven het matigjes en Helmond uitgesproken beroerd.

De tijdvolgorde van de vier Brabatse RES-sen zegt ook iets: die van het MRE-gebied was er het laatste en er staat het minste in.

Tenslotte een staatje met het aantal inwoners en de hoeveelheid duurzame energie in RES-termen, die momenteel af is of al in de pijplijn zit:

Kortom, het MRE-gebied scoort momenteel per inwoner het minst aan bestaande of geplande hernieuwbare energie onder RES-condities.
Om de kreet waar te maken in een van de werkateliers “De MRE als energiepionier voor de wereld” waar te maken (H+N+S blz 23), moet er nog heel wat gebeuren.

In het hierna volgende is 1TWh = 3,6PJ .

Waarom 2TWh? – de duurzame stroom kwantitatief – Enexis
De enige manier om concreet te kijken hoe nu eigenlijk die 2TWH onderbouwd is, die in het hoofddocument uit de lucht komt vallen, is door in bijlage 8 te kijken naar de Doorrekening door Enexis. Die instelling moet de nieuwe kabels en trafo-stations en zo aanleggen. Een hele klus.

Dus  

  • 439,5MW wind op land (bij 3000 vollasturen goed voor 1,3TWh);
  • 213,5MW zonneveld (bij 950 kWh/kWpiek) goed voor 0,2TWh
  • 946,2MW zon op grote daken (bij 950 kWh/kWpiek) goed voor 0,9TWh

Als alle projecten hierboven inderdaad doorgaan, haalt men de 2TWH wel, en dit met enige reserve. Het probleem is alleen dat omdat het bestuurlijke document geen enkele concrete uitspraak doet, het realisme van deze cijfers moeilijk te beoordelen is.

De Kempengemeenten hebben een ambitieus plan opgesteld, dat op zijn eentje bijna goed is voor de volle mep van de 2TWh, en waarnaar de MRE hoopvol (om niet te zeggen smachtend) naar kijkt. Inmiddels echter begint men in Eersel minder enthousiast te worden over deze onevenredige inbreng. Men zou willen dat het MRE-bestuur hier politiek op reageert.

Verder neem ik aan dat Enexis capabel is, dus dat de berekeningen kloppen als de input die Enexis gekregen heeft klopt.
Enexis krijgt dan een forse klus. Voor 2030 moeten er twee nieuwe HS/MS stations komen en moeten er 11 worden uitgebreid.

Complex + complex = minder complex – de ruimtelijke analyse van de elektriciteitsopwekking
Een uitermate interessante bijlage is die waarin het befaamde landschapsarchitectenbureau H+N+S , samen met het bureau Over Morgen, op landschapsniveau in kaart brengt hoe een zorgvuldige planning van de duurzame elektriciteitsopwekking mogelijk is en meerdere doelen kan dienen.
Startpunt is de lichtelijk provocerende kreet dat “door het complexe vraagstuk van de energietransitie  te koppelen aan andere complexe vraagstukken, mogelijke oplossingen eerder in beeld komen”. Het werkt beter dan wanneer je grote problemen in stukjes knipt. Ik heb dat in deze kolommen wel eens in andere woorden gezegd met dat er meerdere crises tegelijk zijn, die elkaar beïnvloeden. Een meer prozaische term is ‘meekoppelkansen’.

Een voorbeeld: de opbouw van duurzame energie is een probleem, natuurontwikkeling is een probleem, waterbeheer is een probleem, maar de drie problemen samen zijn kleiner dan elk probleem afzonderlijk en kunnen met bijvoorbeeld een windmolenpark worden opgelost.
Of: de toekomst van boerenbedrijven en de leefbaarheid van het platteland zijn een probleem, een zonnepark is op zich een probleem, maar het een probleem kan het andere probleem oplossen (een zonnepark brengt voor de boer meer geld op dan varkens).

H+N+S heeft dat operationeel gemaakt door

  • acht landschapstypen te definieren: oude zandontginningen, beekdalen, jonge zandontginningen, Peelkern, Peelrand, bos en heide (droog en nat), urbane gebieden en infrastructuur
  • vier ambities te defnieren: niets doen, kleinschalige inpassing, grootschalige aanpassing, en transformatie (waardoor je een ander landschap krijgt)

Aldus heeft de regio 33 energiebouwstenen ontwikkeld voor een soort matrix. Wat voorbeelden eruit voor de landschapstypen oude zandontginningen en beekdalen.

(men moet deze twee blokken naast elkaar denken).

Nog een overzichtskaart van wat dat in de Peel zou opleveren:

Een en ander leidt tot complexe politieke discussies. Men schuift energiezaken en waterzaken en natuurzaken en landbouwzaken enz in elkaar. Dat vraagt nogal wat en daarom is het te betreuren dat het MRE-bestuur alleen formele en procedurele opmerkingen brengt.
Blijkbaar moet de PlanMER dit voor ons oplossen.

De Regionale Structuur Warmte (RSW)
In de concept-RES moet een soort warmtebalans voor de regio als geheel gemaakt worden, de Regionale Structuur Warmte (RSW) . Daarvan moeten gemeentelijke TransitieVisies Warmte worden afgeleid.

Er zijn drie belangrijke methodes om duurzame warmte af te geven, eventueel in combinatie: elektrisch (een warmtepomp), met een warmtenet en met groen gas

Het MRE-gebied verbruikte in 2017 20,9 PJ aan warmte. De bedoeling is dat daarop bespaard gaat worden en dat dit bedrag in 2030 18,4PJ zal zijn en in 2050 15,9PJ.
Deze warmte is wat nodig is voor het verwarmen van panden, of het nu om huizen, kantoren, ziekenhuizen of bedrijven gaat. De proceswarmte die nodig is voor industriële processen zit er niet in.

Deze warmtevraag lijkt op het eerste oog behapbaar met hernieuwbare processen, die in bovenstaand diagram samen goed zouden zijn voor 55,3PJ.
Er zijn echter belangrijke kanttekeningen:

  • De industriele proceswarmte zit niet in die 15,9PJ. De vraag is niet compleet weergegeven, het theoretisch mogelijke aanbod wel.
  • Het aanbod is wat theoretisch maximaal mogelijk is. Na aftrek van technische en praktische beperkingen, financiële haalbaarheid en maatschappelijk draagvlak blijft er een stuk minder over
  • De geothermische opbrengsten (de tweede en de derde balk) zijn uiterst onzeker. Tot nu toe is er in het MRE-gebied geen geothermiebron actief of in de maak . Bovendien lopen er geologische breuken door het gebied. Het onderzoek loopt nog.
  • Het grote bedrag van de zon-thermie op veld en dak concurreert met zonnepanelen voor stroom.
  • Met TEO (Thermische Energie uit Oppervlaktewater) en TEA (idem uit Afvalwater) is nog weinig ervaring opgedaan. Er kan het een en ander, maar de ecologische consequenties (die positief of negatief kunnen zijn) zijn nog niet voldoende uitgewerkt
  • De hoeveelheid biogas hangt o.a. van de omvang van de veestapel af.
  • Biomassa is waarschijnlijk voor onbepaalde tijd tijdelijk.

Vast lijkt in elk  geval te staan dat er in de toekomst een grotere rol weggelegd lijkt te zijn voor collectieve verwarmingssystemen. Warmtebronnen als geothermie, TEO en TEA en restwarmte zijn slechts via een warmtenet adresseerbaar.
De RES van Hart van Brabant bevat een schema dat wat duidelijker is dan een vergelijkbaar schema uit de warmtebijlage van de MRE. Ik druk dit hieronder af.

De warmtebijlage loopt de diverse bronnen af en geeft een schatting voor het MRE-gebied, die uiteindelijk in bovenstaand verzamel-staafdiagram terecht komt. Het voert te ver om alle bronnen hier te bespreken. Ik beperk mij tot biomassa, een controversieel punt, ook binnen de MRE.
Een citaat:

Bij de 21 gemeenten wordt niet eenduidig gedacht over de toepassing van biomassa.

 We zien droge houtige biomassa als een transitiebrandstof. De regio heeft warmte uit droge biomassa nodig om op korte termijn te kunnen voldoen aan de warmtevraag. Op termijn zal de inzet van droge biomassa uitgefaseerd worden en vervangen worden door duurzamere innovatieve alternatieven.
Over de snelheid van uitfasering wordt door gemeenten heel verschillend gedacht.

Biowarmte en biogas wordt vooral ingezet daar waar geen/nauwelijks alternatieve duurzame bronnen voorhanden zijn en waar een hoge temperatuur een vereiste is (bedrijven, oude woningen, solitaire woningen in het buitengebied). Biomassatoepassingen worden altijd vergeleken op duurzaamheid met beschikbare en toepasbare alternatieven. Hierbij dient de werkelijke emissie van de gehele keten berekend te worden, dus ook de uitstoot die ontstaat bij de teelt, winning, transport en verwerking.
Als alternatieven beter scoren, verdienen die de voorkeur.

Gebruik van lokale biomassa verdient altijd de voorkeur boven geimporteerde biomassa. Er wordt van initiatiefnemers verwacht dat er bij startende projecten uitvoerig wordt onderzocht of gebruik gemaakt kan worden van lokale biomassa.

We willen geen nieuwe biomassacentrales, tenzij er vanuit de energievoorziening een aantoonbaar zwaarwegend belang is. Biowarmte wordt bij voorkeur op grotere, maar ruimtelijk wel passende schaal opgewekt, zodat fijnstof afgevangen kan worden middels rookreiniging. Zo blijven milieugevolgen beperkt. We zijn transparant over hoeveel de biomassacentrales uitstoten en zorgen dat dit binnen de wettelijke grenzen is. Biomassa wordt bij voorkeur gebruikt als bron en voor de productie van gas. Dus niet voor de productie van elektriciteit.

Een grondstof moet zo vaak en nuttig mogelijk gebruikt worden. Hierbij geldt de volgende prioritering (Natuur en Milieu, november 2018): 1) bodemverbeteraar 2) Voedsel 3) Veevoer 4)Materiaaltoepassing 5) Biobrandstof 6) warmteproductie 7) elektriciteitsproductie. Een afwegingskader zal vorm moeten krijgen naarmate de vraag toeneemt en het aanbod gelijk blijft.

Zoals op deze plaats vaker beweerd, sta ik een stuk positiever tegenover biomassa. Er worden hier een hoop broodje aap-verhalen verteld.
Zolang de biomassa een bijproduct is van de reguliere bosbouw (wat, naar de statistieken uitwijzen, zo is), en zolang de financiele waarde van snipperhout laag is (wat zo is), en zolang de houtige biomassa uit Europa komt (de toevoegingen aan het CO2 -ketenbudget zijn dan te verwaarlozen), is de emissie over de hele keten gunstig en zou de mondiale footprint wel eens gunstiger kunnen zijn dan die van zonnepanelen, als daarvan ook de noodzakelijke mijnbouw en afvalverwerking meegerekend wordt.
Het is juist dat de aangelegde beperkingen de hoeveelheden biomassa beperken, maar wel tot een portie van het energiebudget die relevant is.
Het laatste nieuws van een nog niet gepubliceerde studie van de SER is, dat men op termijn op een hogere sport van de prioriteringsladder wil instappen. Bij houtige biomassa zou dat alleen maar kunnen betekenen dat 7 uitgefaseerd wordt (uitzonderingen daargelaten) en dat 6 opgewaardeerd wordt tot 5 (wat kan, maar niet eenvoudig en tamelijk duur is).
Ik moet het allemaal nog zien, maar ik wacht wel tot de SER-studie uit is. Vooralsnog denk ik, met sommige gemeenten in de MRE, dat de overgangstermijn best wel eens lang zou kunnen duren.

Afsluiting
In het MRE-gebied is nog een hoop te doen voor  er een goede RES 1.0 ingediend kan worden. Ik zie uit naar de PlanMER.

De Regionale Energiestrategie West-Brabant

Inleiding
Nederland is verdeeld in 30 regio’s, die elk hun eigen bod moeten schrijven (nu nog concept-bod) om samen in 2030 aan de landelijke doelstelling te komen van 35TWh duurzame elektriciteit (126PJ) en moeten er anderhalf miljoen woningen en andere gebouwen geïsoleerd zijn en/of van het aardgasnet gehaald. De website van de RES is www.regionale-energiestrategie.nl .

De RES is een tussenstap, een impuls en niet de eindoplossing. Hij dekt nationaal ongeveer 30% van het bestaande stroomverbruik en 20% van de woningen af. Het concept-bod wordt neergelegd in een document, geheten de Regionale Energie Strategie (concept-RES).

De RES moet als minimum een document omvatten

  • waarin uitgelegd wordt welke taak de regio voor zichzelf weggelegd ziet bij het grootschalig opwekken van elektriciteit met wind en zon (bij zon is de SDE-voorwaarde van  15kWpiek de ondergrens) en hoe dat in 2030 gerealiseerd zal zijn
  • waarin uitgelegd wordt hoe het macroverhaal van de warmtevraag en -aanbod van de gebouwde omgeving in de regio in elkaar kan zitten (de Regionale Structuur Warmte). Deze moet voor de afzonderlijke gemeenten als uitgangspunt dienen.
  • Waarin op het elektriciteitsnet en de opslagstructuur ingegaan wordt

Wat geen wind of grootschalige zon is, telt niet mee voor de RES, maar uiteraard wel voor het grotere plaatje waarvan de RES een deel is.

De concept-RES West-Brabant is opgesteld door De gemeenten Alphen-Chaam, Altena, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Woensdrecht, Zundert, de provincie Noord-Brabant, het waterschap Brabantse Delta, het waterschap Rivierenland en Enexis. 
Het document is te vinden op https://energieregiowb.nl/ .
Het staat de regio’s vrij om eigen interesses aan het minimum toe te voegen, maar West-Brabant heeft daar weinig gebruik van gemaakt. Het document beperkt zich sec tot wat gevraagd is.
De regio had ook andere maatschappelijke groepen kunnen uitnodigen om mee te denken over de RES (bijvoorbeeld de Avans en MBO-instellingen als installatie- en elektrotechniek en de werkgevers in de installatiebranche, maar dat is niet gebeurd (althans, het blijkt niet uit het document). Dit zou in het vervolgtraject mogelijk een waardevolle toevoeging zijn.

In het gebied ligt een grootschalig industrieterrein Moerdijk met een eigen haven, liggen twee afvalverbranders (Attero AEC Moerdijk en Sita ReEnergy Roosendaal, en ligt de Amer 9 – centrale (waarover hierna meer).

Elektriciteit
De zestien gemeenten verbruikten in 2018, all-in, volgens de Klimaatmonitor, ongeveer 18,6PJ (5,17TWh;  1TWh = 3,6PJ). Van die 5,17TWh gaat 4,2TWh naar bedrijven.

Er is in het verleden al het nodige gerealiseerd in West-Brabant.

Hierna eerst wat voor de RES meetelt.
Dd 2020 staat er aan hernieuwbare energie 0,5TWh.
Op basis van een pijplijn met harde plannen groeit dat binnen een paar jaar naar 1,3TWh (meest wind).
In 2030 wil men zeker op 2,2TWh uitkomen. Dat is t.o.v. heel Nederland onevenredig veel.
Omdat de ervaring leert dat er onderweg wel eens plannen sneuvelen, programmeert men tot 2,5TWh. Het verschil tussen de bestaande en waarschijnlijke 1,3TWh enerzijds en 2,5TWh anderzijds wordt als volgt ingeprogrammeerd:

  • 0,5TWh op grote daken  (waarna ongeveer een kwart van die daken in gebruik is, de rest is vaak niet geschikt)
  • 0,3TWh in zonneparken (waarbij men de zonneladder volgt)
  • 0,2TWh extra windturbines
  • 0,2TWh diverse kleine innovatieve projecten opgeteld,  zoals zon op gevels, transparante zonnepanelen, drijvende panelen, opslagtechnieken en drijvende waterkracht

Dan wat voor de RES niet meetelt:
Dd 2018 tellen alle kleinschalige zon op dag-projecten (dus onder de RES-ondergrens) op tot 0,1TWh.
Het concept-bod wil dat met aanvullend beleid in 2030 opgehoogd hebben tot 0,5TWh (advies, samenwerking met professionele partners, duurzaamheidsleningen en gebouwgebonden financiering).

Tenslotte is er een participatieverhaal:
De gedragscodes voor wind op land (NWEA, 2016) en gedragscode Zon op Land (Holland Solar, 2019) geven richtlijnen voor de participatie en zien we als een belangrijk vertrekpunt. Een energietransitie voor iedereen betekent ook dat we iedereen de kans willen bieden om te profiteren van de wind- en zonne-energie die we in onze regio opwekken. We streven daarom naar 50% of meer lokaal eigendom van de nieuwe zonne- en windparken uit deze energiestrategie”.

De Amer 9 – centrale
Om het hierna volgende warmtehoofdstuk te kunnen volgen, is het nodig eerst de positie van de grootste energieopwekker van de regio te bespreken.

De Amer-9 (1993) is de laatste van een reeks centrales nabij Geertruidenberg. Het is van huis uit een kolencentrale. De centrale moet of 31 december 2024 volledig dicht, of volledig overgezet zijn op biomassa (pellets). Eigenaar RWE wil het laatste. In 2018 is 40% bijstook bereikt, in 2020 moet 80% bereikt worden en in 2024 dus 100%.

De centrale is 600MW elektrisch en 350MW thermisch.
De elektrische capaciteit voedt het net (bij 8000 bedrijfsuren) met 17PJ. Daarmee is de centrale goed voor bijna de helft van de huidige hernieuwbare energie in Brabant.
Omdat de RES per definitie alleen maar over wind en grootschalige zon gaat, telt de elektrische output van de Amercentrale niet mee voor de RES.
De thermische capaciteit wordt wisselend benut door een kassentuinbouwcomplex in de Madese polder en door een grote stadsverwarming in Breda, Tilburg en andere plaatsen. De RES West-Brabant is een beetje inconsistent met de cijfers, maar het zit in de buurt van de 4PJ warmte, waarvan 1PJ in Tilburg eo wordt afgezet (dat is de RES-Hart van Brabant) en ongeveer 3PJ in West-Brabant.
Omdat de Amerwarmte kan dienen om huizen van het gas te halen, telt de warmteproductie van de Amercentrale wel mee in de RES.

De duurzaamheid van biomassa in het algemeen en die van de Amercentrale in het bijzonder is omstreden. Ik heb daar zelf mijn eigen mening (onder voorwaarden toelaatbaar voor een periode van 15 a 20 jaar, ook met importhout, zie Amercentrale op biomassa een te overwegen optie – nadere uitwerking nodig ), anderen denken daar anders over.

De RES- West-Brabant ziet ´Warmte uit afval en buitenlandse biomassa … als  transitieoplossingen. Deze bronnen geven de tijd om te werken aan duurzame alternatieven voor warmte in het Amernet en andere warmtenetten in de regio. Op de langere termijn zien we geen toekomst voor grootschalig gebruik van deze bronnen: vanwege de transitie naar een circulaire economie, en vanwege de beschikbaarheid van lokale biomassa. We volgen vooralsnog het landelijke beleid over de inzet van biomassa in de energietransitie. (blz 19.)’   RWE denkt er anders over en let op het woordje ‘vooralsnog’.

Warmtevraag en warmteaanbod

De Regionale Warmtevisie
Waar het elektriciteitsverhaal redelijk recht toe, recht aan is, aannemelijk en navolgbaar, is het warmteverhaal dat niet. Zie bovenstaande afbeelding.

Alles bij elkaar vraagt de regio West-Brabant om 90PJ warmte (bovenstaande 25TWh, maar de TWh-eenheid is bij warmte niet gebruikelijk). Die wordt nu voor zowat 22TWh fossiel ingevuld, en voor wat overblijft bijna geheel door de Amercentrale (1TWH) en de afvalrecycler en -verbrander van Atteroo AEC Moerdijk (2,3TWh). Van de overblijvende dwergen is de Suiker Unie in Dinteloord met groengasvergisting (dus ook biomassa) de grootste (0,15TWh).
Niet voor niets staat nagenoeg het hele warmteaanbod in 2050 als een groot ? aangeduid.

Er zijn wel ideeën, maar met elk idee is wel iets.

  • Terrathermie is in alledaags Nederland bodemwarmte en in nog alledaagser Nederlands een Warmte-Koude Opslag. Dat zijn mooie systemen als er ’s zomers evenveel warmte ingaat als ’s winters eruit.
  • Aerothermie is een lucht-lucht of lucht-water warmtepomp. Die is alleen geschikt voor goed geïsoleerde huizen (en dat zijn vaak de nieuwere). De opbrengst kan moeilijk geschat worden.
  • Zonthermie concurreert om de ruimte met PV-panelen, tenzij men combinatiepanelen gebruikt (zie Verduurzaming Ramplaankwartier Haarlem interessant voorbeeldproject )
  • Droge en natte biomassa is conventioneel en standaardtechniek.
  • Restwarmte is op zich een goede zaak en kan dat ook in praktijk zijn, maar het is een gecompliceerd verhaal om te realiseren, zowel technisch als commercieel als juridisch.
  • Aquathermie kan wel (bestaat al), maar het is nog onduidelijk of er ecologische consequenties zijn.
  • Van geothermie is de potentie tot nu toe onduidelijk. Er is een hoop bestuurlijke beweging om dit onderwerp heen, maar feitelijk telt Brabant nu één geothermiebron t.b.v. de glastuinbouw in Zevenbergen (inderdaad wel in West-Brabant). Die is 6-9 MW en pompt water omhoog van 30°C. Zou die bron 6000 uur per jaar werken, dan is dat goed voor orde van grootte van 0,04TWh.

Alles samen halen de bekende, hierboven genoemde bronnen de 59PJ. Dat is minder dan de vraag van 90PJ, zelfs na de voorgenomen bezuiniging.

De meeste bronnen vereisen een warmtenet. De concept-RES verwacht dat in West-Brabant minder dan de helft van de woningen geschikt is voor een individuele warmtepomp. Het grootste deel van de rest is op een warmtenet aangewezen.
De RES West-Brabant zegt terecht dat er grote verantwoordelijkheden bij het Rijk liggen, o.a.  bij de Warmtewet.

Het is niet mijn bedoeling om deze nieuwe technieken onderuit te halen. Integendeel, hoe meer duurzame productie, hoe beter – als dat binnen goede ecologische grenzen gebeurt.
Wel mijn bedoeling is de stelling dat een  categorische afwijzing van biomassa West-Brabant in de problemen brengt. Een transitietermijn van 15 a 20 jaar voor de Amercentrale zou wel eens hard nodig kunnen blijken.
Niet voor niets hebben de RES-regio’s Midden- en West-Brabant een gezamenlijke MKBA opgezet om verschillende scenario’s voor de verduurzaming van het warmtenet en de overige regionale warmtevoorziening in kaart te brengen.

Participatie van de bevolking bij warmteprojecten zit er niet in. Het gaat om grote en risicovolle investeringen die economisch vaak marginaal zijn.

Wat van het Rijk verwacht wordt
De RES West-Brabant presenteert een handig lijstje van wat het Rijk allemaal moet doen. Ze hakken niet voor niets al enige tijd met dit bijltje. Ik kopieer het voor zover het een algemeen karakter heeft (passages over vliegbasis Woensdrecht laat ik onvermeld):

Elektriciteit
De doelen voor ‘zon op dak’ kunnen worden behaald, mits:

  • Er binnen de verbrede SDE++ voldoende financiële stimulans blijft voor gebouw-eigenaren en projectontwikkelaars om zon op dak te realiseren;
  • Het bouwbesluit wordt aangepast, om te bewerkstelligen dat nieuwe daken sterk genoeg zijn om zonnepanelen te dragen;
  • Zonsystemen prominenter op de Vamil en Eia-lijst komen, zodat bedrijven rendabelemaatregelen zullen uitvoeren;

De uitvoering van de energiestrategie vergt extra capaciteit op het elektriciteitsnet-werk. Het Rijk wordt daarom gevraagd netbeheerders het volgende toe te staan:

  • Het combineren van wind en zon samen op één kabel (cable pooling);
  • Het terugregelen van elektriciteitsbronnen bij overbelasting;
  • Het flexibele inzetten van reservecapaciteit in stations en op het net;
  • Het toestaan van meerdere leveranciers op een aansluiting (Mloea);

Warmte
Voor de warmtetransitie zijn nieuwe oplossingen en afspraken nodig over verantwoor-delijkheden, financiering en marktwerking, bijvoorbeeld voor warmtenetten. We willen deze ‘governance’ graag samen met anderen, waaronder het Rijk uitwerken. Zo vergt de verduurzaming van de warmtevoorziening:

  • Regels en middelen, die leiden tot een financieel aantrekkelijke businesscase voor warmte(net)projecten
  • Maatregelen die de business case van warmtenetten verbeteren, onder andere gericht op financiering, financiële risico’s en marktordening.
  • Financiële bijdragen aan de realisatie en uitbreiding van (boven)regionale warmte-netten.
  • Standaards voor open netten, zodat meerdere leveranciers warmte kunnen leveren en afnemers kunnen kiezen tussen diverse aanbieders
  • Stimulansen om restwarmte te benutten, bijvoorbeeld door beprijzing of verbod op het lozen van restwarmte
  • Een regeling voor het meenemen van particuliere woningen bij het verduurzamen van complexen die grotendeels in het bezit zijn van woningcorporaties
  • De mogelijkheden voor gebouwgebonden financiering op korte termijn regelen.

Uitvoering
Tot slot is het noodzakelijk dat het Rijk de voorwaarden van gemeenten voor de uitvoering van het Klimaatakkoord en de realisatie van de RES borgt (conform de VNG-motie d.d. 29.11.2019). Stel voldoende middelen beschikbaar aan gemeenten om de uitvoeringskosten van de RES te dekken

RWZI Nieuwveer

Energie- en klimaatwinst uit een RWZI
De lijst met bestaande warmtebronnen noemt twee Riool Water Zuiverings Installaties (RWZI) waar door vergisting groen gas geproduceerd wordt, Dongemond in Oosterhout en Nieuwveer in Breda. Hierboven Nieuwveer, goed voor 0,002TWh per jaar. Ik print de tekst evenuit, omdat die moeilijk leesbaar is:

Dubbele winst: minder CO2 emissie en alternatief groen gas
Een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) heeft met gangbare zuiveringstechnieken een hoge uit-stoot van stikstof en broeikasgassen (CO2, methaan en lachgas). De uitstoot van de RWZI Nieuwveer is bijvoorbeeld een kwart van de CO2-uitstoot van de hele stad Breda. Het waterschap is daarom op zoek naar andere zuiveringstechnieken. Zij verkent samen met enkele gemeenten de kansen van een nieuwe vergistingstechniek. Deze techniek produceert groen gas dat direct kan worden geleverd aan het gasnet. Een middelgrote RWZI kan dan 5000 huishoudens voorzien van groen gas, als ook de verwerking van keukenafval wordt meegerekend. De CO2 uitstoot is 70 tot 80% minder.

Weer een bewijs dat een klakkeloze afwijzing van biomassa (rioolslib is biomassa) schadelijk is.

Over het EASAC-rapport “Multi-functionality and sustainability in the EU’s forests”

Inleiding
Ik heb veel, en af en toe goede, discussies op Facebook over “biomassa”. Bedoeld wordt dan hout voor energiedoeleinden, wat niet vanzelfsprekend is want lang niet alle biomassa is hout, lang niet alle hout komt uit het bos en lang niet alle doeleinden betreffen energie.
Mijn uitgangspunten, zoals ik die steeds naar voren breng, in slagzinnen:

  • Voor de bosbouw op de gematigde breedtes (bijv. de EU) gelden heel andere stellingen dan voor die in de tropen. De bossen in de EU zijn netto een koolstofsink .
  • We hebben hout nodig omdat het een mooi en duurzaam constructiemateriaal is, dat bovendien klimaatzondaars als plastic, staal en beton kan vervangen
  • Bij de productie van timmerhout ontstaat uit dezelfde bomen een scala aan pulphoutproducten als spaanplaat, papier, celstof, en energiehout
  • Energiehout brengt relatief weinig geld op en is daarom niet de drijvende kracht achter de dynamiek in de bosbouw. Overvloedige statistiek wijst uit dat het bij energiehout om ondergeschikte hoeveelheden gaat t.o.v. de totale houtoogst, zowel in m3 als in €
  • Zonder biomassa haal je de doelen van de energietransitie moeilijk of slechts ten koste van andere nadelen
  • Een categorische afwijzing van ‘biomassa’ of houtige biomassa is daarom schadelijk. Een goede regulering is belangrijk.
Boskenmerken in de EU

In de discussies komt ook naar voren dat er wel reden tot bezinning is. Om het kortheidshalve met een voorbeeld aan te duiden: de kapvlakte van Zembla lag er niet vanwege de biomassacentrales, maar waarom ligt er überhaupt een kapvlakte? Kan dat nou niet anders?
Je komt dan in een bredere discussie die niet zozeer over energiehout gaat, maar over het bredere gebied van de bosbouw. Ik zocht daartoe goede literatuur en heb er het rapport “Multi-functionality and sustainability in the European Union’s forests” bij gepakt van de EASAC (de European Academies Science Advisory Council” . Het rapport dateert van april 2017 . Het is te vinden op https://easac.eu/publications/details/multi-functionality-and-sustainability-in-the-european-unions-forests/ . In de Expert Group zaten 21 zware deskundigen, waaronder voor Nederland professor Nabuurs.

Ik ga dat hierna samenvatten, en daarna geef ik er een reactie op.

Vooraf twee opmerkingen.

De eerste is dat het rapport uit 2017 is. Sindsdien is de politieke omgeving veranderd in die zin, dat de RED II – richtlijn in de EU van kracht is geworden. Op blz 25 en 26 stelt de Expert Group, dat de Europese Commissie (EC) de aanbevelingen grotendeels overgenomen heeft in een voorstel voor de herziening van de RED I – richtlijn. Ik ga er nu even van uit dat het EC-voorstel inderdaad in de nieuwe RED II-richtlijn terecht gekomen is (dat heb ik niet precies gecontroleerd, maar het lijkt er wel op).

De tweede opmerking is dat het cijfermateriaal in de EASAC-studie een ratjetoe is. Er is een boekenkast aan literatuur gebruik die allemaal weer net andere presentatiewijzen hanteren. Andere jaartallen, andere definities, de ene keer wordt CO2 op geslagen, de andere keer C (op elementbasis). Met name in box 4 is dat een probleem en bovendien staat  daar een rekenfout in. Ga dus niet proberen het ene diagram naast het andere te leggen, tenzij je er verstand van hebt en er enkele uren studie voor over hebt.


Multi-functionality and sustainability in the European Union’s forests”

Voor het rapport zijn biodiversiteit en klimaat hoofdzaak en andere aspecten een externe factor.

Er is 161 miljoen hectare (ha) in de EU, waarvan 9% plantage (bijv. olijven en Eucalyptus), 87% semi-natuurlijk en 4% natuurlijk, waarvan de helft ‘strictly undisturbed’. Ongeveer een kwart van het totale areaal is Natura2000 – gebied (N2000). Bos bestaat in allerlei soorten en maten, maar in 1/3de van het Europese bos domineert één soort boom en in maar 20% staan vier soorten bomen of meer.

De bosexploitatie heeft in veel landen een belangrijke economische functie, maar ook het bosbeheer bestaat in allerlei soorten en maten. Noordelijke landen praktizeren vaak clear  cut-oogst, voorafgegaan door periodieke dunningen (dunning betekent dat men onderweg een aantal kleine boompjes weghaalt om één grote boom te laten groeien. Dat is een gebruikelijke praktijk in de bosbouw bg). Een andere beheersvorm is de continuous cover forestry (  https://en.wikipedia.org/wiki/Continuous_cover_forestry ), waarin individuele bomen geselecteerd worden en het bos als geheel blijft staan, retention forestry (https://en.wikipedia.org/wiki/Variable_retention ), waarbij in de exploitatie behoud van milieuwaarden voorop staat, of helemaal geen management.

Het EASAC-rapport bevat (in h.3.2) een uitgebreide beschrijving van hoe de (potentiele) tegenstelling tussen bosbouw en biodiversiteit verzacht kan worden. Bovenstaande begrippen spelen daar een rol in. Voor de biodiversiteit belangrijk zijn liggende dode bomen, holle bomen, zeldzame soorten en grote oude bomen (oud is meestal > 200 jaar). Dat leidt tot enkele actieperspectieven:
– Spaar plukjes oude, maagdelijke bossen
– Handhaaf of introduceer ook in beheerde bossen elementen als dood hout en holle bomen. Certificeringsschema’s als FSC en PEFC moedigen dat aan, maar het is niet genoeg
– Kap delen van beheerde bossen niet als schuilplaats voor biodiversiteit en verhoog hun biodiversiteit

Stroomschema van hout in de EU

Traditioneel levert een bos timmerhout en plaatmateriaal en pulphout, dat vooral voor papier en karton. Celstof is nieuw en nog nieuwer zijn groene chemie-producten via bioraffinage. Brandhout is op zich traditioneel, maar neemt in omvang toe doordat andere producten in de pulphoutsector afnemen.
In het stroomschema komt er in de EU-bossen samen jaarlijks 1277 miljoen m3 hout bij (o.b. betekent Over Bark, dus de schors telt mee).
Daarvan wordt 546 miljoen m3 niet geoogst en 178 miljoen m3 blijft als dood hout in het bos achter (wat van belang is voor de biodiversiteit). Beide verhogen dus de koolstofopslag in het bos.
Verder komt er nog 33 miljoen m3 uit parkonderhoud, rioolwaterzuiveringen etc bij.
De geoogste portie (inclusief het parkenhout etc 731+33) verdeelt zich in vier hoofdstromen: brandhout (209 miljoen m3 = 27%), hout, papier en industriele toepassingen van pulphout. Lussen betekenen recycling.
Na een hoop gezigzag komt uiteindelijk 337 miljoen m3 (=44%) in de energiesector terecht. Deels dus direct en deels als afval.

Men kan op twee manieren kijken naar het specifieke energieaspect.
In de traditionele praktijk op veel plaatsen in de EU (bijvoorbeeld in Scandinavie) is de energieopbrengst deel van de keten. De lokale warmte-krachtcentrale draait op afval van de hoofdproducten hout en papier.
In (veronderstelde) moderne praktijken is de winning van hout voor energiedoeleinden het hoofddoel, hetzij voor warmte, hetzij voor elektriciteit, hetzij voor beide.

Cruciaal is dan de zogenaamde parity time. Dit voor de leek lastige begrip moet eerst uitgelegd worden.

Uitleg van het begrip parity time

Op het moment T=0 staat er een beginnend bos. Dat groeit en zamelt, steeds langzamer, koolstof op – de curve vlakt af.
Op Tkap wordt er een dot koolstof uit het bos gehaald. Bij verbranding komt die snel in de atmosfeer. Daar hoort bij hout een aantal GJ bij. Datzelfde aantal GJ hoort bij gas bij een dot koolstof die minder dan half zo groot is, en bij kolen bij een dot koolstof die iets kleiner is (afhankelijk van hoe droog het hout is en wat voor soort kolen). Het nadeel van de (rode) neerwaartse sprong wordt dus vergoed door het voordeel (de groene opwaartse sprong) van de CO2 – besparing uit gas en kolen.
Vervolgens wordt het bos herplant (dat is in de EU verplicht) en groeit weer als vanouds. Op een gegeven moment Tpar is de in het bos vastgelegde koolstof plus de bespaarde fossiele koolstof even groot als die in het bos vastgelegd zou zijn als er niet gekapt was en alles verder goed gegaan was met het bos. Na Tpar is er sprake van een netto besparing in het systeem als geheel.
De tijd tussen Tkap en Tpar wordt de parity time genoemd.
Als het fout gaat met het bos (droogte of brand of beestjes of stormen) duikt de blauwe stippellijn omlaag en is de parity time veel kleiner.

Dit model als zodanig (het is van Nabuurs) is niet omstreden.

De parity time kan sterk uiteenlopen, van enkele jaren tot enkele eeuwen en vooral dat laatste leidt tot discussie. Een korte parity time is gunstig voor het klimaat en een lange parity time niet omdat je geen eeuwen de tijd hebt – aldus de EASAC. Het omslagpunt is uiteraard arbitrair, maar vaak neemt men 40 jaar. (Ook de Nederlandse SDE+ – voorwaarden doen dat).

Je krijgt nou dit soort plaatjes (de linkerhelft is t.o.v. kolen en de rechterhelft t.o.v gas, in de legenda moet het derde hokje groen zijn, en coppice is wat wij hakhout of rijshout noemen: je kapt van een individuele boom die verder leeft):

Parity time bij het uitbreiden van boshandelingen tbv energie

Je moet dit als volgt lezen: als je 50% meer residuen uit het bos haalt dan in 2010 gebeurde, heb je dat er t.o.v. kolen in een paar jaar uit en t.o.v. van gas in een jaar of 60.
Als je 10% meer hele Zuid-duitse beuken slechts voor energiedoeleinden zou kappen, heb je dat er qua koolstof t.o.v. kolen in ruim twee eeuwen uit. In de literatuurverwijzing onder de afbeelding zegt Nabuurs overigens dat de kans dat dat gebeurt niet groot is.

Hetzelfde verhaal kan ook op andere wijze worden weergegeven.

In deze tabel is elektriciteit het enige product en wordt de restwarmte van de stroomproductie weggegooid. Er zitten dus omzettingsverliezen in. Zou een deel van de restwarmte gebruikt worden (in bijvoorbeeld de stadsverwarming), dan gaan alle kg CO2 – bedragen in onderling ongeveer gelijke mate omlaag.
In de twee linkerkolommen is biomassa qua broeikasgassen over 40 jaar gunstiger dan aardgas. Alle kolommen zijn over 40 jaar gunstiger dan kolen.

Biomassa verliest van bronnen waaraan over de levenscyclus (<40 jaar) weinig koolstof verbonden is, zoals zon en wind. (Maar daarmee treedt de EASAC-studie buiten de zelfopgelegde focus, omdat dan niet in rekening gebrachte factoren gaan meespelen als ruimtegebruik en landschap bg).

In zijn algemeenheid is de relatie tussen bos en klimaat complex en werkt twee kanten op.
De klimaatverandering kan positief of negatief werken op het bos, en het bos kan positief en negatief werken op het klimaat.
Dat laatste omdat voor het klimaat meer zaken meetellen dan alleen de CO2 , zoalsl methaan- en lachgasontwikkeling in moerasbossen of het effect van en donker bos in de sneeuw. In ongunstige omstandigheden kunnen in de EU de opwarmende effecten van een bos groter zijn dan de koelende effecten.

Tot zover de samenvatting van  het EASAC-rapport.


De RED II-richtlijn en de voorwaarden voor de Nederlandse SDE+ – subsidie

Sinds december 2018 is de RED II- richtlijn (Renewable Energy Directive II) van kracht (breed gesteund in het Europese Parlement). Het is de opvolger van de eerste Directive uit 2009. Die gaat over een breed gebied waarvan energie uit biomassa een deel is en waarvan biomassa uit bossen weer een deel is. Hij is te vinden op https://ec.europa.eu/energy/topics/renewable-energy/renewable-energy-directive/overview_en .
Het is complex, fors boekwerk dat in  dit kader niet volledig behandeld kan worden. Om de geest van het geheel weer te geven noem ik als voorbeeld “overweging 102” uit een lange reeks overwegingen die uitmonden in artikelen waarvan ik  als voorbeeld artikel 29.7 en 29.10 geef.

Overweging 102 stelt als intentie “Om ervoor te zorgen dat bosbiomassa, ondanks de toenemende vraag ernaar, op een duurzame manier wordt geoogst in bossen met gewaarborgde herbebossing, dat er bijzondere aandacht wordt geschonken aan gebieden die expliciet zijn aangewezen ter bescherming van de biodiversiteit, de landschappen en specifieke natuurlijke elementen, dat de biodiversiteit wordt beschermd en dat koolstofvoorraden worden gevolgd, dient houtachtige grondstof enkel uit bossen te komen waarin wordt geoogst volgens de beginselen van duurzaam bosbeheer die zijn ontwikkeld in het kader van internationale bosbouwprocessen zoals Forest Europe en die worden uitgevoerd door middel van nationale wetgeving of de beste beheerpraktijken op niveau van het oorsprongsgebied. De beheerders moeten de nodige stappen zetten om het risico op het gebruik van niet-duurzame bosbiomassa voor de productie van bio-energie tot een minimum te beperken. Daartoe moeten de beheerders een op risico gebaseerde aanpak invoeren. In dit verband is het passend dat de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen operationele richtsnoeren ontwikkelt inzake de controle op de naleving van de op risico gebaseerde aanpak, na raadpleging van het Comité voor de duurzaamheid van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen.”

RED II artikel 29 lid 7
RED II artikel 29 lid 10

De RED II-richtlijn beperkt zich meestal tot kwalitatieve bewoordingen wat, gegeven de veelheid aan landen en biotopen, moeilijk anders kan. De vertaling van de Europese richtlijn naar Nederlandse wetgeving heeft plaatsgevonden in de Wet Milieubeheer en de subsidievoorwaarden voor de SDE+-regeling.
De certificatie, verificatie en handhaving van de duurzaamheidseisen van de vaste biomassa zijn verankerd in  het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen ( https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-427.html ). Dit juridische document is vertaald in het inhoudelijks document “Verificatieprotocol vaste biomassa voor energietoepassingen” ( www.rvo.nl/sites/default/files/2019/02/SDE%20verificatieprotocol%20NL.pdf ).

Dit Verificatieprotocol omvat de RED II – richtlijnen, maar daarnaast ook aanvullende. Wat voorbeeld-criteria:

  • C1.1 eist bijvoorbeeld nu al een CO2-reductie van 70%
  • C4.1: De bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, wordt beheerd met het oog op het op lange of middellange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden
  • C4.3 Gemiddeld minder dan de helft van het volume van de jaarlijkse rondhoutproductie uit bossen wordt gebruikt als biomassa voor energieopwekking. Rondhout afkomstig uit dunningen of uit productiebossen met een rotatietijd van 40 jaar of minder is vrijgesteld van deze eis (Wat betekent dat je twee regimes hebt: bomen als wilgen en populieren, die als regel korter dan 40 jaar meegaan; of bomen die langer meegaan, in welk geval minstens de helft van de eindkap geen brandhout mag worden. Een dunning is dat men gaandeweg een aantal jonge kleine bomen weghaalt om één boom groot te laten worden. Het dunningsmateriaal is niet geschikt voor planken. Deze regel gaat verder dan RED II.)
  • C7.1 Terreinen met een hoge beschermingswaarde en representatieve gebieden van bostypen die binnen de bosbeheereenheid voorkomen, zijn in kaart gebracht, geïnventariseerd, worden beschermd en zo mogelijk versterkt. De terreinen kunnen één of meer van de volgende waarden omvatten: diversiteit aan soorten, ecosystemen en habitats, ecosysteemdiensten, ecosystemen op landschapsniveau en culturele waarden.
  • C8.4 On nodige schade aan het ecosysteem wordt voorkomen door toepassing van reduced impact logging en voor de omstandigheden meest geschikte methoden en technieken voor wegenbouw.

Het Nederlandse biomassabeleid is strenger dan RED II.

De koolstofbalans van de gezamenlike bossen in de EU (C op elementbasis)

Eindoordeel
De positie van de EASAC lijkt een beetje op die van de virologen in het OMT.
Als het virus de enige afwegingsfactor zou zijn, ging Nederland langdurig op slot. Maar het virus is niet de enige afwegingsfactor. Er is ook nog zoiets als de economie en het dagelijkse leven. Dat weten de virologen zelf ook heel goed en daarom komen er in het spanningsveld maatschappelijke compromissen tot stand.
Als de bosdeskundigen van de EASAC helemaal hun zin zouden krijgen, gebeurde er heel weinig in het bos (en dan nog zouden er vanwege het klimaat en andere oorzaken problemen bestaan). Maar  de maatschappij wil terecht hout en papier en energie en groene chemie, en daarom komen er maatschappelijke compromissen tot stand.
In beide gevallen zijn de compromissen mogelijk niet ideaal.

De EASAC-studie brengt mij tot een paar uitspraken:

  • Er is geen sprake van massale ontbossing in de EU. Integendeel, het bosareaal groeit gestaag. Exploitatie en koolstofvastlegging kunnen samen gaan.
  • Dat wil niet zeggen dat er geen problemen zijn (integendeel), maar die problemen zijn niet het gevolg van ontbossing.
  • Je kunt grofweg een termijn aanduiden voor de parity time waaronder het verbranden van hout uit bossen het klimaat kan dienen, en waarboven dat verbranden schadelijk is. Onder de 40 jaar overheerst de winst en boven de 100 jaar overheerst het verlies.
    Hele bomen vellen voor brandhout komt altijd boven de 100 jaar uit. Uitsluitend ten behoeve van de energiewinning moet je dat niet doen (maar het gebeurt ook niet).
  • Het vastleggen van hout in planken en plaatmateriaal kan langdurig koolstof opslaan en kan het klimaat dienen, ook als dat uit oude bomen komt (een goede houtrecycling zou dan nuttig zijn bg). Bovendien vervangt het hout en staal.
    Er is niets mis met een zorgvuldig vormgegeven houtproductie.
  • In het traditionele scenario is de energiewinning deel van een keten waarvan de dynamiek gedomineerd wordt door traditionele producten en energieproductie een afgeleide is.
    De diverse statistieken en stroomdiagrammen, alsmede de prijsverhoudingen, maken aannemelijk dat de bosexploitatie nog steeds grotendeels dit traditionele scenario volgt. Er worden geen grote gezonde bomen gekapt met brandhout als enig doel en in Nederland val je dan buiten de SDE+subsidie.
  • De logica is dan dat de hoeveelheid energiehout beperkt blijft tot wat bijproduct van de algemene houtexploitatie is.
  • De traditioneel vaak toegepaste clear cut-techniek is niet wetmatig nodig. Er zijn alternatieven die in plaats van of in combinatie met de clear cut de biodiversiteit van een bos kunnen verbeteren. Onvermijdelijk gaan hier compromissen opgesteld worden en keuzes gemaakt.
  • De emoties worden gekoppeld aan de energieproductie, maar zijn in feite een natuurdiscussie. Zembla toonde niet de houthonger van de verbrandingsovens aan, maar de onaangenaamheden van de clear cut-bosbouw.
  • De emotiediscussie in de Schoorlese Duinen gaat over natuurbeheer (wat moet je aan met een honderd jaar oude monocultuur van dennebomen). De verkoop van vrijkomend hout is een bijzaak.
  • Programma’s in Nederland om meer bos aan te leggen moeten gesteund worden

Ik voel mij in mijn uitgangspunten bevestigd, maar nu met een betere onderbouwing.

Tenslotte staat mij één zaak niet aan in de EASAC-opstelling, en dat is hun preoccupatie met bos als enige bron van natuur en biodiversiteit. Ik vind dat ook van Nabuurs in persoon.
In de strikte logica van EASAC zou je de Strabrechtse Heide en de duinen en de Limburgse kalkgraslanden en de Peel moeten gaan bebossen. Ik ben het daar helemaal niet mee eens, om twee redenen.

  • Die natuurgebieden zijn een eigenstandige bron van biodiversiteit en natuurbeleving. Klokjesgentianen en zandhagedissen en hoogveenmoerassen en gladde slangen vind je niet in het bos. Als Natuurmonumenten of Staatsbosbeheer dus een laagwaardige partij dennen kapt ten gunste van een natte heide-biotoop, kan dat een vooruitgang zijn.
  • Driekwart van de bossen in de EU (zegt EASAC) is geen Natura2000-gebied , en een groot deel van de Natura2000-gebieden is geen bos.
    De EU-landen zijn wettelijk verplicht hun Natura2000-gebieden te behouden en zelfs te verbeteren. Als Staatsbosbeheer in het Schoorlese bos oude dennenbomen die geen Natura2000 zijn voor een deel vervangt door stuifduin dat wel Natura2000-gebied is, voert SBB zijn wettelijke taak uit.
    De, soms emotionele, campagne om elk bos te behouden ten faveure van welke andere bestemming dan ook, wordt op die manier indirect een aanval op het Natura2000-principe en dat helpt de PVV en Forum, die niets liever zouden willen dan al Natura2000 opdoeken.
    De Natura2000-gebieden zijn het voornaamste wapen in de strijd tegen de stikstofdepositie.
Zandhagedis

Beschikbaarheid en toepassings-mogelijkheden van duurzame biomassa.

Inleiding
De regering is ervan overtuigd dat duurzame biomassa nodig is voor energietoepassingen, chemie en materialen in een duurzame economie richting 2030 en 2050. Zo staat het ook in het recente Klimaatakkoord. Daarvoor is een integraal duurzaamheidskader nodig dat in principe geldt voor alle biomassa en alle toepassingen. Daartoe wil het kabinet:

1.     Een beschouwing door het PBL over de maximale beschikbaarheid per in te zetten biomassa-stroom, rekening houdend met diverse invullingen van het ‘fair share’ beginsel.

2.    Een beschouwing door het PBL over toepassingsmogelijkheden per in te zetten biomassa-stroom, uitgaande van een zo optimaal en efficiënt mogelijk gebruik (cascadering).

3.    Het opstellen van duurzaamheidscriteria per in te zetten biomassastroom.

4.    Een advies door een speciale (SER-)commissie over draagvlak voor en uitvoerbaarheid van het duurzaamheidskader.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is goed voor 1. en 2. , Royal Haskoning DHV voor 3. (komt binnenkort uit) en een speciale SER-commissie geeft het eindantwoord.

In de publicatie “Beschikbaarheid en toepassingsmogelijkheden van duurzame biomassa” voldoet het PBL aan 1. En 2. . De tekst is te vinden op www.pbl.nl/publicaties/beschikbaarheid-en-toepassingsmogelijkheden-van-duurzame-biomassa-verslag-van-een-zoektocht-naar-gedeelde-feiten .

De cijfermatige data in de PBL-tekst komen van CE Delft ‘Toepassingen en beschikbaarheid van duurzame biomassa’ dd februari 2020 (www.ce.nl/publicaties/2454/bio-scope-toepassingen-en-beschikbaarheid-van-duurzame-biomassa ), een coproductie.

De filenaam geeft al aan dat de totstandkoming moeizaam was. Het is een uiterst gepolariseerd onderwerp waarover niet binnen afzienbare tijd een consensus zal gaan bestaan.
Het PBL begon zijn opdracht met een ‘joint fact finding’-aanpak. Gaandeweg echter bleken niet zozeer de feiten, als wel de interpretatie daarvan, het hoofdprobleem. De aanpak verschoof naar een inventarisatie van visies, perspectieven, wereldbeelden en belangen.

Het PBL koos ervoor om een hele ruime set belanghebbenden te contacteren: bedrijfsleven, brancheorganisaties, kennisorganisaties, overheid, adviesbureau, NGO (waaronder felle tegenstanders), gebiedsbeheerders, certificerende organisaties en enkele anderen. Dat maakte de kans op overeenstemming kleiner, maar de legitimiteit groter.

Men was het lang niet over alles oneens, zolang dat ‘in principe’ was. Een ingedikte lijst:

Klimaat

  • Parijs en het Klimaatakkoord worden onderschreven, waarbij de reductie van broeikasgassen in een circulaire economie als de grootste kans voor biomassa wordt gezien in zowel energietoepassingen als niet-energie-toepassingen.
  • Er moeten meer technologieën worden ingezet dan alleen biomassa
  • Koolstof zo lang mogelijk vastleggen in materiaal werkt positief.
  • Ketenemissies moeten worden meegeteld.
  • Koolstofschuld moet worden meegenomen in de analyses
  • Tertiaire reststromen (stromen die vrijkomen na gebruik) lijken beperkte klimaatrisico’s te hebben en dat geldt ook voor een nader te bepalen deel van de primaire reststromen (die bij de productie vrijkomen op de akker of in het bos) en secundaire reststromen (die vrijkomen bij de verwerking van de producten van bos- en landbouw).

Landgebruik

  • Een gezonde en vruchtbare bodem, goed bodembeheer en voldoende organische stof zijn belangrijk
  • ILUC (Indirect Land Use Change) verdient serieuze aandacht. Veel stakeholders zijn positief over de Europese regelgeving die moet waarborgen dat alleen low-ILUC-brandstoffen worden toegepast
  • Onder voorwaarde van duurzaam bosbeheer (zoals voldoende achtergelaten tak- en tophout t.b.v. van biodiversiteit en bodemkwaliteit) mag en kan hout geoogst worden, voor zover dit niet oerbossen of beschermde gebieden betreft.
De Chinese Sakyamuni Pagode uit 1056, geheel van hout

Transitie

  • Men ziet een blijvende rol voor biomassa als materiaal.
  • Op dit moment zijn er nog weinig bezwaren tegen een rol als feedstock voor de chemie.
  • Als energetische toepassing onvermijdelijk is, dan bij voorkeur worden waar geen of nauwelijks alternatieven beschikbaar zijn (zoals lucht- en zeescheepvaart).
  • Biomassa moet zo hoogwaardige en gecascadeerd mogelijk toegepast, waarbij directe verbranding laatste keus is.

Productie in herkomstgebieden

  • Het belang van welzijn, natuur en welvaart wordt door iedereen onderschreven
  • Het vertrouwen in de duurzaamheid van biomassa is het grootst wanneer deze uit Nederland komt, omdat de invloed van beleid op nationaal niveau het grootst wordt geacht. Om dezelfde reden is het vertrouwen in biomassa uit de EU groter dan in biomassa die uit de rest van de wereld

Economie

  • Een transitie naar een biobased economy kan Nederland een economische impuls geven

Beleid

  • De huidige stimulering via de SDE+-regeling is onevenwichtig op energietoepassingen en kostenefficiëntie op de korte termijn gericht, in plaats van op meer hoogwaardige toepassing (zoals chemie en materialen) en de langere termijn.
  • Men is relatief positief is over de effectiviteit van RED2, FQD en de Wet Milieubeheer, maar men ondervindt ook belemmeringen vanuit wet- en regelgeving.
Vijf perspectieven op biomassa

Vervolgens liepen de meningen soms sterk uiteen wanneer het ‘in principe’ in praktijk werd. Dat resulteerde in twee volle pagina’s met een lange enerzijds- en anderzijdskolom, die hier niet weer te geven zijn (zie blz 38 en 39 van de PBL-tekst). Links spreken de ingenieur en de zakelijkheid, rechts spreken de ecoloog en de actievoerder.

Het PBL dikt uiteindelijk, enigszins geforceerd, de vele mogelijke combinaties van standpunten in tot bovenstaande vijf prototypen. Het helpt in elk geval het overzicht.

Die prototypen worden gebruikt om vijf voorbeeldsituaties te geven van een mogelijke verhouding tussen de Nederlandse behoefte en de dekking daarvan. Dat vraagt eerst om een inleidende definitietabel, en daarna om een tabel waarin de behoefte versus het aanbod getoond wordt.

de aannames en definities bij onderstaand schema
(Let wel dat de bovenste schaal in EJ=1000PJ is en de Nederlandse schaal in PJ.)

Bij deze tabel hoort uitleg.
Het Nederlandse aanbod in 2018 was 272PJ uit de landbouw en 70PJ uit de bosbouw, en wordt in 2030 ingeschat op grofweg 370PJ voor beide samen, en in 2050 op grofweg 420PJ (grofweg betekent hoe streng je ecologisch bent – ik heb kortheidshalve een middenwaarde genomen).
De Nederlandse vraag naar biomassa is in 2020 323PJ, waarvan148PJ voor energiedoeleiden (ter vergelijking: het totale primaire Nederlandse energiebudget was in 2018 ongeveer 3100PJ).
De toekomstige vraag en aanbod hangen sterk af van welk wereldbeeld men uitgaat.
Wie voorrang geeft aan het klimaat, zet de rem op ‘technisch duurzaam’ (geen nadeel voor food-feed-fiber en verder mag alles wat niet verboden is, zoals beschermde natuur en oorspronkelijk bos) en importeert mondiaal. De Nederlandse vraag en het mondiale aanbod schieten omhoog.
In het ‘duurzame ontwikkeling’-wereldbeeld gebeurt hetzelfde met de rem in de stand ‘max-duurzaam’, wat betekent dat er ook rekening gehouden wordt met watertekort of -overschot, kans op bodemdegradatie of met veel biodiversiteit.
‘Ecologie’ importeert uit de EU en er mag bijna niets, wat mogelijk goed is voor de biodiversiteit en bijna niets doet voor het klimaat. Dat moet dan worden opgevangen met heel veel windturbines en zonneparken (overigens zijn zonneparken ook Land Use Change). En als dat niet gebeurt, weegt dan de aventuele schade van het warmere klimaat voor de biodiversiteit op tegen de eventuele winst van bijna geen biomassa?
De blauwe %-hokjes gaan erover hoeveel% de Nederlandse vraag is van het mondiale of EU-aanbod: in de eco-stand is de Nederlandse biomassavraag in 2030 2,8% van het EU-aanbod. Dit heeft een directe relatie met de footprint-gedachte en dat treedt buiten het wetenschappelijke in het politieke domein. Hoeveel mag Nederland hebben? Naar rato van bevolking?oppervlak? Of moet je redeneren dat Nederland footprint heeft, maar ook footprint is (bijvoorbeeld voor melkpoeder van China)? Waarmee de discussie overgaat van Fair Share in Fair Trade. Binnen de context van de PBL-studie is deze politieke vraag niet te beantwoorden.

Wat het schema ook aangeeft is dat de meeste biomassa niet houtig is, en dat veel, mogelijk de meeste, houtige biomassa niet direct uit het bos komt.

Het PBL loopt vervolgens de rijen een voor een af en geeft aan in hoeverre de bewering in die rij gesteund wordt door de literatuur (ruim 400 wetenschappelijke publicaties). Ook daarbij weer het probleem dat de discussie al snel buiten duidelijke wetenschappelijke paden treedt en/of tegen definitievraagstukken aanloopt. Bijvoorbeeld bij de ‘koolstofschuld’.

De koolstofopslag in een gekapt en herplant bos

De eenvoudige definitie: een bos heeft op moment t=0 een hoeveelheid koolstof (de 0-lijn). Er wordt gekapt en er komt op korte termijn koolstof vrij uit het bos of uit de bodem. Vervolgens begint het bos weer te groeien. Na verloop van tijd is de teruggegroeide hoeveelheid koolstof plus de bespaarde fossiele koolstof gelijk aan wat het was (C-debt repayment), na nog langere tijd snijdt de lijn de situatie als het bos doorgegroeid zou zijn, en daarna gaat er alleen maar koolstof het systeem uit in de vorm van planken. Deze repayment time kan, afhankelijk van de omstandigheden, enkele jaren tot enkele eeuwen beslaan (bijvoorbeeld op tropische veengrond) en dat laatste wordt dan altijd door actievoerders rond getoeterd, maar is inmiddels wettelijk verboden (wat iets anders kan zijn dan wat er gebeurt).
De andere definitie is dat het begrip koolstofschuld zijn zin verliest bij regulier bosbeheer, als er niet één groot, maar een heleboel kleine momenten t=0 zijn op een zo grote schaal dat je kunt middelen (de horizontale zwarte lijn stelt dan de gemiddelde waarde voor van de koolstofvoorraad). En wat je met het begrip aan moet als de bossen alsmaar groeien, zoals in het grootste deel van de EU.
Het hangt er maar net van af, zoals zo vaak, wat je met wat vergelijkt.
In situaties van een langdurige, reguliere bosexploitatie gebruik ik zelf de tweede definitie.

Vast staat in dit verband ondertussen dat de oppervlakte of het volume van het bos of (meestal) beide in de VS, Canada en het merendeel van de EU groeien. Aldus het PBL en CE Delft.

Vast staat ook dat energiehout zowel qua volume als qua kuub-prijs een kleine speler is en niet de dynamiek van het boskappen bepaalt. Kap vindt vooral plaats vanwege zaaghout.
In het Zweedse flowdiagram over 2015 bijvoorbeeld eindigt van de binnenlandse oogst van 330TWh  ca 8TWh als pellet (2,5%) en (inclusief de pellets) 41TWh als energiehout, zijnde ca 12,5%.  Dit soort percentages zie je vaak.
De ‘stock increase’-term is dus wat het Zweedse bos in 2015 netto gegroeid is. De ‘decomposition’- term is weggerot (weer CO2 geworden).

Voor zover in de VS de pelletproductie toe neemt, gaat die niet van het zaaghout af maar van het papier. De ene vergankelijke drager vervangt de andere.

Zoals bij elke wet vinden er overtredingen plaats.  Sommige NGO’s beweren dat dat ook bij boskap zo is, , zoals mogelijke misstanden in Roemenië. In de PBL-tekst wordt hiervoor geen bewijs geleverd, maar het PBL vindt dat dit uitgezocht moet worden.
Het kan inderdaad geen kwaad als hier en daar de boekhouding verbeterd werd.
Dan nog is de vraag of deze overtredingen op de eerste plaats door het brandhout worden gedreven, een relatief onbelangrijk bijproduct, of door de hoofdproduct zaaghout of voor überhaupt een andere grondbestemming.

Mogelijk komt een deel van de onvrede in de wereld vanwege het ‘clear cut-beheer’ van het bos. Een kale kapvlakte is een dramatisch gezicht, maar niet per definitie een overtreding. En evenmin een bewijs dat het grote percentage niet-zaagbare bomen de biomassacentrale in gaat. Statistisch is dat niet waar.
Men kan op goede gronden vragen of een dergelijke vorm van bosbeheer de beste is. Dat is echter geen energievraag, maar een bosbeheervraag die weinig of niets met de pro’s en contras van biomassa te maken heeft.
In de, door het PBL geciteerde, wetenschappelijke literatuur vindt men het vaak zinvol om de bosbouw als zodanig ter discussie te stellen met als doel een betere mix aan functies. Nabuurs e.e. noemen dat ergens ‘climate smart forestry’.

De Nederlandse milieubeweging heeft, mijns inziens, te lang de bosbouw veronachtzaamd en haalt nu dat gebrek vanuit het verkeerde vertrekpunt in.

Het PBL komt met 14 aanbevelingen, waarvan ik, onder weglatingen van een aantal interessante onderwerpen, om redenen van plaatsruimte,, alleen de kop afdruk (blz 20 t/m26).

  1. Verlies van biodiversiteit door grootschalige productie van biomassa is een reëel risico; aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk met inachtneming van de afweging tussen klimaatverandering en biodiversiteit
  2. Een significante rol voor biomassa lijkt van wezenlijk belang voor een klimaat-neutrale circulaire economie
  3. Het is vrijwel onmogelijk om koolstofschuld, terugverdientijd en koolstofpariteit in harde beleidscriteria te vertalen, wel kunnen restricties worden opgelegd
  4. Zonnepanelen en windmolens zijn weliswaar efficiënter in termen van energie-opbrengst per oppervlakte-eenheid dan biomassa, maar toch is het raadzaam maximaal in te zetten op zowel de ontwikkeling van de productie van duurzame biomassa als van power-to-liquid (en power-to-hydrogen)
  5. Een belangrijke opgave is vast te stellen hoe bossen beter beheerd en beschermd kunnen worden en bosbouw samen kan gaan met meerdere functies
  6. Bosbouw kan samengaan met een netto vastlegging van CO2, maar dat vereist actief beleid om die vastlegging op peil te houden
  7. De beweringen over misstanden in de houtpelletproductie moeten serieus genomen worden en beter worden onderzocht door een onafhankelijke partij
  8. Het is raadzaam op EU-niveau op basis van objectieve informatie een visie te ontwikkelen op de beste benutting van marginale, gedegradeerde en verlaten landbouwgronden
  9. Uitvoering van EU-regelgeving verkleint de kans op ILUC, maar waakzaamheid voor mogelijke ILUC door een sterke groei van de vraag naar biomassa is nodig
  10. Het is van belang dat de overheid kiest voor een helder cascaderingsprincipe, dat actief communiceert en daar vervolgens haar beleid op afstemt
  11. Directe verbranding van biomassa in moderne installaties lijkt een gering effect te hebben op de luchtkwaliteit; vervanging van oudere kachels en ketels kan leiden tot een aanzienlijke verbetering
  12. Wetgeving gericht op duurzaamheid is nuttig, waarbij moet worden gezocht naar een balans tussen fraudebestendigheid en uitvoerbaarheid
  13. Door emissies die voortkomen uit de koolstof in geoogst hout te registreren op het moment van oogst wordt dubbeltelling voorkomen, maar deze registratie lijkt niet in alle landen op orde
  14. Het fair share principe is lastig te operationaliseren in beleid. De discussie hierover zou eigenlijk op een hoger en integraler niveau gevoerd moeten worden.
Olie- en vetbalans , Nederland, 2012 (Goh&Junginger)

Ik
Grosso modo zegt het PBL-rapport hetzelfde als ik in talloze artikelen op deze site beweerd heb, soms in andere woorden.
Het PBL spreekt bijvoorbeeld over verschillende perspectieven, waar ik het over meerdere crises tegelijk heb. Naar mijn mening moeten mensen zich niet alleen maar in hun eigen crisis verschansen, maar op zoek gaan naar een overstijgend verhaal. De strijdigheid tussen diverse crises verdwijnt niet, maar het geheel kan wel geoptimaliseerd worden.

Als ik mijzelf zou moeten inplaatsen tussen de vijf perspectief-tronies ‘in het groen’, dan is dat nog lastig. Ik voel me het meest thuis bij ‘Klimaat’ en ‘Duurzame ontwikkeling’: je moet gewoon zakelijk over biomassa kunnen praten en het kan een flinke bijdrage zijn aan de klimaatcrisis en de energietransitie. Maar ik ben geen diehard en niet eenkennig , dus ideeën van de andere ‘in het groen’-tronies wil ik graag in overweging nemen, mits fatsoenlijk beargumenteerd.
In de grote behoefte-beschikbaarheid-tabel gaat de aanname van ‘technisch duurzaam’ mij te ver. Dat richt me te veel natuurschade aan. Verder zou ik op dit moment importen willen beperken tot uit de EU en eventueel Canada, niet zozeer uit principe (ik heb niets tegen eerlijke handel met Verweggistan), maar omdat ik op dit moment de eerlijkheid van de handel niet vertrouw. De EU-wetgeving, hoewel misschien nog niet ideaal, vertrouw ik wel.

Ik raad lezing van het PBL-advies aan.

Het ven, het grondwater en het bos

Strabrechtse Heide, foto Staatsbosbeheer

Ter inleiding
Ik heb een tijd geleden op deze site geschreven over de ups-and-downs van het Nederlandse bos. In grote stappen snel thuis: tot 1750 verval door roofbouw, van 1750 tot 2013 ononderbroken oppervlaktegroei tot 2013, daarna lichte areaalafname tot 2017.
De tabel ziet er ongeveer als volgt uit:

Het netto verlies van 54km2 wordt voor 70% veroorzaakt door natuurontwikkeling, en de rest grofweg ex aequo door het beëindigen van gesubsidieerde bosbouw op landbouwgrond, en allerlei ontwikkelingen op het gebied van stedenbouw, wegaanleg en dergelijke.

Dit alles kan in extenso worden nagelezen op www.bjmgerard.nl/?p=10047 .

Nu zijn er biomassacentrale-complotdenkers die menen dat de verborgen ratio achter alle bezigheden in de natuur niet die bezigheden zelf zijn, maar de winstgevende honger van de biomassacentrales en de vuige praktijken van o.a. Staatsbosbeheer om daar geld aan te verdienen, zoals in het Schoorlese Bos. Wat onzin is, want dat is gewoon natuurontwikkeling die onder andere nodig is omdat Nederland de Natura2000 – wetgeving moet uitvoeren.

Een voorbeeld van natuurbeheer dat bomen kost en een waardevolle Natte Natuurparel oplevert is de Strabrechtse Heide. Dit informatiebord staat bij het Beuven, het grootste ven van Nederland.

Informatiebord bij het Beuven op de Strabrechtse Heide

Aanpak van de verdroging van de Strabrechtse Heide
Mijn vrouw en ik waren op de fiets even Corona-ontsnapt en dan komen we soms op de Strabrechtse Heide, een groot Natura2000-gebied ten Zuidoosten van Eindhoven van 15,0 km2 van Staatsbosbeheer. Daar liggen beroemde vennen met een zeldzame en zeer hoge natuurwaarde, maar het gebied had te maken met ernstige verdroging. De natuurorganisaties drongen aan op een plan van aanpak. Dat kwam er.

Zie www.natura2000.nl/gebieden/noord-brabant/strabrechtse-heide-beuven en www.knnv.nl/strabrechtse-heide .

Nu is het nodig om even uit te leggen hoe een ven in elkaar zit.
De vennen zijn meestal ontstaan door uitstuiving van zand tot op een harde, ondoordringbare laag die als een soort natuurlijk betonvloertje onder de vennen ligt. Bij de Strabrechtse Heide is dat leem, maar het kan ook een soort ijzerhoudende bank zijn die ontstaan is door uitspoeling van organisch materiaal en mineralen door regenwater die zich iets dieper in de grond weer heeft afgezet.
Zo’n ven lijkt soms heel wat als het geregend heeft, maar in feite is het waterlichaam afgeschermd van de ondergrond. Het ven maakt, zonder dat je dat ziet, deel uit van maar een kleine watermassa en die wordt als regel (maar niet altijd) geheel bepaald door verdamping en neerslag. Neerslag die mogelijk trendmatig af gaat nemen, dat is nog niet duidelijk.

Nat ven
Droog ven

Als je dus de Strabrechtse Heide natter wil maken, moet je iets doen met wat er nog aan slootjes loopt, en de verdamping tegen gaan. Beide werden op het informatiebord beschreven. 

Die slootjes laat ik nu even zitten, want die zijn alleen lokaal interessant.

Voor het tegengaan van de verdamping (en daarmee kom ik op de intro van dit verhaal) is 0,54  km2 bos gekapt (deels elders gecompenseerd, maar er staat niet bij hoeveel). Je kunt dus die kap zien als een praktijkvoorbeeld ter grootte van een klein procent van die 54 km2 die Wageningen becijferd heeft.

Bomen zijn flinke verdampers, meer dan hei of kale grond. Grove dennen op de Veluwe verdampen ongeveer tweederde van de neerslag. Een beetje boom met een kroonstraal van 5m verdampt in het groeiseizoen ergens rond de 50m3 en als er daarvan 100 op een hectare staan vliegt het grootste deel van de neerslag via de bomen de lucht in.
Dit zijn slordige schattingen.
Als dat perceeltje dennen op een klein waterlichaam als dat rond een ven staat, kan dat fors op het grondwater schelen. Vandaar dat natuurbeheerders, die natte hei willen, daar niet teveel  bomen op willen. Zie ook www.natuurmonumenten.nl/standpunten/bomen-bos-en-bomenkap en standpunten over de Brunsummerheide en de Campina.

Oeverkruid
Kleine biesvaren

De moraal

  • Niet alle waardevolle natuur is bos, en niet alle bos is waardevolle natuur. Niet elke boomgroep is per definitie heilig. Het is veel praktischer (en kansrijker) om voor heel veel nieuwe bomen te pleiten dan om elke afzonderlijke kap tegen te gaan.
  • De eenmalige oogst van 54 hectare dennenbos is niet het hoofddoel van de operatie op de Strabrechtse Heide, dames en heren biomassacentrale-complotteurs. Nergens in Nederland overigens worden bomen gekapt met de verbrandingsoven als hoofddoel (hooguit als ondergeschikt nevendoel).
  • De verschillende crises (biodiversiteit en energie) en aandachtspunten (grondwater en landschap) kunnen onderling tegenstrijdig zijn. Er is dringend een totaalverhaal nodig. Graaf je niet in één crisis in die ji toevallig voelt, ten koste van de andere.
  • Er lopen soms verhitte discussies over de juiste uitvoering van natuurbeheer (ook over het Beuven). Ik heb daar te weinig verstand van en doe niet meteen een uitspraak. Behalve dat je een discussie over natuurbeheer niet moet vermommen als een discussie over energie uit biomassa. Wie er ook gelijk heeft, de discussies over het Beuven en de Strabrechtse Heide gaan over water- en natuurbeheer en niet over het met vuige doelen afvoeren van dennenhout.

De Regionale Energie- en Klimaatstrategie Hart van Brabant

Inleiding
Nederland is verdeeld in 30 regio’s, die elk hun eigen bod moeten schrijven (nu nog concept-bod) om samen in 2030 aan de landelijke doelstelling te komen van 35TWh duurzame elektriciteit (126PJ) en moeten er anderhalf miljoen woningen en andere gebouwen geïsoleerd zijn en/of van het aardgasnet gehaald. De website van de RES is www.regionale-energiestrategie.nl .

Let wel dat de RES een tussenstap is, een impuls en niet de eindoplossing. Hij dekt nationaal ongeveer 30% van de stroom en 20% van de woningen af. Het concept-bod wordt neergelegd in een document, geheten de Regionale Energie Strategie (RES).

De RES moet als minimum een document omvatten

  • waarin uitgelegd wordt welke taak de regio voor zichzelf weggelegd ziet bij het grootschalig opwekken van elektriciteit met wind en zon (bij zon is 15kWpiek de ondergrens) en hoe dat in 2030 gerealiseerd zal zijn
  • waarin uitgelegd wordt hoe het macroverhaal van de warmtevraag en -aanbod in de regio in elkaar kan zitten (de Regionale Structuur Warmte). Deze moet voor de afzonderlijke gemeenten als uitgangspunt dienen.
  • Waarin op het elektriciteitsnet en de opslagstructuur ingegaan wordt

De inleverdatum voor de definitieve eerste ronde-RES-documenten is (vanwege Corona) verlengd van 01 juni naar 01 oktober 2020. Desalniettemin hebben de Brabantse regio’s Hart van Brabant en Noordoost-Brabant hun bod al uitgebracht.
Die van Hart van Brabant is opgesteld door een Stuurgroep met de gemeenten, de waterschappen en de provincie, iemand namens de energiecoöperaties, Natuurmonumenten namens de beheerders van natuurterreinen, en netbeheerder Enexis.
Het concept-bod van Hart van Brabant is te vinden op www.regio-hartvanbrabant.nl/programmas/leefomgeving-en-milieu/duurzaam/regionale-energie-en-klimaatstrategie .

Het staat de regio’s vrij eigen interesses aan het minimum toe te voegen.
De regio Hart van Brabant heeft het onderwerp ‘klimaatadaptatie’ toegevoegd (hoe gedragen we ons in reactie op de problemen die gaan komen?). Daarom heeft de regio Hart van Brabant haar concept-bod REKS genoemd (Regionale Energie- en Klimaat Strategie). Dat mag.
Een zinvolle klimaatadaptatie is bijvoorbeeld zonneparken combineren met waterberging.
Ook worden er woorden gewijd aan de toekomst van de landbouw en aan landschap en natuurontwikkeling. Die kunnen gekoppeld worden aan de klimaatadaptatietaken. Een voorbeeld is monoculture van dennenbos gedeeltelijk omvormen tot loofbos: dat helpt tegen de hittestress.

Baardwijkse overlaat bij Waalwijk

De regio Hart van Brabant omvat de negen gemeenten Dongen, Gilze-Rijen, Goirle, Heusden, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg en Waalwijk. Soms wordt ook de voormalige gemeente Haaren genoemd, maar die is inmiddels door de buurgemeenten in stukken gescheurd.

De negen gemeenten verbruikten samen in 2018 2,44TWh aan stroom (8,773PJ) en 10,53PJ aan warmte.  1TWh = 1000 miljoen kWh = 3,6PJ. De TWh wordt meestal voor elektriciteit gebruikt en de PJ meestal voor warmte, maar dat is geen verplichting.
Door de aannames die verderop in de REKS gedaan worden over warmtetechnieken, neemt het stroomverbruik met ruim 0,5TWh tot tot ca 3,0TWh.

Het gebied bestaat in het zuiden uit hoge en vaak droge zandgronden met veel bos en heide, in het midden uit een geschakeerd en afwisselend overgangsgebied, en uit een laaggelegen poldergebied langs de Maas in het Noorden. Het hoogteverschil is 26m .

De opwekking van duurzame elektriciteit exclusief zonneparken
De REKS begint met een inventarisatie van

  • wat er aan wind en zon t/m 2019 al is (0,059TWh wind en 0,075TWh zon)
  • wat in de pijplijn zit (0,06TWh wind en 0,081TWh zon)
  • wat met redelijke zekerheid in bestaand gebied te realiseren is (0,270TWh zon op bedrijfsdaken en 0,005TWh uit de postcoderoosregeling). Geschat wordt dat ongeveer een kwart van de bedrijfsdaken geschikt is.

en beschouwt dit als vaststaand. Samen is dit 0,549TWh.

De regio deed of doet nu enkele aannames (cq maakt enkele keuzes):

  • dat voornoemde 0,549TWh inderdaad lukt (dat hangt van medewerking van anderen af, zoals grote bedrijven, de Efteling en de vliegbasis)
  • ze stelt zichzelf als taak om in 2030  1,00TWh duurzame elektriciteit te hebben staan, gemotiveerd als 1/30ste van landelijk en dat Hart van Brabant een kleine regio is. (Ik vind zelf die 1,00TWh krap. Er zit geen reserve in en het zet wat druk op andere Brabantse regio’s. Bovendien ligt er na de REKS een nog grotere taakstelling. Zeeland heeft een drie keer zo grote ambitie bg)
    Zoals gezegd is de RES een tussenstap en niet de eindoplossing. Van de 3,0TWh, die in 2030 bij uitvoering van de REKS in Hart van Brabant te verwachten is, levert de REKS ongeveer een derde.

    Het gevolg is dat de regio voor de nu lopende REKS dus nog 0,451TWh moet opwekken die nog niet ingeboekt was
Overzichtstabel van de opwekking van grootschalige zon- en wind
  • deze 0,451TWh wordt geheel ingevuld met wind
  • en wel met 50 turbines van 3MW, die geclusterd worden neergezet, 10 in Noord, 20 in Midden nabij Tilburg en de A58, en 20 in Noord.
    Waar mogelijk (bijvoorbeeld niet bij vliegveld Gilze-Rijen) worden windclusters gecombineerd met zonlocaties tot ‘hubs’.
  • De Stuurgroep is zelf tegen zonneparken op de grond, maar is gedwongen daaraan toch gedachten te wijden. Dit leidt tot een aanvullende set aannames en keuzes, die verderop behandeld worden.
  • Diverse onderwerpen worden aangekoppeld via integrale gebiedsontwikkelingen: klimaatadaptatie, landbouwtransitie, biodiversiteitsherstel en natuurontwikkeling, mobiliteitsopgave, recreatieopgaven, waterveiligheid. Hier staan vaak goede gedachten.
  • De eerder genoemde zonering Zuid-Midden-Noord

Al met al komt de Stuurgroep uit op het schema hieronder:

Schets van het ruimtelijke scenario wind en zon in Hart van Brabant

 Hierin zijn de zon-clusters die welke al meegenomen waren in de 0,549TWh. Waar mogelijk vallen wind- en zonclusters samen wegens efficiënt gebruik van de grond en de elektriciteitsaansluiting.

De opwekking van duurzame elektriciteit – de zonneparken
De meest omstreden kwestie bij het opstellen van het elektrische deel van de REKS was de vraag of er zonneparken op landbouwgrond moesten en mochten komen.

De Stuurgroep was hier tegen. Ze vonden het strijdig met de beginselen van zuinig ruimtegebruik, behoud van het landschap, meer ruimte voor alternatieve landbuw, efficiency van het elektriciteitsnetwerk en vraag en aanbod in elkaars nabijheid, en natuurontwikkeling.
De Stuurgroep komt dus aan zijn 1,00TWh zonder zonneparken op de grond.

Maar er is uit twee hoeken juist vraag naar zonneparken.
De ene hoek bestaat uit boeren, voor wie een zonnepark een goed verdienmodel kan zijn (beter dan de agrarische core business)
De andere hoek bestaat uit gemeenten en hun burgers, die er naar streven om in 2030 de 49% CO2 – besparing te realiseren die in het Klimaatakkoord genoemd staat. De REKS gaat niet ver genoeg.
Bijna dagelijks komen er verzoeken binnen, aldus de Stuurgroep.

Als het dan toch moet, aldus de Stuurgroep, dan gestuurd. In de REKS is een Handreiking opgesteld. Gemeenten kunnen een tender uitschrijven en de initiatieven worden geordend volgens de “zonneladder”. Als het goed is.
Natuurmonumenten (dat in praktijk altijd erg afhoudend is over duurzame energie) vond dit al te ver gaan en wilde daarom uiteindelijk de REKS niet ondertekenen. (Men zal overigens vergeefs een onderbouwing zoeken op hun site bg.)

De zonneladder tbv zonneparken op de grond

Over trede 1 bestaat geen discussie.
Over het principe van trede 4 bestaat ook geen discussie, maar in praktijk is de ruimte op geschikte daken in de REKS al grotendeels vergeven. De REKS komt tot 0,43TWh zon op daken en heel veel meer komt daar niet bij. Dat is op de 1,0TWH die voor de REKS nodig is, en voor de 3,0TWh die, op basis van hoe de REKS er nu uitziet,  in totaal in 2030 nodig is.

De discussie gaat over trede 3 en vooral over trede 2. In die laagdynamische gebieden zitten vaak boeren op grote lappen grond.
De zonneladder zegt of het eventueel mag, maar niet hoe het eventueel mag. Je wilt ook nog zoiets als een landschap behouden. Vandaar dat de Stuurgroep een selectiemechanisme wil. Dat kan met een tender (dan komen er hopelijk meer initiatieven binnen waaruit gekozen kan worden) en/of met een maximum per gemeente en/of met een “regionaal ambachtelijk kwaliteitsteam”. Belangrijk is in elk geval dat de schaal past en/of het initiatief een voordelige bijdrage aan het klimaat geeft (bodemkwaliteit, versterken van het watersysteem, omvormen van naaldhout in loofhout tbv minder hittestress.
De bedoeling is om een vergunning voor een zonnepark af te geven voor 15 tot 25 jaar.

Wat betreft de effecten op de bodem noemt de Stuurgroep studies van Wageningen, maar daarvan is al het nodige bekend, zie Nog eens over de bodem en de natuur bij zonneparken . Voor de ondergrond en de natuurwaarde kan een zonnepark, mits goed vormgegeven, een bonus zijn ten opzichte van een vroegere raaigraswoestijn. De vraag moet dan ook niet alleen maar zijn of er een zonnepark toegelaten wordt, maar ook hoe het toegelaten wordt (bg).
Ik vind de tijdelijke vergunning uiterst merkwaardig. Krijgen al die Waalwijkse distributiedozen ook een vergunning voor 15 jaar en idem de nieuwe layout van de A59? Ik verzet me er niet tegen, want ik denk dat er uiteindelijk toch niets van terecht komt en dat de zonnepark-bestemming gewoon blijvend wordt. Maar het is een vreemde zaak dat dat wat goed kan zijn voor klimaat en natuur tijdelijk is, en wat slecht is blijvend. (bg)

Warmtevraag per gemeente (na 20% besparing) 
Totaal warmteaanbod per soort

De Regionale Structuur Warmte
Dat is in Hart van Brabant een complex, maar interessant verhaal, mede vanwege de Amercentrale (die overigens zelf in de regio West-Brabant staat).

De gezamenlijke gemeenten vragen momenteel voor hun woningen en nutsgebouwen (dus niet voor de industrie) 10,53PJ.
De Stuurgroep gaat ervan uit dat daarop door diverse maatregelen tot 2030 20% bespaard kan worden, waardoor resteert 8,42PJ. Dit ziet de Stuurgroep als de omvang van het op te lossen probleem.
Daarnaast is er een verdelingsvraagstuk. De warmte is niet adequaat verdeeld. Daarom moet onderling worden geschoven, wat kan met biomassa (op wielen of als biogas) en met een warmtenet.
Dat leidt tot een soort hiërarchie: oplossingen kunnen individueel zijn, op schaal van een lokaal net, en op schaal van een regionaal net.

Eerst een tabel met definities, en daarna een tabel met mechanismen.
De eerste tabel beschrijft de kenmerken van de warmtebron, van de erdoor geproduceerde warmte en van de nabehandeling.
De tweede tabel geeft inzicht in de mogelijke combinaties.

Wat nadere uitleg.
Bij groep 1 gaat het om warmte die langs verschillende routes onder 70°C in woningen arriveert met een regionaal warmtenet. Hiervoor volstaan de bestaande radiatoren en hoeft het huis niet optimaal (maar liefst wel goed0 geïsoleerd te zijn.
Bij groep 2 gaat het om een lokaal warmtenet, met twee hoofdvarianten:

  • het water wordt eerst collectief opgewarmd, gaat onder 75°C de leiding in (dat kan ook regionaal werken) en wordt individueel op 70°C afgeleverd, of
  • het water gaat onder ca 15°C eerst de leiding in (daarmee is al een winst geboekt) , en wordt in de woning op 70°C gebracht als die woning met bestaande radiatoren werkt, en met 40°C met grote radiatoren of vloerverwarming.
  • Om bovenstaande constructies te voeden is stroom nodig. Die wordt ingeschat op ruim 0,5TWh en dat is de waarde die bij het opwek-deel van dit verhaal eerder genoemd is.

Bij groep 3a en 3b gaat het om individuele oplossingen.

Dichtbebouwde oude wijken, die niet optimaal isoleerbaar zijn, kunnen baat hebben bij een collectief 70°C – aanbod.

De regio deed of doet nu enkele aannames (cq maakt enkele keuzes):

  • dat energiesoorten als TEO, TEA, en restwarmte probleemloos werken en de in het staatje “Totaal warmteaanbod per soort” gegeven hoeveelheden kunnen leveren (wat nog geen gelopen race is omdat sommige technieken nog maar weinig in de praktijk getest zijn en het moet blijken in hoeverre de bedrijven restwarmte willen leveren bg)
  • er is genoeg biogas (maar dat heeft een relatie met de veeteelt die niet wordt uitgewerkt bg). Er wordt nog geen geothermie ingeboekt (een verstandige aanname bg)
  • genoemde besparing van 20% op het warmteverbruik gehaald wordt
  • in het schema zitten nu geen all-electric oplossingen, maar die kunnen worden toegevoegd.
  • Alle lokale technieken worden maximaal in eigen gemeente ingezet. Biogas is vervoerbaar, hoort niet bij één gemeente, en wordt lokaal ingezet in gemeenten waar een tekort is
  • er worden twee denkrichtingen uitgewerkt.
    In de eerste blijft de Amercentrale (die dan gevoed wordt op biomassa) open en wordt het regionale Amer-warmtenet uitgebreid en mogelijk komen er ook lokale netten. De warmte uit HT-biomassa (niet zijnde de Amercentrale zelf) verplaatst zich met het regionale warme water.
    In de tweede wordt het Amernet niet uitgebreid, maar komen er eventueel lokale warmtenetten om HT-biomassa lokaal te verbranden. De levering van Amerwarmte wordt in het midden gelaten.
Warmtevraag en -aanbod bij Denkrichting 1

Denkrichting 1 leidt tot een consistent resultaat dat hierboven is afgedrukt.
Het tekort in de ‘Amer-gemeenten’ Tilburg, Dongen, Waalwijk en Heusden (2,3PJ) kan met ‘Amer-pakket’ worden opgevangen (zijnde 3,2PJ), zelfs met enige reserve (wat geen kwaad kan omdat de aannames wat er lokaal kan nogal optimistisch zijn bg).
Het tekort in de ‘niet-Amergemeenten’ (zijnde 1,2PJ) wordt opgevangen met biogas (zijnde 1,4PJ).

Denkrichting 2  leidt tot een onduidelijke analyse, omdat de toekomst van de Amercentrale er onzeker in is en omdat er bovendien een flinke rekenfout in zit. Je kunt er nu geen chocola van maken.

In denkrichting 1 is ongeveer 2,8PJ aan biomassa inzetbaar (die op papier niet helemaal nodig is), ongeveer fifty-fifty gas en vast. Als je die 2,8PJ biomassa niet zou willen, zou je bij een warmtepomp-COP van 4 ongeveer 0,7PJ =0,2TWh extra stroom nodig hebben die bij de opwektaak meegeteld moet worden. Dat is ongeveer 22 molens van 3 MW, met bijbehorende infrastructuur. Als je die aan het REKS-programma zou toekennen, moet dat dus geen 50, maar 72 molens plaatsen (bg).

Let wel dat het hier alleen gaan om de Midden-Brabantse portie van alleen het warmtedeel van de Amercentrale. De totale productie van stroom en warmte van de Amercentrale is ongeveer 22PJ (bg) .

De macro-visie voor de regio moet door de gemeentes omgezet worden in een micro-visie voor de eigen gemeente.

Het elektriciteitsnet
Deze passage lijkt geschreven door een techneut van Enexis met een niet al te beste schrijfpen. Te volgen is dat er een paar knelpunten bestaan of op korte termijn bijkomen – wat je kon verwachten. Dat kost ergens rond de 178 tot 190 miljoen over zes tot acht jaar.

Het participatiemodel van Hart van Brabant

Maatschappelijk draagvlak
De Stuurgroep onderscheidt procesparticipatie, sociale participatie en idem financiële.

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat ‘partijen gelijkwaardig gaan samenwerken in de ontwikkeling, bouw en exploitatie van een project.’ Dat wordt vertaald in 50% eigendom. Dit moet gezien worden als risicodragend. Bijvoorbeeld energiecoöperaties zijn in beeld. Dat is wat hierboven ‘financiele participatie’ heet. Vooral deze participatievorm wordt in de REKS uitgewerkt.

Voor de laagste inkomens, vaak nu  al in de schuld, is dit geen mogelijkheid. In die zin vergroot financiele participatie de maatschappelijke ongelijkheid (bg).
Daar moet het dus anders. Het moet ook mogelijk zijn te participeren zonder investeringen te hoeven doen, dat is wat hierboven “sociale participatie’ wordt genoemd.
In het REKS-document wordt dit verder niet uitgewerkt. En dat is ten onrechte – politieke besluitvorming is hier op zijn plaats (bg).

Wat ontbreekt, en dat is erg jammer, is dat er niet voor gekozen is om meer ruimte te bieden aan sociaal-economische thema’s. Dat had gekund.
De Zeeuwse RES bijvoorbeeld (die eerder klaar was dan die van Hart van Brabant)  besteedt expliciet aandacht aan arbeidsmarktbeleid en scholing. In ene eerder artikel op deze site (zie Zeeland heeft RES 1.0 als eerste regio af ) heb ik daaraan de volgende passage gewijd:

“Een paar woorden over het onderwerp arbeidsmarkt en scholing. Goed dat de RES1.0 hieraan aandacht schenkt.
De Zeeuwse RES ziet arbeidsmarkt en scholing als de Achilleshiel van de RES. De nieuwe opzet vraagt nieuwe kennis en vaardigheden (bijvoorbeeld in de installatiesector en de sterkstroomtechniek), die niet per definitie aansluit bij de kennis van mensen in de verdwijnende bedrijfstakken.

Het RES-document citeert hier SER-richtlijnen m.b.t. de arbeidsmarkt en scholing:

Zorg dat de energietransitie onderdeel is van een duidelijke, breedgedragen, Zeeuwse arbeidsmarktagenda voor de middellange en lange termijn.
Houd ook rekening met de mogelijke sociale gevolgen van de energietransitie.
Maak een Zeeuwse vertaling van nationale en sectorale afspraken.
Zorg dat de energietransitie onderdeel is van alle Zeeuwse onderwijsniveaus en bouw voort op bestaande initiatieven, structuren en afspraken.
Kijk naar mogelijkheden voor het (beter) benutten van het beschikbare Zeeuwse arbeidspotentieel, zoals meer gewerkte uren, grotere arbeidsdeelname van vrouwen, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Verbeter arbeidsmarktinformatie en inzicht in toekomstige arbeidsmarktbehoeften die voortkomen uit de energietransitie.”

Ik raad de regio Hart van Brabant met nadruk aan om hieraan aandacht te besteden. De regio heeft  niet voor niets de Universiteit van Tilburg aan boord – die niet in de Stuurgroep vertegenwoordigd was. Zoals trouwens werkgevers en werknemers dat überhaupt niet waren.

Daardoor gaat de REKS Hart van Brabant vooral over fysieke maatregelen. Uiteraard moet dat en het gebeurt in hoofdlijnen goed. Maar het niet uitwerken van een maatschappelijke agenda is een gemiste kans.