De concept-milieuvergunning van de Asfalt Centrale Eindhoven

De Eindhovense asfaltcentrale aan het Beatrixkanaal (gebouw ver weg)

Inleiding
De Asfalt Centrale Eindhoven (ACE) staat om twee hoofdredenen ter discussie: vanuit Milieudefensie vanwege het klimaat, en vanuit de gemeentepolitiek en de omwonenden vanwege het milieu.
Beide benaderingen zijn niet identiek, maar overlappen elkaar wel een heel eind.
Zie desgewenst voor eerdere  uitleg op deze site https://www.bjmgerard.nl/betere-klimaataanpak-eindhovense-asfaltcentrale-zou-ook-het-milieu-dienen/ en https://www.bjmgerard.nl/heeft-de-ouderwetse-asfaltcentrale-zijn-langste-tijd-gehad/ en dan eventueel verder terug.

Ik ben geen vijand van asfaltcentrales, en evenmin van industrieterrein De Hurk waarop die centrale staat. Ik vind dat bedrijven schoon en klimaatvriendelijk moeten produceren, niet dat ze moeten verdwijnen. De asfaltcentrale heeft een belangrijke recyclingfunctie – asfalt blijft nodig, ook als er geen olie meer geboord wordt.
Daarnaast is opheffen van industrieterrein De Hurk in praktijk onmogelijk en onbetaalbaar.

Er is veel touwgetrokken over de nieuwe milieuvergunning van ACE. Een eerder concept is ingetrokken, en nu ligt er een nieuwe conceptvergunning ( t/m 10 nov 2024 ter inzage). De bij  deze conceptvergunning horende documenten zijn te vinden op https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-410213/terinzagelegging ,
Het pakket omvat ruim 30 afzonderlijke documenten, die echter niet allemaal even belangrijk zijn. Ik heb er uitgelicht de eigenlijke concept-vergunning zelf, een bijlage van ingenieursbureau Tauw en een bijlage van de GGD over benzeen, idem over PAK’s, en een notitie van Tauw over geur.

De SP-fractie in de gemeenteraad van Eindhoven vroeg mij naar mijn mening over de concept-vergunning. Ik heb die gegeven ( en daarna is die gedeeld, met mijn medeweten, met de fractie van de Partij voor de Dieren).
Hieronder mijn analyse voor de Eindhovense SP. I heb hem taalkundig bewerkt, maar inhoudelijk is het verhaal ongewijzigd.

Schema van een gangbare asfaltcentrale

Een milieuoordeel over ACE als een bestaand, aan een vaste locatie gebonden bedrijf met een overwegend traditionele opzet.
ACE zit, geheel rechtmatig, in een bestaand pand met een correcte bestemming en een productieproces dat toegestaan is, mits buiten de fabriek op emissiegebied aan randvoorwaarden voldaan is. De gemeente kan, als bevoegd gezag, niet van dit kader afwijken.

De nieuwe conceptvergunning biedt drie belangrijke verbeteringen t.o.v. vroeger:

  • Sinds 2013 is er al een nieuwe en langere trommel, waardoor het opwarmproces langer duurt en met een lagere bedrijfstemperatuur volstaan kan worden, welke in de nieuwe vergunning voorgeschreven wordt op hooguit 130°C. Dat is van groot belang, want de emissie van benzeen en PAK’s loopt sterk op met stijgende bedrijfstemperatuur.
  • Mede door actie van omwonenden is er t.o.v. de ingetrokken plannen uit 2022 een Actieve Kool Filter toegevoegd (AKF), met bijbehorende regel- en controleapparatuur. (Actie helpt altijd, maar soms anders als je van tevoren dacht).
    Het AKF is primair bedoeld tegen geur, maar werkt ook tegen benzeen en PAK’s. Het lossen van oud asfalt en het laden van nieuw asfalt  moet in een min of meer gesloten ruimte plaatsvinden, die via het AKF afgezogen wordt naar de schoorsteen
  • Het lossen van oud asfalt en het laden van nieuw asfalt moet in een min of meer gesloten ruimte plaatsvinden, die afgezogen wordt via het AKF naar de schoorsteen

Daarnaast zijn er een paar bepalingen die mogelijk niet nieuw zijn, maar wel van belang:

  • De jaarlijkse doorzet blijft maximaal 200.000 ton, en de uur-doorzet blijft maximaal 240 ton. Van die 200.000 ton per jaar mag de hoeveelheid te recyclen asfalt  toenemen tot 150.000 ton per jaar (was tot nu toe 40.000 ton per jaar)
  • De maximale bedrijfsduur is 1500 uur per jaar
  • Er is geen natuurvergunning nodig, omdat de stikstofdepositie niet verandert

Actieve koolfilter van MEA Techniek, bedoeld voor benzeenreductie ( https://mea-techniek.nl/projecten/ )

Benzeen en PAK’s
In beide gevallen moet aan een emissie-eis voldaan worden (bij de pijp) en aan een immissie-eis (de concentratie in de omgeving op neushoogte).

De  emissie-eisen voor benzeen en PAK’s zijn erg streng (Zeer Zorgwekkende Stoffen, ZZS). Bij herhaalde metingen in het verleden bleek dat het erom spande. Door het AKF en de temperatuurverlaging zou de emissie fors afgenomen moeten zijn, en dus aan de voorwaarden voldoen. In de nieuwe vergunning wordt structureel meten voorgeschreven.

In beide gevallen ook ligt er een verspreidingsberekening t.b.v. de immissie op neushoogte van ingenieursbureau Tauw (voor benzeen dd okt 2021 en voor PAK’s dd nov. 2022, beide gebaseerd op voorafgaande metingen). Gezien de datum is dat gebaseerd op de oude situatie, zonder de extra bepalingen in de nieuwe concept-vergunning. In beide gevallen heeft de GGD een op Tauw gebaseerd advies uitgebracht.

Voor benzeen gaat Tauw uit van 93gr/uur bj 1200 uur (dus 112 kg/jaar).
Voor PAK’s gaat Tauw uit van 15gr/uur bij 1200 uur (dus 18kg/jaar)

Voor benzeen geeft dit bovenstaande grafiek voor de immissie op neushoogte. De piek ligt ca 400 m (dat is in de beschreven Noordoostelijke richting ter hoogte van de Zeelsterstraat-Bergen op Zoomstraat), en heeft daar de waarde 0,0018µg/m3 .
Er bestaan heel veel benzeenbronnen (o.a. het vliegveld en de A2/N2), en die veroorzaken gezamenlijk een achtergrond iin Eindhoven rond de 0,6µg/m3 . De wettelijke norm is 5µg/m3 .
De GGD oordeelt dat er geen, door ACE veroorzaakt, benzeenprobleem in de omgeving is.
Deze concentraties zijn nog zonder de de extra reductie die het gevolg zal zijn van de nieuwe vergunning.

De immissiegrafiek voor PAK’s ziet er net zo uit, met een piek van 0,28ng/m3 op 400m noordoost. De norm voor PAK’s is 1ng/m3 . De GGD concludeert dat aan het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) voldaan is.
Ook dit nog zonder nog zonder de extra reductie die het gevolg zal zijn van de nieuwe vergunning.

Geur
Tauw heeft drie verspreidingsberekeningen gemaakt voor geur.
Situatie 1 is als er niets gebeurt (Business As Usual, BAU)
Situatie 2 is BAU + afzuiging van de laad- en losruimte
Situatie 3 is BAU + afzuiging van de laad- en losruimte + het Actieve Kool Filter (AKF)

In het hierna volgende betekent 99,9 percentiel dat de concentraties 0,1% van het jaar overschreden worden. En aangezien een jaar 8760 uur telt, is dat zowat 9 uur per jaar.

De richtwaarde in de gemeente Eindhoven voor de 99,9-percentiel in woongebieden is 2ouE(H)/m3 en idem de grenswaarde 4ouE(H)/m3.

De berekeningen van Tauw leiden tot onderstaande plaatjes (de lichtblauwe punten zijn rekenpunten van het gebruikte model):

Geur uitgedrukt in ouE(H)/m3


Handhaving en controle
Milieuvergunningen staan of vallen met de correcte uitvoering en de handhaving daarvan.
Met de nieuwe vergunning is ACE nog steeds een gemoderniseerde versie van een ouderwets concept.
Er staat in de concept-vergunning  een heel scala aan meet- en controleprotocollen. Vooralsnog ga ik er van uit dat dat voldoende zal blijken te zijn.

Een positief eindoordeel met beperkingen
Binnen de beperkingen waar dit verhaal mee begon – ‘ACE als een bestaand, aan een vaste locatie gebonden bedrijf met een overwegend traditionele opzet’ vind ik deze milieuvergunning, als basis voor een bedrijf dat een noodzakelijke recyclingactiviteit uitvoert, en aannemende dat deze activiteit storingsvrij en naar beste weten geëxploiteerd wordt, goed.

Maar er zijn twee belangrijke overwegingen, die het niet ondenkbaar maken dat deze vergunning uiteindelijk toch een tussenresultaat zal blijken te zijn.

De ene is dat er pilots lopen om asfalt met een verplaatsbare machine te recyclen, of zelfs rijdend, Ook moederbedrijf KWS van ACE heeft een dergelijke pilot lopen. De vraag is of dit de behoefte aan centrale lokaties gaat ondergraven.

De andere is dat ACE nog steeds een ouderwets fossiel bedrijf is met een grote aardgasvlam. Behalve het milieu, zal ook het klimaat eisen gaan stellen. Vroeg of laat zal dat tot elektrificatie leiden –  wat ook op milieugebied tot verdere verbetering kan leiden. Zie https://www.bjmgerard.nl/nederlandse-industrie-loosde-in-verhouding-meer-broeikasgassen/

Maasklei, keramiek, dijkverzwaring en ruimte voor de Maas

Elke duizendste keer dat iemand op de homepage van mijn website klikt, een verhaal met een wat meer persoonlijke en een wat minder wetenschappelijke en politieke tint als normaliter op deze website. Nu naar aanleiding van de 39000ste tik op mijn neus.

De Dutch Design Week
Vandaag eindigt de Dutch Design Week (DDW) in mijn woonplaats Eindhoven. Het is een druk bezocht evenement, waarin in een groot scala aan onderwerpen en handelingen, overgoten met een ergerlijk designjargon, aan den volke gepresenteerd wordt. Dit liefst in het Engels.
Soms is het niks, soms is het amusant, soms zie je een goed idee dat niet praktisch is en soms gaat het over iets waar je wat aan hebt.

Ik had het druk en daarom weinig tijd, dus ik heb me vandaag beperkt tot twee projecten in de kantlijn.

Het ene was het project NextUp op het Stationsplein. Dat moest op een of andere manier betekenisvol zijn voor de ontwikkeling van Knoop XL, een grootschalige ontwikkeling van het Eindhovense Stationsgebied. Over dat project kun je boeken volschrijven en feitelijk hebben de dossiers erover al die omvang, maar ik laat het erbij dat het een spanningsveld is tussen goede bedoelingen en harde realiteiten. Maar NextUp ging een pietsie over de goede bedoelingen en niet over de realiteiten. Ik was er snel weer weg.

Het andere was het project van AtelierNL en van het provinciale programma Meanderende Maas. Dat was goed en men sprak gewoon Nederlands.

Mijn vrouw en ik hebben veel in het Rivierenland gefietst en we vinden het mooi (meestal).

https://innovaviewer.nl/meanderendemaas/img/intro-bg.jpg

De Meanderende Maas
De Maasdijk tussen Ravestein en Lith moet aan de Brabantse kant versterkt worden (de Gelderse kant is sterk genoeg). Voor die versterking bestaan goede redenen, onder andere dat als de dijk het begeeft, Oss en Den Bosch onder kunnen lopen.  
Dijkverzwaring is tegenwoordig meer dan alleen maar inzet van bulldozers en betonmolens. Het is multidisciplinair en er werken dan ook tien organisaties mee aan het project (met Waterschap Aa en Maas als trekker).
Voor een beschrijving zie https://www.meanderendemaas.nl/over-het-project/ .
Het  Ruimte voor de Rivier-beginsel uit 2007 is een van de beste ruimtelijke ordening-besluiten van de laatste jaren ( https://nl.wikipedia.org/wiki/Ruimte_voor_de_rivier en https://www.deltaprogramma.nl/gebieden/rivieren/maas ). En zeker ook de Maas moet die ruimte ook krijgen, ook tussen Ravestein en Lith.
Vervolgens leent die vrijgekomen ruimte zich goed voor recreatie en natuurontwikkeling.
Het project heeft dan ook veel draagvlak en in juli 2024 was de besluitvorming geheel rond. De schop kan de grond in.

Zes kuub Maasklei

AtelierNL
Het keramische AtelierNL ( https://www.ateliernl.com/ en https://www.ateliernl.com/about en https://ddw.nl/en/programme/12535/meanderende-maas ) wil mooie dingen maken uit natuurlike materialen, ook al is de website geheel in het Engels (zelfs zonder vertaling). De twee dames Nadine Sterk en Lonny van Ryswyck kijken in ‘about’ vastberaden de lens in zonder dat duidelijk wordt wat ze precies bedoelen, maar als men die lichte irritaties naast zich neerlegt, is het verder een goede website.

De link tussen de Maas en het Atelier bestaat uit klei.
Bij het project Meanderende Maas wordt vier miljoen kuub klei afgegraven. Die gaat naar de dijkverzwaring binnen of buiten het traject Ravestein-Lith, en naar steenfabrieken.
AtelierNL heeft inmiddels zes kuub Maasklei ontvangen en een deel daarvan ligt als een imposant lijkende berg op de vloer van hun atelierruimte (de berg is hol omdat anders de vloer het begeeft, maar dat zie je niet). De bruine kleur komt van ijzeroxide.

Klei in Nederland

Tijdje met Hans van Engen staan praten, projectleider namens provincie en Waterschap Aa en Maas), van huis uit landschapsarchitect.
De stapel klei bevat een klein beetje PFAS want alles bevat een klein beetje PFAS. De klei in verhouding niet zoveel, want alleen de bovenste laag bevat wat. In de Romeinse tijd was er nog geen PFAS.
Verder ook nog wat gepraat over de non ferro en de Dommel, maar dat is een apart onderwerp.
En dat ik in mijn middelbare schooltijd vakantiewerk gedaan heb in de ouderwetse steenfabriek van Osse in het Twentse Losser (https://fabriekofiel.com/losser/ , zeeklei uit het Tertiair met nog fossielen erin – handmatig om de zoveel dagen al die stenen omkeren die moesten drogen voor ze de over ingingen). Mijn vader heeft ook nog een blauwe maandag bij Osse gewerkt in de vooroorlogse crisistijd.
Een genoeglijk gesprek.

AtelierNL maakt van die klei best mooie dingen. Zes kuub is 9000 borden. Ze kunnen even vooruit.

Nederlandse industrie loosde in verhouding meer broeikasgassen

Wat er in de krant stond
In enkele kranten (waaronder de NRC) stond op 05 oktober 2024 een artikel, dat gebaseerd was op een nieuwsbericht van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEA), dat kopte dat de ‘grootste industriële vervuilers viezer waren geworden’. Het originele nieuwsbericht van de NEA is te vinden op Emissieautoriteit: nog-geen-groene-groei-industrie .
Het was een beetje een ingewikkeld bericht en lastig te ‘koppen’, want het ging eigenlijk niet over vervuiling, maar over broeikasgassen; het ging over 2021, 2022 en 2023; het ging maar over een deel van de industrie; en van dat deel was iets meer dan de helft minder ‘vies’ geworden. Dat krijg je allemaal niet in één kop.
Toevallig toonde het NOS-journaal op de dag dat ik dit schrijf een bericht, dat het NEA-nieuwsbericht als basis gebruikt. Zie https://nos.nl/artikel/2541431-industrie-loopt-achter-met-halen-van-klimaatdoelen .

Ik ga proberen deze ingewikkelde materie uit te leggen. Of Nederland zijn klimaatdoelen in 2030 haalt, valt of staat met dit onderwerp.

Het ETS en de NEA
Het Emission Trade System (ETS) is de hoeksteen van het klimaatbeleid van de EU. Het is een ingewikkeld, niet perfect maar wel redelijk goed werkend systeem. Het gaat over broeikasgasemissies en niet over toxische emissies. Het woordje ‘vies’ hoort in mijn systematiek bij ‘toxisch’ en niet bij ‘broeikasgas’, maar daar loopt de koppenmaker van de NRC tegen zijn ruimtebeperkingen aan. Het zij zo.

Ik beperk me hier (net zoals de NEA) tot het ETS, voor zover toegepast op de industrie.

Zie voor nadere uitleg ook https://www.bjmgerard.nl/co2-prijs-onder-het-eu-ets-schiet-door-de-e50-per-ton/ of bijvoorbeeld https://www.cleanenergywire.org/factsheets/understanding-european-unions-emissions-trading-system .

Binnen de EU zijn alle staten overeengekomen dat aan het uitstoten van één ton broeikasgas (1000kg) in principe een prijs wordt gehangen in de vorm van één recht dat je moet kopen. Het is dus zoiets als een marktafhankelijke boete. In 2024 is de ‘boete’ €86 per geloosde ton.
Kopen kan op een veiling van overheidswege of van een ander bedrijf dat over heeft.
Aan de som van alle rechten is een plafond verbonden dat elk jaar daalt met 4,3 a 4,4%. Als extra daling worden op gezette tijden rechten uit de markt genomen, o.a. omdat in de beginfase van het systeem veel rechten gratis zijn weggegeven. Op deze wijze hoopt de EU ergens rond 2040 van alle broeikasgasemissies in de onder het ETS vallende bedrijven verlost te zijn.

Prijs van een ETS-recht door de jaren heen

Bedrijven staan op de ETS-lijst vanwege de aanwezigheid van bepaalde processen (bijvoorbeeld ertsverwerking of de fabricage van krantenpapier) of apparaten (bijvoorbeeld, wat veel voorkomt, een verwarmingsketel >20MW). Dat laatste ook als het bedrijf die 20MW niet vol maakt – de aanwezigheid van de mogelijkheid om dat wel te doen telt.

In Nederland vallen 282 installaties onder het  ETS. Het nieuwsbericht van de NEA gaat over deze 282 inrichtingen.

Het ETS wordt in Nederland uitgevoerd door de Nederlandse Emissieautoriteit (NEA). Daarnaast organiseert de NEA ook de Nederlandse CO2 – heffing (dat is dus een Nederlandse belasting die aanvullend op het Europese ETS werkt).
Een volledig overzicht van taken is te vinden op de home page van de NEA https://www.emissieautoriteit.nl/ . Dit verhaal gaat over ETS Stationair.

‘Schoner of viezer’ en de benchmark
De NEA kan alleen maar getalsmatige, vergelijkende uitspraken doen, zoals in het nieuwsbericht, als daar een getalsmatige structuur onder ligt.
Die is dubbel: enerzijds het volume in ton product of in TeraJoule (TJ) energie, anderzijds de emissie per ton of TJ. Beide kunnen onafhankelijk van elkaar veranderen.

Het volume is eenvoudig statistisch te verwerken. Dat Nederlandse productievolume is in de jaren 2021-2022-2023 gedaald t.o.v. een eerdere periode. Het nieuwsbericht vermeldt niet in welke sectoren het productievolume hoeveel gedaald is.

De NEA concentreert zich in zijn nieuwsbrief op de andere grootheid, de broeikasgasemissie per ton product of per TJ.  Dat heet de ‘CO2-efficientie’.  Die vergelijking stoelt op een ingewikkeld benchmarksysteem.

De EU deelt het geheel aan ETS-inrichtingen op in 55 gebieden: 52 productgebieden die per ton beoordeeld worden (bijvoorbeeld gesinterd erts of krantenpapier); brandstof en warmte die per TJ beoordeeld worden; en procesemissies.

Wie gunstiger werkt dan de benchmark krijgt emissierechten cadeau en kan die desgewenst verkopen; wie op de benchmark zit hoeft niet te betalen; en de 90% eronder moet dokken.

De eerste benchmarks zijn vastgesteld over de periode 2013-2020 met de jaren 2016 en 2017 als kenmerkend. Het gemiddelde over die twee jaar van de (Europabreed)  beste 10% van de installaties in een bepaalde bedrijfssector zou eigenlijk moeten dienen als benchmark. Maar er waren bij invoering veel praktische problemen, dus er zijn ook benchmarks vastgesteld die (veel) ongunstiger waren dan die ideale 10%..

De tweede set benchmarks is vastgesteld in 2021 voor de periode 2021 t/m 2025, met als kenmerkjaren 2022-2023. De prestatie van de beste 10% wordt geacht een langdurige dalende verbeteringstrend van die beste 10% vanaf 2016-2017 voort te zetten naar 2022-2023 en dat zou dan in eerste aanleg de nieuwe benchmark moeten zijn.
Echter, om vooruitgang te garanderen moet de daling t.o.v. 2016-2017  in elke bedrijfstak minstens 4% zijn, en om de industrie te beschermen mag de daling hooguit 24% zijn. De getallen, die men op deze manier krijgt, zijn dan de benchmark in formele zin.

Toegegeven, dit is een ingewikkeld verhaal, dat desgewenst nagelezen kan worden op Context+bij+de+CO2-efficientiecijfers . Ik kan me ook voorstellen dat iemand vindt dat er op deze manier toevalselementen ingebouwd worden. Hoe dan ook, het is zoals het is.
Ik zal drie voorbeelden geven die afkomstig zijn uit de Europese uitvoeringsverordening ( https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A32021R0447 ) .

In 2016-2017 konden de beste fabrikanten krantenpapier maken met een broeikasgasemissie van 0,007ton CO2/ton papier, maar vanwege praktische problemen is de benchmark voor krantenpapier toen vastgesteld op 0,298 ton CO2/ton krantenpapier.
Waarschijnlijk kan die  beste 10%  dat over 2022-2023 nog een beetje beter dan genoemde 0,007ton CO2/ton papier . De bedoeling is dat de niet-beste 90% richting die 0,007 gaat, maar ter bescherming is het daaltempo gemaximeerd op 76% van 0,298, dus op 0,226ton CO2/ton papier.
De vraag ligt voor de hand waar die grote verschillen vandaan komen. Ik  weet dat niet, maar het zou kunnen dat er een Scandinavische fabriek langs een waterkrachtcentrale staat die duurzaam beheerd hout van ter plekke als grondstof gebruikt. Wordt een taaie klus om daar tegenop te concurreren met je emissiecijfers.

Bij gesinterd erts werkt het benchmarksysteem recht toe, recht aan.

Ander voorbeeld: aardgas. Kan ik meteen uitleggen hoe de Europese Commissie het benchmarksysteem ombouwt tot rangordesysteem.
Nederlands aardgas (met een spoortje ethaan) heeft een verbrandingswaarde van 57 ton CO2/TJ . De nu geldende brandstofbenchmark is 42,6 ton CO2/TJ . Het verschil (56 – 42,6) is 25% van 57 en zodoende staat een ETS-fabriek, die aardgas in zijn ketel stopt en verder geen gedoe, bij de Europese Commissie te boek als een installatie die 25% achterloopt op de geldende benchmark.
Hoe krijgen de beste 10% dan vroeger hun emissies op 34,3 ton CO2/TJ ? Bijvoorbeeld  met toegevoegd biogas (telt niet mee) , of met (duurzame) elektrische voorverhitting, of iets in die geest.


Nu de getallen in de NEA-nieuwsbrief
De NEA werkt in zijn rangorde met de relatieve achterloopcijfers.
Als een bedrijf in de eerste periode 30% achterliep op de benchmark, en in de tweede periode 20%, is dat gedefinieerd als ‘verbetering’. Als een bedrijf in de eerste periode 30% achterliep op de benchmark, en in de tweede periode 40%, is dat gedefinieerd als ‘verslechtering’ .

De NEA komt tot de statistische conclusies dat

  • 148 van de 282 installaties presteerden met hun CO2-efficientie  over 2023 beter dan over 2021, 134 deden het slechter
  • Vooral de grotere bedrijven presteerden slechter
  • Waardoor het gemiddelde over alle 282 bedrijven  achteruitgang betekent
  • Over 2021 lagen de Nederlandse ETS-benchmarkachterstanden gemiddeld 13,7% achter op de bij hun behorende ETS-benchmark, over 2023 was dat 16,9%
  • (zoals  al gezegd) het totale productievolume van Nederlandse ETS-bedrijven is procentueel meer gedaald dan de achteruitgang gestegen is, dus in absolute zin is er minder broeikasgas geloosd en in relatieve zin meer.


Kun je per onderneming zien hoe ze het doen?
Ja. Na enig zoekwerk op co2-efficientiecijfers-2018-2023 per onderneming en dan de zip-file uitpakken tot Excel. Hierboven wat voorbeelden van Brabantse bedrijven met wat commentaar.

Kortom, er kan wel wat bij bedrijven en dat zie je nu al terug in sommige cijfers.

DAF Trucks en Milieudefensie spreken over het klimaat

De voorgeschiedenis
Milieudefensie landelijk heeft, in de nasleep van het Shellvonnis, 29 bedrijven in den lande aangeschreven dat deze een klimaatplan moesten maken.
Milieudefensie Eindhoven heeft in diezelfde geest een brief gestuurd naar een handvol bedrijven in de regio, waaronder DAF Trucks N.V. (onderdeel van PACCAR)  Daarin werd DAF Trucks N.V. gevraagd om tot dezelfde emissiebeperking te komen als gevraagd aan de 29 bedrijven, namelijk een broeikasgasemissie die in 2030 45% lager is dan in 2019. Verder werd om een klimaat- en milieujaarverslag gevraagd. 

Er volgde een constructief antwoord. Er bestond bij DAF Trucks meer beleid dan naar de buitenwereld (bijvoorbeeld via de site) bleek. Het bedrijfsdoel was om in 2030 45% minder uit te stoten dan in 2019, 64% minder in 2035 en 90% minder in 2040. Dit voor scope 1,2 en 3.
Verder werkt DAF Trucks aan de (Europees verplichte) ESG-rapportage.

Overigens heeft niet alleen Milieudefensie op duurzaamheidsgebied wensen. Ook de Europese Unie heeft reductiedoelen voor nieuwe vrachtauto’s, te weten 43% in 2030 en genoemde percentages in latere jaren.

Twee maand na het antwoord van DAF Trucks lag het beloofde Sustainability Report 2023 op tafel, vergezeld van een gespreksuitnodiging. 

Het Sustainability Report 2023
Het is in meerdere opzichten een interessant jaarverslag.

DAF Trucks maakte in Eindhoven en in het Belgische Westerlo samen in 2023 69.800 nieuwe trucks, 59.500 motoren, 58.464 cabines en 139.000 assen.

De scope -1 en -2 emissies van dit productieproces in alleen de Eindhovense fabriek bedroegen samen 73.941 ton CO2 .
Dat is (volgens het jaarverslag) ongeveer een half % van alle emissies.
De rest is scope-3. Het overgrote deel van die scope-3 emissies (ca 95%) komt uit uitlaten van nu rondrijdende vrachtauto’s, waarvoor als ‘educated guess’ op basis van modellen en kengetallen grofweg 30 ton per vrachtauto wordt aangehouden, op basis van 100.000 km per jaar en 1,6 miljoen km over de levensduur van de truck. Het resterende deel van de scope-3 emissies zit bij toeleveranciers en daar heeft DAF Trucks ook verduurzamingsafspraken mee.  
Mede op basis van het erop volgende gesprek moet de totale broeikasgasemissie van DAF op circa 8 tot 15Megaton CO2 geschat worden (op welk getal dus 45% bespaard zou moeten worden).
In dit erop volgende gesprek is gezegd dat er aan gewerkt wordt om de emissiegetallen verder in kaart te brengen, en er in het volgende jaarverslag op terug te komen.

Verder verschijnen er in het jaarverslag sterke initiatieven op het gebied van circulariteit, en bevat het ook passages over sociaal beleid.

Het gesprek
Het beloofde gesprek heeft op 23 september 2024 plaatsgevonden, ten kantore van DAF Trucks.
Aanwezig waren voor DAF Trucks Jos Habets (Director Operations) en Eri van de Laar (Sustainability Manager), voor Milieudefensie landelijk staflid Niels Hazekamp, en voor Milieudefensie eindhoven Bernard Gerard, Tom Edelbroek en Wen Spelbrink.

Het was een goed gesprek.

De gesprekspartners waren het eens over de wenselijkheid van het reductiedoel.
Daarna kwam aan de orde hoe dit doel praktisch bereikt kon worden.
DAF Trucks benadrukte dat er heel veel verschillende vrachtauto’s zijn qua gewicht, actieradius, techniek en bedrijfsdoel (een vuilniswagen stelt andere eisen dan een zware langeafstandstruck of een brandweerauto of een vrachtauto voor stadsdistributie).
DAF Trucks sluit geen enkele verduurzamingstechniek a priori uit, maar werkt in praktijk momenteel nog met de modernste dieselmotoren (die ook op biobrandstof kunnen rijden) en met elektrische of hybride-elektrische motoren. Waterstof en e-fuels zitten nog in de experimentele fase – niet zozeer omdat het technisch niet kan, maar vooral vanwege de toeleveringslogistiek.

De gesprekspartners verschilden van mening over de dwingendheid van de wetgeving, in combinatie met het invoeringstempo.
Milieudefensie benadrukte het acute karakter van de klimaatcrisis en ziet de reductiecijfers als taakstellend. Als ze niet met alleen maar technische middelen gehaald kunnen worden, moet ook gedacht worden aan minder gesleep met goederen en met andere transportmiddelen.
DAF Trucks stelt dat dit soort maatschappelijke verschuivingen buiten zijn beïnvloedingsmogelijkheden ligt, en dat het bedrijf produceert voor een markt met smalle marges. De nieuwe vrachtauto’s moeten wel verkocht worden.
De afweging van klanten die de aanschaf van een elektrische truck overwegen wordt sterk beïnvloed door de kWh-prijs en door de kwaliteit van de laadinfrastructuur die (anders dan bij personenwagens) nog grotendeels ontwikkeld moet worden en die veel hogere eisen stelt dan de eisen die bij personenwagens gesteld worden.
Deze behoeften liggen deels op politiek terrein. DAF Trucks kan zijn invloed uitoefenen, maar kan hier niet wat afdwingen.

Hoewel Milieudefensie en DAF Trucks inzake de problematiek rond de praktische vormgeving andere afwegingen maken, kan Milieudefensie begrip opbrengen voor de positie van DAF Trucks.

Afgesproken is dat er een vervolggesprek komt. Het Sustainability Report 2024 zou hiervoor een goede kapstok kunnen zijn.

V.l.n.r. dhr. Spelbrink, Edelbroek, mevr. Van de Laar, dhr Gerard, Hazekamp en Habets

Voor een voorafgaand artikel zie DAF Trucks brengt ‘Sustainability Report 2023’ uit – soms goede plannen (update dd 29 sept 2024) .

Goedbezocht Eindhovens Klimaatcafé met Donald Pols

De Eindhovense groep van Milieudefensie heeft, in samenwerking met Milieudefensie landelijk, een Klimaatcafé georganiseerd op donderdag 19 september 2024. Het was tevens de eerste vormgeving van wat een nieuw format zou kunnen worden.

Deze eerste test is iedereen goed bevallen. Met bijna 60 mensen uit de regio zat de zaal van LAB-1 goed vol.

Tessa Hagen interviewde Donald Pols. Hij schetste waarom Milieudefensie de grote bedrijven in het algemeen, en Shell en daarna 29 bedrijven in het bijzonder, is gaan aanpakken. Die zenden, elk apart of samen, direct of indirect, onevenredig veel broeikasgassen de atmosfeer in. Geen van de bedrijven heeft een klimaatplan dat standhoudt in het licht van het Klimaatakkoord van Parijs, al zijn er binnen dat ‘onvoldoende’ gradaties. Vijf bedrijven hebben toegezegd dat ze een plan gaan maken dat er wel aan voldoet.
De meeste bedrijven proberen staande te houden dat het Klimaatakkoord alleen landen bindt, en geen bedrijven. Milieudefensie vindt dat bedrijven wel gebonden zijn. Dat is een uiterst principiële strijd.

Fossiele partijen hebben veel te verliezen en lobbyen zich suf. Onder andere om €40 miljard fossiele subdidies in stand te houden.

De bank ING is  het volgende juridische doelwit. Net op de dag van het Klimaatcafé maakte ING in zijn Climate Progress Update  zijn eerste kleine stapje bekend. De eerste analyse leert dat ING, direct of indirect, 250 Megaton broeikasgas uitstoot in plaats  van de eerder bekende 50 Mton. Milieudefensie vindt dat te weinig ( https://milieudefensie.nl/actueel/nieuwe-klimaatrapport-ing-klinkt-groen-blijkt-toch-weer-vies ) en op deze basis gaat het proces door.

Donald Pols zei dat hij er teleurgesteld in was, dat bij Prinsjesdag de politiek er niet in geslaagd was om het debat ook over klimaat te laten gaan.

Tenslotte deed hij een dringend beroep op iedereen in de zaal, voor zo ver dat nog nodig was, om de milieu- en klimaatorganisaties te steunen met lidmaatschap en activiteit. Of dat nou Milieudefensie werd, of XR, of Greenpeace of Natuur en Milieu.

Op een vraag in die richting maakte Donald ook melding van de vele internationale contacten van Milieudefensie.

Tessa Hagen interviewt Donald Pols

Hierna interviewde Tessa de actieve leden van de lokale afdeling in Eindhoven van Milieudefensie, te weten Bernard Gerard en Dorry Elshout.
De eerste boodschap is dat de lokale afdeling uiteraard de landelijke aanpak steunt (o.a. met een oproep aan religieuze organisaties in de regio om ondersteuner te worden van het ING-proces (zie https://eindhoven.milieudefensie.nl/religieuze-organisaties-2525-2/ ). Verder heeft de afdeling zelf ook, op een lager niveau, een handvol lokale bedrijven aangeschreven, wat o.a. resulteert in een aanstaand gesprek met DAF Trucks (dat inmiddels plaatsgevonden heeft). Milieudefensie Eindhoven participeert in de koepel van anti-vliegveldorganisaties Beraad Vlieghinder Moet Minder (BVM2), wat in deze relevant is omdat Eindhoven Airport dochteronderneming is van Schiphol. Tenslotte heeft de afdeling interesse in elk goed idee dat zich aandient, waaronder de kwaliteit van het oppervlaktewater. Dat laatste leverde al meteen twee mogelijke contacten op.

De laatst geïnterviewde persoon was een van Eindhovens Klimaatburgemeesters, Judith Lammers. Judith werkt vooral in de context van de lokale politiek en noemde bijvoorbeeld de unieke Eindhovense Klimaatverordening.
In de regio lopen veel knappe koppen rond, maar de politiek is niet navenant knap. Er gaat nog teveel geld naar kleine of onhandige beslissingen.
Ook werkt Judith veel op educatief terrein.

Daarna vond de pre-première plaats van de documentaire Once You Care. Die gaat over een bezoek van activisten (waaronder acteur en schrijver Gaite Jansen) aan de afgelopen aandeelhoudersvergadering van Unilever. Binnenkort is de (inmiddels uitverkochte) echte première. De trailer is te vinden op https://milieudefensie.nl/actueel/once-you-care .

Na afloop van de avond werd er nog een tijdje nagepraat en zijn er enkele veelbelovende contacten gelegd.

Klimaatmaatregelen – hoe weet je wat werkt?

Inleiding
Heel veel landen nemen bij elkaar heel veel klimaatmaatregelen. Die werken soms wel en soms niet, en soms een beetje.
Gegeven de grote financiële en inhoudelijke belangen zou het goed zijn, als er een methode bestond om op systematische wijze te analyseren wat in welke mate werkt. Tot voor kort kon dat niet. Er werd van alles beweerd met een hoog subjectief, willekeurig  of god zegene de greep – gehalte.

Een internationale groep onderzoekers, meest uit Berlijn (even kortheidshalve de Potsdam-groep), heeft in Science van 23 augustus 2024 een analytisch raamwerk geproduceerd dat een forse stap vooruit zet bij het oplossen van dit evaluatieprobleem. De studie is te vinden op https://www.science.org/doi/10.1126/science.adl6547 . Het is een Open Access-tekst, waarbij een uitgebreid pakket ondersteunend materiaal hoort.

In de studie worden 1500 beleidsmaatregelen onderzocht, gericht op CO2-vermindering, die in totaal van 1998 t/m 2022 door 41 landen op zes continenten doorgevoerd zijn. De ca 1500 maatregelen zijn ingedeeld in 48 benamingen, waarvan er 39 hieronder afgedrukt staan.
Van de 41 landen zijn er 20 lid van de EU. Collectieve stappen van de EU worden daarom apart vermeld.
Dit bestand van 41 landen is eenzijdig samengesteld. Afrika, het Nabije Oosten en centraal Azië zijn zwaar ondervertegenwoordigd. Dit is geen opzet, maar een gevolg van datagebrek. Enige behoedzaamheid is op zijn plaats.


De methode
Als economen quasi-experimenteel willen werken, gebruiken ze de Difference in Difference – methode (DiD). Het lijkt in de verte een beetje op hoe ze nieuwe medicijnen testen: je probeert een groep te vinden waar een maatregel op moment t1 wel genomen is, en een vergelijkbare groep waar dat niet gebeurd is, en op basis daarvan probeer je na een eindmoment t2 tot verstandige uitspraken te komen.
Dat is nog een stuk gecompliceerder dan bij de ontwikkeling van een nieuw medicijn, en daarom lopen er in vakkringen uitvoerige discussies.
Om zichzelf groot leed te besparen in de vorm van uit de hand lopende omvang van doelgroepen, universitaire budgetten en computerrekenkracht, beperkt het gemiddelde economische veldwerk zich tot een aantal oorzaken en gevolgen dat niet al te ver boven de één ligt.

Hier heb je nu dus ca 1500 beleidsmaatregelen van allerlei aard, ingedeeld in 48 benamingen, verspreid over 41 landen, elk met hun eigen t1 en meestal geen t2 (vaak dus overlappend werkend), waarbij één gevolg onderzocht wordt, namelijk welke daling van de CO2 – emissie die leidt. Dit liefst per maatregel of combinatie van maatregelen.

Daarvoor heeft de Potsdamgroep een methode ontwikkeld en die werkt met machineleren. Dat leidt tot statistische teksten die voor mij te hoog gegrepen zijn, maar die diverse controlerende wat als?-vragen overleven en die door de peer review van Science zijn gekomen, dus ik ga er maar van uit dat de resultaten kloppen en robuust genoeg zijn.

Eerstens worden de 41 landen ondergebracht in de categorie ‘developed economies’ (27 landen) of ‘developing economies’ of ‘transitional economies’ (14 landen).

In elk geval wordt de conventionele stap gezet om elk land te schematiseren tot vier maatschappelijke werkterreinen: gebouwde omgeving, industrie, elektriciteitsopwekking en transport. Per werkterrein blijken een dozijn of minder soorten maatregelgroepen werkelijk relevant (zie boven).

Verder worden de 48 maatregelbenamingen ingedikt tot vier beleidsmatige categorieën: beprijzen, reguleren, subsidiëren en informeren. Hierboven bijvoorbeeld (gebouwde omgeving) is de benaming ‘building code’ reguleren, de benaming ‘label’ informeren, ‘performance standard’ reguleren, ‘adoption subsidy’ subsidiëren en ‘carbon tax’ beprijzen.


Het machinelerende algoritme gaat op zoek naar ‘doorbraken’.
Iets heet een ‘doorbraak’ als de CO2-emissie daalt met minstens het minimumpercentage dat het algoritme kan ontdekken. Wat dat minimum is, hangt er van af welke zekerheid men wil en op welke termijn men vanaf t1 vooruit kijkt.
Als men genoegen neemt met 99% zekerheid (p=0.01), en als men of heel kort vooruit kijkt of heel lang (1 jaar resp. 22 jaar) is de detectiegrens ruim 10% afname. Kijkt men dan middellang vooruit (pakweg tussen de 6 en de 17 jaar), dan is de detectiegrens een afname van 4,5%.
Men betaalt voor meer zekerheid (p=0.001) de prijs van minder ontdekkingen.
Vaak blijken de emissiereducties ver boven de detectiegrens te liggen.

Bij de OECD (Organisation for Economic Coöperation and Development) ligt, sinds kort, een bestand waarin alle beleidsmaatregelen worden bijgehouden.
Versimpeld stelt de Potsdamgroep nu dat als de maatregel uit het OECD-bestand binnen twee jaar van de doorbraak ligt (hetzij ervoor hetzij erna) de maatregel oorzaak is en de doorbraak gevolg.

Als voorbeeld van hoe het werkt de elektriciteitsopwekking in het United Kingdom en de industrie in Frankrijk van 1998 t/m 2022.

Steeds is de zwarte lijn wat feitelijk gebeurd is, de blauwe lijn de voorspelling van het model, de rode lijn wat er volgens het model gebeurd zou zijn als de maatregel, waaruit de doorbraak volgde, niet doorgevoerd was. Boven de horizontale as staan beleidsmaatregelen in het bijbehorende jaar. EU-maatregelen staan apart vermeld, de rest is nationaal.
Gearceerde breedtes duiden onzekerheidsgebieden aan, CI betekent Confidence Interval.

Resultaten
Op deze manier vindt de Potsdamgroep binnen de ca 1500 maatregelen 69 doorbraken (48 in developed en 21 in developing economies; 24 in de gebouwde omgeving, 19 bij het transport, 16 in de industrie en 10 in de elektriciteitsproductie – waarschijnlijk zit hier een rekenfoutje en moet dit 22-19-16-12 zijn).
Van die 69 zijn er 63 aan een aanwijsbare oorzaak te koppelen (volgens mij 22-15-14-12).

Die 63 succesvolle maatregelen hebben de atmosfeer 0,6 tot 1,8Gton CO2 bespaard (een Gton is 1000 miljard kg). Waarschijnlijk wordt hier ‘per jaar bedoeld’, maar dat staat er niet bij.
Gegeven overigens de omvang van het probleem, is dat nog lang niet genoeg. Er moet tot 2030 minstens jaarlijks 15Gton af om onder de 2°C te blijven

Uit het onderzoek zijn enkele, algemeen geformuleerde, wijsheden af te leiden.

  • Effectief beleid hangt af van het ontwikkelingsniveau van de economie (voor de hand liggend, maar nu ook feitelijk bewezen)
  • Goede combinaties van beleidsmaatregelen (een goede ‘mix’) werken beter dan afzonderlijke maatregelen.
    Het afgedrukte voorbeeld van het UK in de jaren 2015 en 2016 laat dat zien. Daar staan heel veel hokjes. Er was de aankondiging van het uitfaseren van kolen (een regulerende ‘ban’), er was een bodemprijs in het ETS dus een aanvullende energiebelasting (dubbele ‘pricing’), er waren plannen om hernieuwbare energie uit te breiden (‘regulation’) en er kwamen duurzame energie-subsidies (‘subsidy)).
    In Noorwegen wordt de verbrandingsmotor uitgefaseerd in combinatie met een subsidie op elektrische auto’s.
  • De optimale mix is sectorafhankelijk – ziet er voor de bouw anders uit dan voor de industrie. Zie bijvoorbeeld de B in de bovenste afbeelding
  • Goed kllimaatbeleid moet gepaard gaan met goed sociaal beleid. Daaraan valt nog veel te onderzoeken
  • ‘Pricing’ is in ontwikkelde economieën het krachtigste individuele instrument, en een bijna onmisbare aanvulling op meer populaire instrumenten als subsidie, regulering en informeren.
    Voor zich ontwikkelende economieën geldt dit niet of veel minder.

Deze tabel heeft betrekking op ontwikkelde economieën.
De linkerkolom geeft de beleidscategorie, hetzij alleen, hetzij in combinatie, De regels sluiten elkaar uit (dus ‘pricing’ zit niet in ‘pricing and regulation and subsidy).
De tweede kolom geeft aan hoeveel de categorie, of combinatie van categorieën, procentueel bespaart aan CO2  – emissie. Dus de categorie ‘alleen pricing’ bespaart bij doorbraken in de gebouwde omgeving gemiddeld 22.64% CO2.
De derde kolom geeft aan in hoeveel % van de doorbraken in het betreffende maatschappelijk werkterrein op deze regel thuishoort. Dus van de succesvolle 63 doorbraken zitten er 22 in de gebouwde omgeving, waarvan er 2 uitsluitend in de categorie ‘pricing’ horen, 4 in de categorie ‘pricing and regulation and subsidy;, enzovoort. (Betekent overigens dat er ergens een rekenfoutje in de tekst zit).
De vierde kolom wijst zichzelf.

De vier regels m.b.t. de industrie zijn hieronder voor de duidelijkheid gevisualiseerd met cirkeldiagrammen.

Lees dit als: in ontwikkelde economieën bevat 42,9% van de succesvolle case studies alleen een pricing-element (bijvoorbeeld het ETS of een aanscherping daarvan, een koolstofbelasting, of het afschaffen van fossiele subsidies). De overblijvende maatregelen zitten in de categorie regulering, combi van regulering en subsidie, of alleen subsidie,
In zich ontwikkelende economieën wordt pricing slechts in combinatie ingezet
.

NATUUR&MILIEU onderzoekt de warmtetransitie

De Transitie Visie Warmte en het gemeentelijke warmteprogramma
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de CO2-emissie van de gebouwde omgeving voor 2050 nul moet zijn, en voor 2030 49% minder dan in 1990. Een uitvoeringsdoel is dat in 2030 1,5 miljoen huizen aardgasvrij moet zijn, dat is ongeveer 20% van de toenmalige voorraad.
Dat doel kan deels met maatregelen van individuele huishoudens bereikt worden, en deels met maatregelen waar de gemeente invloed op heeft. Een belangrijke post waar de gemeente via een omweg invloed op heeft betreft de woningen van woningbouwcorporaties. Met hun landelijke koepel Aedes is afgesproken dat in 2028 al hun woningen label D of beter zijn ( https://aedes.nl/verduurzaming/hoe-zit-het-met-woningen-met-e-f-en-g-labels ).

Voor hun deel hebben alle gemeentes een ‘Transitie Visie Warmte’ moeten maken (TVW). Het PlanBureau voor de Leefomgeving heeft al die TVW’s verzameld en daaraan een overzicht gewijd, dat te vinden is op https://www.pbl.nl/nieuws/2023/gemeentelijke-warmteplannen-vragen-concretisering .

NATUUR&MILIEU (N&M) heeft het PBL-pakket gebruikt als basis voor een rapport, waarin N&M dit pakket door inperking en visualisatie en combinatie met andere bronnen behapbaar wil  maken voor het publiek, en waarin beleidsvoorstellen gedaan worden. Dat rapport is in augustus 2024 uitgekomen en heet ‘De warmtetransitie in beeld: op weg naar een succesvol warmteprogramma’. Het is te vinden op https://natuurenmilieu.nl/publicatie/transitievisies-warmte/ . Men kan de tekst op die pagina tevens zien als een hele korte samenvatting.

Verduurzaming met PVT-panelen en een lokaal warmtenet ( https://www.bjmgerard.nl/verduurzaming-ramplaankwartier-haarlem-interessant-voorbeeldproject/ )

Beleid, programma en wet
De Transitie Visie Warmte is beleid. De tekst bindtde gemeenteraad en het College van B&W politiek, maar niet juridisch. Vanuit de neoliberale vrijheid-blijheidideologie van de achtereenvolgende kabinetten (zo men wil: “het over de schutting gooien”) hebben de gemeenten weinig richtlijnen en ondersteuning meegekregen en het resultaat is dan ook een nogal bonte verscheidenheid aan teksten.

Het vervolg hangt af van enkele wetten die momenteel in procedure zijn. Voor dit verhaal is de belangrijkste wet de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) . Deze wet moet nog door de Eerste Kamer heen. Als dat lukt, treedt hij in 2025 in werking.
Omdat N&M een goede samenvatting van die wet geeft, naam ik deze onder dankzegging over.

In 2025 treedt mogelijk de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (WGIW) in werking.  Daarmee krijgen gemeenten de nodige bevoegdheden om regie te voeren in de wijk- of gebiedsgerichte aanpak van de warmtetransitie. Het belangrijkste onderdeel hiervan is de realisatie van de warmteprogramma’s. Met de invoering van de WGIW worden gemeenten verplicht om per 1 januari 2026 de TVW te actualiseren in een warmteprogramma, dat vervolgens elke vijf jaar geactualiseerd moet worden. Het belangrijkste verschil tussen een transitievisie warmte en een warmteprogramma is dat het warmteprogramma de juridische opvolger is van de TVW, en dat een warmteprogramma enkele verplichte onderdelen bevat. Waar een TVW een beleidsdocument is zonder wettelijke verankering, wordt een warmteprogramma juridisch verankerd als programma in de Omgevingswet. Ook biedt de WGIW (mogelijk) gemeenten aanwijsbevoegdheid. Daarbij kan een gemeente in het omgevingsplan gebieden aanwijzen die overgaan op een duurzame warmtevoorziening, waardoor het aardgastransport daar op termijn zal eindigen. Dit middel mag een gemeente inzetten als bijvoorbeeld bewezen is dat het alternatief goedkoper is dan verwarming op aardgas.

In warmteprogramma’s moeten gemeenten ook bepaalde verplichte onderdelen meenemen die niet in de TVW verplicht waren. Dit moet alleen voor gebieden waarin de gemeente de aanwijsbevoegdheid wil inzetten. In theorie is het dus mogelijk dat een gemeente deze punten niet meeneemt als zij deze bevoegdheid niet inzet. De belangrijkste vereisten om mee te nemen die relevant zijn voor dit onderzoek zijn:

  1. Gebieden die van het aardgas af gaan: gemeenten moeten vastleggen welke specifieke gebieden de komende tien jaar van het aardgas worden afgekoppeld;
  2. Wijze van aardgasvrij maken: er moet worden beschreven hoe deze gebieden aardgasvrij worden gemaakt;
  3. Tijdlijn: het warmteprogramma moet een planning bevatten voor de periode tot 2035, wat een uitbreiding is ten opzichte van de eerdere transitievisie warmte die tot 2030 liep.

In het kielzog van de Wciw ligt de Wet collectieve warmte (Wcw). Die gaat over warmtenetten. Deze wet is ook nog niet door het parlement. Ik behandel deze wet niet hier, maar verwijs naar het eerdere artikel op deze site https://www.bjmgerard.nl/onderweg-naar-een-provinciaal-warmtebedrijf/ .

( www.nvde.nl/warmtenetten-voor-dichtbevolkte-wijken-dertig-procent-goedkoper-dan-warmtepompen/ )

De methode van Natuur&Milieu
N&M heeft uit de 342 Nederlandse gemeenten er 40 geselecteerd, en wel als volgt.
Eerst zijn de G4 geselecteerd: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht.
Vervolgens zijn er in elk van de twaalf provincies een kleine, middelgrote en grote gemeente geselecteerd, waarbij, als er een keus is, in principe de gemeente met de meeste oude woningen geselecteerd is (oud betekent uit 1975 of ouder). Als regel pakt dat op ongeveer 50% uit.
De keuze voor woningleeftijd als keuzefactor is omdat oude woningen de grootste verduurzamingsopgave hebben.

De 40 gemeenten worden langs een pakket van criteria gelegd: twee criteria die gaan over hoe concreet de plannen van een gemeente zijn, en zeven over hoe haalbaar en ambitieus ze zijn.
Elk criterium leidt tot een stoplichtkleur, die gekoppeld is aan een bepaalde omschrijving. Zie onderstaande tabel, waarvan de afzonderlijke items in de tekst van het rapport nader worden toegelicht. Voor dit artikel is een nadere bespreking van deze toelichting niet nodig.

De resultaten
De analyse van N&M leidt tot een tabel, waarin voor elke gemeente en voor elk van de negen criteria een stoplichtkleur wordt weergegeven met bovenstaande betekenis.
Omdat deze weblog focust op Noord-Brabant, heb ik uit deze tabel met 40 gemeenten de drie gemeenten in  Brabant afgedrukt, alsmede die van de G4. Dit laatste om met G5-stad Eindhoven te vergelijken.

Eerstens meldt N&M dat een gunstige of ongunstige uitkomst niet als een waardeoordeel over die gemeente gezien moet worden. Een gemeente kan goede, en soms buiten de gemeente liggende, redenen hebben om achter te blijven op het ideaalbeeld.

Vervolgens kunnen enkele algemene observaties gedaan worden.

  • Kleine gemeentes hebben meer moeite dan grote gemeenten om tot goed beleid te komen en dit uit te voeren
  • Het 2050-doel is een stuk populairder dan het 2030-doel
  • Gemeenten  waar men al met uitvoering bezig is, zijn in de minderheid, ook bij grote steden
  • Een aantal gemeenten vertrouwt op groen gas of waterstof om de bestaande structuur voort te  zetten. Er is geen zicht op of die gassen straks voldoende voorradig zijn. Ik  vind het een vlucht vooruit.
  • Gemeenten formuleren nogal wat voorwaarden  waaraan voldaan moet worden, wil het beleid uitvoerbaar zijn.  Bijna altijd zijn dat financiële voorwaarden of dat nieuwe maatregelen meegekoppeld kunnen worden met bestaande verplichtingen. Daarnaast vaak ook bijvoorbeeld aanpassing van wet- en regelgeving en invulling van de regierol van de gemeente.

Bij mijn stad Eindhoven valt op dat de vijfde stad het, in vergelijking met de G4, niet zo vreselijk goed doet.

Nieuw beleid

  • Het Rijk moet een duidelijker regiefunctie pakken.
    Expliciteer de aardgasvrijdoelen voor 2030 en ook  voor 2035 en elke vijf jaar verder.
    Zet een grote informatiecampagne op om de mensen mee te krijgen in de noodzakelijke verandering.
  • Vertaal het rijksbeleid naar de provincies en via de provincies naar de RES-regio’s, en via de RES-regio’s naar de gemeenten. Dit kan kleine gemeenten steunen, mede omdat de RES-regio’s al een bestaand samenwerkingsverband zijn
  • Geld. Genoeg geld, toegankelijk geld, langdurig geld en structureel zeker geld
  • Hulp bij het opstellen van de juridisch bindende warmteprogramma’s, bijvoorbeeld met praktische zaken als standaardformats, kennis over de woningvoorraad, ondersteuning van bottom-up initiatieven, rekentools en isolatiegidsen
  • Een betere kennisuitwisseling tussen gemeenten onderling (en met de provicie), meer kennis in eigen huis en minder leunen op externe bureau’s.
  • Betrek de netbeheerders erbij
  • Een toegankelijke website met dit alles voor gemeenten en bewoners

N&M vertaalt zijn beleidsaanbevelingen in een infographic. Zie hieronder.

Onderweg naar een provinciaal warmtebedrijf?

Brabant wil naar sterke publieke rol in warmtetransitie
In het bestuursakkoord 2023 van de provincie Noord-Brabant is opgenomen dat de provincie een belangrijke stimulerende kracht wordt in de energietransitie, zonder dat er met zoveel woorden staat dat er een eigen energiebedrijf moet komen. Zie https://www.bjmgerard.nl/goed-bestuursakkoord-in-noord-brabant/ .
Maar ook in de landelijke politiek is de trend, waar het gaat om warmtenetten, dat deze in publieke handen moeten zijn en dat de tot stand koming van warmtenetten bevorderd moet worden. Dat staat in de wetsvoorstellen Wcw (Wet collectieve warmte die geldt voor netten met >1500 aansluitingen) en Wgiw (Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie) en is de motivatie voor het fonds WIS (Warmtenetten Investerings Subsidie). De ontwerpwetten zijn uitgedacht door de vorige regering en zijn een eind in procedure, maar nog niet in het parlement behandeld. Met deze regering weet je maar nooit, dus veiligheidshalve zet ik maar een vraagteken achter de titel.

Het Brabantse College van GS kiest er nu voor om de oprichting van een publiek warmtebedrijf te verkennen. Ik vind dat een goed idee. Verantwoordelijk gedeputeerde is Bas Maes (SP).

Het is ingewikkelde materie, waarover bij erg veel mensen erg weinig kennis bestaat. Ik kies hier dus voor een uitleggend artikel.

Schema van de Ennatuurlijkambitie om in 204 energieneutraal te zijn

Even voor de duidelijkheid waar dit NIET over gaat.
Het gaat NIET over een provinciaal Energiebedrijf in algemene zin. Op zich zou ik het zelf een goede zaak vinden als de provincie leiding zou gaan geven aan de opbouw van windmolens en zonneparken en de levering van daarmee opgebouwde elektrische energie, maar dat is enkele bruggen te ver (ook landelijk).
Het gaat ook NIET over warmtelevering in zijn algemeenheid. Enexis schat in dat ruwweg voor een derde van de gebouwde omgeving een collectief warmtenet maatschappelijk de beste optie is. Tweederde is dus aangewezen op individuele oplossingen.
Dit verhaal  gaat alleen over die éénderde, dus over warmtenetten. Dat ligt politiek-ideologisch bij veel partijen relatief simpel, omdat warmtenetten van nature een monopolie zijn. Een privaat monopolie van een maatschappelijk onmisbare grootheid is een erg slecht idee.
Gemeentes verschillen onderling sterk. Een vuistregel is dat vooral gemeenten met een dichte stedelijke bebouwing, met vaak oudere huizen, baat hebben bij een collectieve oplossing.

Waarom eigenlijk juist wel of juist geen warmtenet?
Warmtenetten zijn omstreden.

Enerzijds hebben warmtenetten onmisbare voordelen.
De winning van warmte met technieken als geothermie, aquathermie, biomassa, benutting van restwarmte en grootschalige opslag in de zomer voor de winter kunnen alleen met warmtenetten gerealiseerd worden. Verder kunnen veel oude (en goedkope) huizen soms niet dermate goed geïsoleerd worden dat een warmtepomp een goede oplossing is.
In dichtbevolkte stedelijke gebieden zijn warmtenetten 30% goedkoper, als alle kosten worden meegeteld. Zie https://www.nvde.nl/warmtenetten-voor-dichtbevolkte-wijken-dertig-procent-goedkoper-dan-warmtepompen/ .

Bovendien vergroten individuele, all electric -oplossingen de stroomvraag, een bekende bottleneck.

Anderzijds zijn warmtenetten een inherent monopolie, en dat is een even inherent gevaar op misbruik. De afdekking van te hoge tarieven was gebaseerd op een koppeling aan de gasprijs en toen die omhoog schoot, waren de rapen gaar.
Nadeel is ook dat vooral de aanleg van warmtenetten erg duur is en dat daar tot voor kort geen of nauwelijks subsidie voor was (wel als je met dat net iets duurzaams deed, niet het net zelf). Dit argument is tot op zekere hoogte vervallen met de nieuwe subsidieregeling WIS.

Een goede pagina met informatie is die van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) op https://www.eib.nl/publicaties/risicoanalyse-wijkuitvoeringsplan-warmtenetten/ .

Voor mij wegen de voordelen van warmtenetten zwaar en moeten de nadelen worden ondervangen met betere wetgeving.

De provincie heeft al enkele jaren een atlas klaarliggen met potentiële bronnen van duurzame warmte. Een van de taken van de provincie is om verdelende rechtvaardigheid toe te passen als een bron bijvoorbeeld bij twee gemeentes hoort.
Zie https://www.bjmgerard.nl/warmtebronnenregister-noord-brabant/ en bijvoorbeeld https://www.bjmgerard.nl/warmte-uit-het-afwateringskanaal-en-de-piushaven/ .

In Denemarken (hier werkzaamheden in de stad Lemvig) zijn warmtenetten de norm en individueel de uitzondering. In kleinere steden opereren ze op coöperatieve basis, in grotere steden zijn ze gemeentelijk. Zie https://www.bjmgerard.nl/energiecooperaties-willen-rol-bij-warmtenetten/ .
Foto 22 juni 2024,
www.bjmgerard.nl .

De provinciale warmtedialogen
De provincie is zijn verkenning begonnen met heel veel praten met gemeenten, landelijke overheidsorganisaties, een partij als Enexis die in Brabant de bestaande distributienetten voor stroom en gas beheert, en zakelijke organisaties waarvan vooral Ennatuurlijk van belang is, omdat Ennatuurlijk in Brabant een aantal grote stadsverwarmingsnetten exploiteert. (Ennatuurlijk is inmiddels voor 100% eigendom van het pensioenfonds PGGM).

Dat vele praten heeft de poëtische naam gekregen ‘Warmtedialogen’ en daarvan heeft de provincie in juni 2024 de eerste doorkijk uitgebracht. Men kan het persbericht vinden op https://www.brabant.nl/actueel/nieuws/warmtedialogen-eerste-doorkijk  en vandaar af doorlinken naar de Eerste doorkijk en naar verdere informatie erover.
De term ‘eerste doorkijk’ geeft al aan dat de gesprekken nog lopen en dat dit werkstuk NIET het definitieve politieke document is. Gedeputeerde Maes hoopt in het najaar een volledig beeld te kunnen geven en eind 2024 tot politieke besluitvorming in Provinciale Staten te komen.. De uitspraken in de doorkijk zijn serieus en geverifieerd, maar nog ambtelijk.

‘Door de oogharen kijken’ zegt de Eerste doorkijk, zie je vijf situaties:

  • De koploper Eindhoven, die al een eind op weg is met een gemeentelijk warmtebedrijd en niet wil wachten op de provincie, Is geen probleem, zegt de provincie, integendeel.
  • De andere grote steden, die nog in de onderzoeksfase zitten
  • Gemeenten met een minder stedelijk karakter, die echter wel onderzoeken hebben lopen naar collectieve oplossingen
  • Plattelandsgemeenten die nog niet duidelijk pro of contra collectief zijn
  • Plattelandsgemeenten die geen heil zien in collectieve oplossingen, maar vooral individueel all-electric denken
Aanleg coöperatiefwarmtenet Terheijden bij Breda

Naast deze grote lijn worden er in de Eerste doorkijk ook meer specifieke kwesties genoemd. Wat met netten < 1500 aansluitingen (die niet onder de WCW vallen)? Wie is de baas van welke leidingen? Wat te doen met de Amernet-crisis en de warmtebuis van Moerdijk naar het Amernet?
(De Amernetcrisis is ontstaan doordat RWE, na jaren subsidie ontvangen te hebben, over enkele jaren de stadsverwarming van de Amer9-centrale af wil gooien. Dat is een schandaal en als de SP iets wil nationaliseren, laten ze dan maar met RWE beginnen  Zie https://www.bjmgerard.nl/rwe-stopt-warmtelevering-aan-amer-warmtenet-wat-nu/ ).
De ruimte ontbreekt om uitvoerig op deze zaken in te gaan.

Wie is wie bij het voorgestelde provinciale warmtenet?

(uit de analyse van Stantec, zie hieronder)

  • EZK is het ministerie van Economische Zaken en Klimaat
  • EBN is Energie Beheer Nederland. Het is een 100% staats-BV, via welk vehikel de rijksoverheid energiezaken afwikkelt (bijvoorbeeld het aardgas)
  • Invest.nl en de BOM zijn een private constructies die geheel met overheidsgeld werken (resp. de Staat en de provincie). Ze zijn op afstand gezet zodat ze onafhankelijk kunnen handelen.
  • Gasunie is een 100% staats-NV die tot nu toe vooral het ‘grote’ oftewel primaire gasnet beheert. Nu het aardgas langzaam op zijn eind loopt, ontwikkelt de Gasunie ook andere transportinteresses.
  • Enexis is in Brabant en enkele andere provincies de beheerder van het midden- en laagspanningsstroomnet en van het ‘kleine’ oftewel secundaire gasnet. Enexis is een NV die voor 100% eigendom is van provincies en gemeenten
  • Provincie en gemeente is duidelijk
  • Marktpartij is in Brabant in praktijk bijna synoniem met Ennatuurlijk, en Ennatuurlijk is voor 100% van pensioenfonds PGGM (overigens met als hoogste gezag een coöperatie). Of men Ennatuurlijk ‘markt’ of ‘semi-publiek’ of ‘publiek’ wil noemen, is een kwestie van welke politieke denkwijze  men aanhangt.
    De politieke hoofdvraag is wat men met Ennatuurlijk wil.

Het Stantec-advies
De Eerste doorkijk eindigt met een uiterst nuttige laatste bladzijde, waarop een afkortingenlijst en twaalf doorschakellinks staan, met de studie waarvan men vele artikelen zou kunnen schrijven.

Ik kies voor link 11, het onderzoek door het mondiaal opererende ingenieursbureau Stantec BV dd 14 nov 2023 ‘Verkenning publieke rol warmtenetten Noord-Brabant’. Het kan ook op https://www.brabant.nl/@10938/onderzoek-stantec-verkenning-provincie/ .  Het is een heel informatief advies en het voordeel is bovendien dat het, hoe dan ook, definitief is. Het probleem als geheel is dat nog niet.

Ook Stantec heeft een heleboel gekletst (onduidelijk is of de Stantec-gesprekspartners bij die van de provincie meegenomen zijn). De wijsheid uit al deze gesprekken wordt door Stantec neergelegd in zes wezenlijke ontwerpprincipes.

  1. Een integraal warmtebedrijf: productie (bij voorkeur uit meerdere bronnen), distributie en levering zitten in één hand (dus anders dan bijvoorbeeld bij Prorail en de NS)
  2. Het transportnet (het primaire net) zit bij de Gasunie (die om die reden zelf niet in het bedrijf mag participeren) en het distributienet zit bij het integrale warmtebedrijf
  3. Op welk niveau participeren de gemeentes (lokaal of provinciaal)?
  4. Is het warmtebedrijf voor 100% publiek of is het >51% publiek, <49% privaat (dus een PPS-constructie)?
  5. Als marktpartijen mogen participeren, dan op welk niveau? (lokaal of provinciaal)
  6. Als marktpartijen niet mogen participeren, in welke vorm kan er dan mee samengewerkt worden? Dit blijkt in praktijk geen keuze, maar is altijd opdrachtgever-opdrachtnemer (een dienstverleningsovereenkmst)

Door met de ontwerpprincipe te spelen, komt Stantec tot vijf denkbare scenario’s. De eerste twee ontwerpprincipes zijn zo algemeen aanvaard, of wettelijk verplicht, dat ze in alle vijf de scenario’s zitten.
Ik druk hieronder twee van de vijf scenario’s af, nr 2 en nr 4,

Stantec meent dat organisatiemodel 2 het dichtst komt bij wat men van een publiek provinciaal warmtebedrijf zou verwachten. De kern bestaat geheel uit publieke of publiek aangestuurde organisaties en het intellectuele zwaartepunt ligt bij de provincie (liever dan bij elke gemeente afzonderlijk). Gemeenten worden ontzorgd.
Nadeel is dat een financieel sterke en zeer capabele organisatie als Ennatuurlijk er bij hangt.

In organisatiemodel 4 kan Ennatuurlijk/PGGM als grote minderheidspartner financiëel deelnemen. Ik denk dat dit de constructie is die Ennatuurlijk/PGGM het liefste zou zien en, eerlijk gezegd, ikzelf ook.
Ennatuurlijk wil bovendien dat de politiek zich ver houdt van de dagelijkse bedrijfsvoering. Daarmee vraagt Ennatuurlijk ongeveer hetzelfde wat nu de praktijk is bij Tennet of de Gasunie.

Er is nog veel werk te doen en er moeten nog veel knopen worden doorgehakt.
Dit is de tijdlijn die Stantec voorstelt.

Update dd 18 okt 2024

Op 15 okt 2024 is er een provinciale vervolgbrief over dit onderwerp uitgekomen. Zie https://www.brabant.nl/actueel/nieuws/provincie-ebn-enexis-groep-verkennen/ .

Het Kopenhaagse fietsbeleid

Verblijf in Kopenhagen
Onze jaarlijkse fietsvakantie ging in 2024 door Denemarken, met zes nachten verblijf in Kopenhagen. Mooie vakantie, Denemarken is een goed fietsland, zeker voor ouden van dagen als wij. Tijdens de vakantie zes nachten Kopenhagen in een nieuwbouwappartement in het nieuw ontwikkelde oude havengebied Islands Brygge. Mooie stedebouw daar..
Ik heb eerder beloofd dat ik er voor deze site een paar Deense leermomenten uit zou lichten. Na een (overigens zeer goed gelezen) artikel over het Deense statiegeldsysteem nu een verhaal over het Kopenhaagse fietsbeleid


Cykelslangen (de fietsslang). Wij zijn er ook overheen gefietst.

Fietshoofdstad van de wereld?
Het wemelt van de schoonheidswedstrijden en zoiets is er ook rond de meest fietsvriendelijke stad ter wereld. Het antwoord hangt er van af aan wie je het vraagt, wat hij of zij in de vergelijking meeneemt en in welk jaar je het vraagt, maar Kopenhagen eindigt altijd hoog en vaak op één. Vroeger na een spannende strijd met Amsterdam, maar die stad is een beetje weggezakt en wordt soms zelfs gepasseerd door Utrecht. Amsterdam wordt volgens een van de schoonheidsbeoordelaars te druk.

De best uitgewerkte, meerjarige, index is https://copenhagenizeindex.eu/the-index/ (de autoriteiten achter dit ontwerpbureau bezweren dat ze niet partijdig zijn).
Die rangorde heeft zijn beperkingen. Alleen steden in de wereld  met >600.000 inwoners, waar betrouwbaar >2% van de verplaatsingen per fiets wordt afgelegd, doen mee (wie het wil nalezen, zoek op de site de TAB About us en Methodology), en alleen de beste twintig worden afgedrukt. Münster is een hele goede fietsstad, maar helaas <600.000 inwoners en ook Drachten heeft een hele mooie fietsbrug, maar idem.
Eindhoven stond in 2013 en 2015 ook in de index-top tien, hetgeen doet vermoeden dat in de index het grootstedelijke gebied en niet de stad geteld wordt. Wat logisch is.

top-10-cities-cyclists-ian-kabimba zet incidenteel over 2022 als 1-2-3-4-5 Utrecht-Münster-Antwerpen-Kopenhagen-Amsterdam. De methodiek is niet goed omschreven.
Lonely PLanet zette in 2017 1-2-3-4-5 Kopenhagen-Utrecht-Amsterdam-Straatsburg-Malmö .

Toen Kopenhagen Amsterdam passeerde schreef de NRC er op 12 jan 2017 een doorwrocht-analyserend artikel over ( fietsstad-kopenhagen-verslaat-amsterdam ). De NRC baseert zich op een lijst van Wired die overgenomen blijkt van bovengenoemde index. “De Nederlandse hoofdstad wil de status quo behouden, in plaats van te verbeteren en te moderniseren”, schreef Wired. Over Kopenhagen merkte het blad op dat er “continu wordt geïnvesteerd in slimme infrastructuur”. In andere bewoordingen zei de toenmalige directeur van de Fietsersbond, Saskia Kluit, ongeveer hetzelfde. Er moeten in Amsterdam teveel fietsen over een te krappe infrastructuur, hetgeen maakt dat vier op de tien Amsterdammers met stress op de fiets zitten , volgens de onlangs bekendgemaakte Thermometer van de Bereikbaarheid, een rapport van de gemeente over mobiliteit .
De reporter van de NRC ging zelf een stukje fietsen en ging een babbeltje maken met de directeur van het Cyclistforbundet Klaus Bondam, die ook wethouden van Techniek en Milieu is geweest. Over het algemeen is de fietsinfrastructuur  in Kopenhagen ruimer opgezet, consequent gescheiden van het autoverkeer, en wat ook helpt is dat Denen zich minder anarchistisch gedragen in het verkeer. Ze rijden achter elkaar, gemiddeld harder dan in Amsterdam, en socializen niet onder het fietsen (‘fiets hard of fiets rechts’).
Aan de andere kant was Bondam jaloers op de moderne Nederlandse fietsparkeren (zoals in Utrecht). De rivaliteit bleef constructief en men vocht elkaar niet de tent uit.
Een en ander nog steeds volgens de NRC .

(Een van de vele nieuwe fietsbruggen, met aanloopstuk, aan de rand van Islands Brygge)

Het Deense fietsbeleid
Maar ondanks alle nuanceringen moet gesteld worden dat men in Kopenhagen wel degelijk radicalere en consequentere keuzes gemaakt heeft dan in Nederland. De prijzende woorden van Wired zijn terecht.

Kopenhagers en Amsterdammers fietsen al als vanouds, hoewel de bewering dat hun baby’s de baarmoeder uitfietsen overdreven zijn. In beide steden drukte na de oorlog de auto de fiets relatief terug, en in beide steden keerde dat, mede door fietsbeleid, na enkele decennia weer om.

Diverse steden hebben een beleid ten gunste van de fiets gevoerd, maar ik beperk me hier tot Kopenhagen. Bondam zei (NRC) dat hij en zijn toenmalige fietsvriendelijke burgemeester daarmee halverwege ’90 mee begonnen waren, mede omdat in 2009 in Kopenhagen de Klimaattop zou plaatsvinden. Men wilde het goede voorbeeld geven.

De politieke  opvatting kreeg vorm in het ‘Kopenhagens Fietsbeleidplan 2002-2012’ met meetbare doelen als

  • Het woon-werkverkeer per fiets moet toenemen van 35 tot 50%
  • De kans op ernstige ongevallen moet gehalveerd worden
  • 80% van de fietsers moet zich veilig voelen in plaats van de huidige 57%
  • De gemiddelde snelheid over 5km moet 10% omhoog
  • Niet meer dan 5% van het wegdek van fietspaden mag onvoldoende zijn.

Dit met elke twee jaar een monitoring en met aanhangende miljoenenbudgetten (na omrekening naar Euro’s).

De opvolger is het vigerende ‘Goed, beter, Best – Fietsstrategie 2011-2025 van de Stad Kopenhagen’. Dit document is te vinden via een uitgebreide Wikipediapagina https://en.wikipedia.org/wiki/Cycling_in_Copenhagen. Voetnoot 32 leidt via een gemeentelijke tussenpagina met relevante informatie tot Good, Better, Best – The City of Copenhagen’s Bicycle Strategy 2011-2025  . Mevrouw de wethouder zegt in haar inleiding dat het fietsen geen doel in zich is, maar een middel om Kopenhagen in 2025 CO2-neutraal te maken en om tot een leefbaarder stad te komen met meer ruimte, minder herrie, schonere lucht, gezondere burgers en een betere economie. Er schijnt weinig politieke kinnesinne om deze algemeen voordeel-benadering heen te hangen. De argumenten zijn meer praktisch dan ideologisch en de inhoud van het beleid is vooral dat het,  met extra maatregelen, voortbouwt op het bestaande.

De website Visit Copenhagen benoemt op https://www.visitcopenhagen.com/copenhagen/activities/what-makes-copenhagen-worlds-most-bicycle-friendly-capital de drie sleutelfactoren: infrastructuur, infrastructuur en infrastructuur. Die moet eenvoudig zijn, veilig en verbonden. Er is Deense design op losgelaten en die heeft het zo simpel gehouden dat iedereen het vanzelf snapt (‘als er een verkeersbord nodig is, heeft de design gefaald’). Misschien moet de Eindhovense Design Academy zich ook eens met verkeerszaken bezig gaan houden.
Er zijn vier typologieën: 20- of 30km/h – zones in woongebieden die ook als zodanig zijn ingericht, langs drukkere straten aparte fietspaden (aan beide kanten één richting), altijd in een steunkleur of, waar mogelijk verhoogd met een stoeprand zodat auto’s aan de straatkant van het fietspad parkeren, en fietspaden die überhaupt niet meer langs een voor auto’s toegankelijke weg liggen maar door een park of door het havengebied.

Er is apart aandacht besteed aan kruispunten.
Bij rustige woonstraten loopt het trottoir door.
Bij drukkere kruisingen krijgen fietsers een paar seconden eerder groen licht, en ligt de stopstreep voor de auto’s een paar meter achter die van de fietsen. En, bij drukke stoplichten staat een fietsrailing waar je je hand of voet op kunt zetten – ben je bij groen iets eerder weg en, vanwege het comfort, rijden fietsers iets minder snel door rood. .  
Bij rechtsafslaand verkeer met een dode hoek kunnen dit soort details veel uitmaken.
Zie ook https://cyclingsolutions.info/signal-controlled-intersections-cycle-friendly-solutions/ .

Fietsrailing                                               Fietsen in de S-trein

Uiteraard kent Nederland dit allemaal meestal ook wel, maar in Kopenhagen is het systematischer en uniformer.
Daardoor is het Kopenhaagse systeem objectief veilig (één ernstig ongeluk per 5,7 miljoen fietskilometers) en, wat niet hetzelfde is en minstens zo belangrijk, het voelt veilig. In Nederland (gemiddeld over het hele land) is dat één dode of ernstig gewonde per 2,7 miljoen fietskilometer (leert het CBS). En bepaald niet iedereen voelt zich in Nederland op het fietspad veilig.

Bryggebroen

Tenslotte: de kwaliteit van het netwerk is goed. Je kunt van overal naar overal fietsen. Omdat er veel water in Kopenhagen is, zijn er daartoe veel nieuwe bruggen gebouwd. Hierboven Bryggebroen uit 2006, de eerste van de serie. De brug is voor fietsers en voetgangers.
De ronde constructie achter de brug is een van de twee, tot wooncomplexen omgebouwde, silo’s uit de vroegere haventijd. Ons appartement lag achter die ronde constructies.

Tenslotte heeft Kopenhagen een goed OV-systeem.
Er is één gewone  trein Roskilde-Kopenhagen-Helsingör . Er zijn een aantal S-trein tracé’s waarin de fiets riant, gratis en zonder reservering mee kan, en daarnaast zijn er nog vier metrolijnen en een aantal buslijnen. Op de geone trein, op de metro en op sommige bussen kan de fiets tegen betaling mee.
Wat fijn is, is dat het systeem in één organisatorische hand is. Alles sluit op elkaar aan en er is één tarief.
Maar omdat dit verhaal over het fietsbeleid gaat, verder geen analyse van het OV-systeem.

Op https://cyclingsolutions.info/cycling-embassy/ is de Cycle Embassy of Denmark te  vinden, een up to date vraagbaak over het Deense fietsbeleid. Het Kopenhaagse fietsbeleid is daarvan een onderdeel. Let wel dat het fietsbeleid voor Denemarken als geheel minder succesvol is dan dat voor Kopenhagen. Hieronder een bescheiden greep uit de mogelijkheden.

Op https://cyclingsolutions.info/wp-content/uploads//2020/12/CPH-Bicycle-Account-2018.pdf bijvoorbeeld de tweejaarlijkse monitoring over 2018.
Op https://cyclingsolutions.info/wp-content/uploads//2021/01/RoadTechnical-Solutions.pdf een publicatie over veiligheid voor fietsers.
Op https://cyclingsolutions.info/wp-content/uploads//2020/12/Cycle-superhighways_2018.pdf een publicatie over de superhighways voor fietsers, bedoeld voor het woon-werk verkeer (zoiets als onze snelfietsroutes). Voor meer info, zie https://cyclingsolutions.info/cycle-superhighways/ .
Op https://cyclingsolutions.info/wp-content/uploads//2020/12/CPH-2025-Climate-Plan_Short-version.pdf het klimaatplan voor een CO2 – neutraal Kopenhagen.
Op https://cyclingsolutions.info/category/designing-cycling-infrastructure/ een webpagina over het ontwerpen van fietspaden.

Er valt heel wat in te grasduinen. Uit de Monitoring 2018 bijvoorbeeld, ter afsluiting:

Bij welke temperatuur gaan mensen dood bij droge en vochtige hitte? (Update dd 28 aug en 08 en 14 dec 2024)

De wetenschap
De klimaatcrisis uit zich onder andere in steeds  vaker steeds heftiger hittegolven. Op een gegeven moment wordt dat dodelijk.

Het is een ervaringsfeit dat hitte moeilijker te verdragen is naarmate de lucht vochtiger is. Het KNMI gebruikt daarvoor het woord ‘gevoelstemperatuur’ en legt dat op zijn site uit op gevoelstemperatuur bij warm weer . Onderzoekers gebruiken meestal in plaats daarvan het woord Natteboltemperatuur, omdat daarvoor een handige en gestandaardiseerde meetmethode bestaat. Inhoudelijk komt het op hetzelfde neer.
Het KNMI noemt de natteboltemperatuur wel, maar beperkt zich tot een verwijzing naar Wikipedia voor de uitleg (wikipedia/Natteboltemperatuur ). Ik heb op deze site die pagina al gebruikt voor een eerder artikel over dit onderwerp op https://www.bjmgerard.nl/tag/natte-bol-temperatuur-hittegolf/ . Wie het precies wil nalezen verwijs ik naar dit artikel.

Ik hou het nu kort: in dezelfde vochtige wind zet je een thermometer met een kaal reservoir en een thermometer met om het reservoir een katoenen kousje dat je nat houdt. De drogeboltemperatuur geeft wat men standaard ‘de’ temperatuur van de wind noemt.
Bij het kousje verdampt het toegevoegde water en dat koelt het reservoir.
Als de inkomende lucht verzadigd is met water (er verdampt dan dus niets) is de natteboltemperatuur gelijk aan de drogeboltemperatuur. Als de inkomende lucht absoluut kurkdroog is, verdampt het natte kousje maximaal en ligt de natteboltemperatuur een eind onder die van de droge bol. Het temperatuurverschil tussen beide is dus een goed bepaalbare maat voor de luchtvochtigheid.

Bij een mens, die door zweten aan de atmosfeer koelt, kun je de huid zien als het natte kousje.

Bij het verhaal over de natteboltemperatuur geeft het KNMI een verwijzing naar een wetenschappelijke publicatie van Sherwood en Huber uit 2010, maar die publicatie is verouderd. Nieuwe research toont aan dat de door het KNMI genoemde limiet van de natteboltemperatuur van 35°C  behoorlijk te optimistisch is. Problemen ontstaan al bij een stuk lagere temperaturen..
De WHO loopt overigens, volgens Nature, in deze ook achter.

Een recent artikel in Nature News door Carissa Wong schrijft hierover ( doi: https://doi.org/10.1038/d41586-024-02422-5 ).

Zoals gebruikelijk maken nieuwe technieken nieuwe proeven mogelijk.
De nieuwe techniek is ontwikkeld door een van de leidende instituten bij dit onderwerp, de Universiteit van Sydney ( pioneering-heat-stress-scale-to-be-trialed-in-western-sydney ), met als hoofd professor Ollie Jay.
Daar is een klimaatkamer gebouwd van 4*5m, waarin alles ingesteld kan worden: windsnelheid, luchtvochtigheid, zon met infraroodlampen. Proefpersonen kunnen in de kamer eten, slapen en bezig zijn op een fietsergometer of een loopband, waarbij ze eten en drinken krijgen door een luik. Alles wordt gemeten: hartslag, zweten, ademhaling en de lichaamstemperatuur op en in het lichaam.

( Professor Ollie Jay, rechts, in zijn klimatkamer)

Iedereen mag daar proeven doen en Nature News verwijst naar een publicatie uit 2021 met als hoofdauteur Larry Kenney van Pennsylvania State University ( https://journals.physiology.org/doi/full/10.1152/japplphysiol.00738.2021 ).

Kenney e.a. lieten 11 jonge en gezonde mannen en 13 idem vrouwen, gekleed in gangbare lichte warm weer-kleding, met 10W trappen op de ergometer (dat is bijna niks, het was bedoeld om licht dagelijks werk na te bootsen), terwijl er van alles gemeten werd (de kerntemperatuur van het lichaam met een in een capsule ingeslikte thermometer met afstandsaflezing). Op het moment dat de kerntemperatuur omhoog begon te schieten werd de proef tijdig beëindigd.
Gewerkt werd met drie protocollen warm-vochtig en drie protocollen heet-droog.

  • Bij warm-vochtig (bij een drogeboltemperatuur van 36°C, 38°C, en 40°C) is de natteboltemperatuur kritisch,
  • bij heet-droog (bij een waterdampspanning van 12, 16, en 20 mm kwik = zwaar onverzadigd)  speelt ook de drogeboltemperatuur sterk mee omdat de warmteafvoer door het zweten het verliest van de warmtetoevoer door de hete lucht. Het beetje waterdamp wat er dan nog in de lucht zit tikt extra hard aan.

De resultaten zien er als volgt uit:


Op de horizontale as staan drogeboltemperaturen genoemd. Op de vertikale as staan de natteboltemperaturen genoemd waarbij het levensgevaar begint.
De horizontale stippellijn bij een  natteboltemperatuur van 35°C is de oude waarde (die het KNMI dus nog steeds gebruikt).
In warm-vochtige omstandigheden begint het levensgevaar bij een natteboltemperatuur rond de 31°C.
In heet-droge omstandigheden begint het levensgevaar al bij veel lagere natteboltemperaturen.
En hoe dan ook, het is in alle gevallen een stuk minder dan de 35°C .

Professor Jay heeft, op basis van de meetresultaten, rekenmodellen gebouwd die nog verder nuanceren naar leeftijd, in de zon of de schaduw, en naar wel of geen inspanning. Hij komt voor jonge mensen op een kritische natteboltemperatuur van 26 tot 34°C, en voor oude mensen op 21 tot 34°C.

Komen dit soort temperaturen voor op aarde?
Ja. Natteboltemperaturen van 35°C zijn (nog) zeldzaam op aarde, maar natteboltemperaturen van 30 a 31°C bestaan al (aldus Kenney).

De meeste mensen hanteren nog de vuistregel dat wie onbeschermd in een natteboltemperatuur van 35°C verblijft, binnen zes uur dood is.

CNN heeft er een artikel aan gewijd met als brandpunt het Perzische Golf-gebied ( https://edition.cnn.com/2022/08/19/middleeast/climate-change-heat-humidity-mime-intl/index.html ) . CNN stelt dat de 35°C-limiet sinds 2005 al negen keer overschreden is.
Bijvoorbeeld Dubai is berucht. Op 19 juli 2022 was de daggemiddelde temperatuur zowel in Dubai als in Londen (zegt CNN) 34°C , maar in Londen was de natteboltemperatuur 20°C en in Dubal 27°C.
De Washington Post ( https://www.washingtonpost.com/weather/2024/07/18/persian-gulf-dubai-heat-climate/ ) noemde voor Persian Gulf International Airport  in Iran een natteboltemperatuur in 2024 van 36°C, en voor Dubai van 35°C
Reuters meldt ( https://www.reuters.com/business/environment/how-is-climate-change-driving-dangerous-wet-bulb-temperatures-2023-08-09/ ) dat in Jacobabad in Pakistan (mogelijk de heetste stad op aarde) de natteboltemperatuur al minstens vier keer boven de 35°C gelegen heeft. Veel andere steden komen soms boven de 32°C uit (een Youtubefilmpje geeft een natteboltemperatuur van 32,8°C in Qatar.

De studie https://iopscience.iop.org/article/10.1088/1748-9326/abd067/meta  over klimaatrisico’s rond de Hajj stelt dat in de drie heetste maanden August, September en October, natteboltemperaturen  >29.1 °C mogelijk zijn.

In feite kun je je in dat soort gebieden eigenlijk alleen van airco naar airco verplaatsen.
Probleem als je als arbeidsmigrant in Dubai of Qatar aan bijvoorbeeld de gebouwen voor het wereldkampioenschap voetbal moet werken.

Praktisch
Er passeren ook een stel praktische aanwijzingen de revu.

Er passeren dagelijks in de pers aanwijzingen wat je moet doen bij een hittegolf: voldoende drinken, de luifel uit, je gedeisd houden in de hitte, voldoende drinken. Ik ga dat allemaal niet herhalen. Bovenstaand verhaal gaat over water in de dampvorm en niet over het toepassen van water in de vloeibare vorm extern en intern (neem ook wat zout).

Verrassender is de experimenteel bepaalde ventilatorrichtlijn. De hartslag gaat omlaag als je bij warm-vochtig weer de ventilator aanzet tot een (drogebol)temperatuur van minstens 38°C. Bij heet-droog werkt de ventilator in alle situaties hartslagopdrijvend.

Je baby op een warme zonnige dag in de kinderwagen afdekken met witte mousseline drijft de temperatuur, bij daadwerkelijk onderzoek, in de kinderwagen met 2,5°C op. Diezelfde doek bevochtigen drijft de temperatuur met 5°C omlaag. Neem dus een watersprayflesje mee. Aldus het team van professor Jay., die daarna zijn advies toegepast zag als hij ging wandelen.

Het team van Jay doet ook onderzoek naar de arbeidsomstandigheden in de kledingindustrie van Bangla Desh. De vrouwen zitten aan de naaimachine en de mannen aan het strijkijzer, en het land is al warm en vochtig. Doel  is een koelstrategie te ontwikkelen.
Het moet in een publicatie uitmonden. En liefst ook in maatregelen.

@PARIHAN

By Fahad Faisal – During Remi Holding Visit I have taken this image.Previously published: Facebook গ্যালারী আলো ছায়া Gallery Alo Chaya, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=89582692
Textielfabriek in Bangla Desh

Vervolg wordt een studie naar hitte-effecten op zwangerschappen in Bangla Desh.

Update dd 28 augustus 2024:

Het wetenschappelijke tijdschrift Nature heeft een serie lopen over wetenschap en medische effecten van hitte. Zie https://doi.org/10.1038/d41586-024-02705-x . Het is geen vrolijke literatuur.

Update dd 08 december 2024

Het blad Science heeft op 06 december 2024 een goede case study gepublicerd, op basis van statistisch materiaal uit Mexico. Hierover een artikel op deze site op https://www.bjmgerard.nl/hoge-natte-bol-temperatuur-doodt-verhoudingsgewijs-veel-jonge-mensen/ .

Update dd 14 dec 2024

Nature News van 09 dec 2024 meldt dat naarmate mensen meer dagen verblijven in hete en vochtige omstandigheden, hun molekulaire verouderingsklok sneller tikt. Dat kun je aflezen aan chemische groepen die geleidelijk aan aan het DNA gehecht worden (‘epigenetisch’). Simpel gezegd, men wordt sneller oud.
Het onderzoek heeft nog zijn beperkingen. Het is alleen uitgevoerd in de VS en doet alsof anti-hitte maatregelen als airco’s niet bestaan (mensen zijn modelmatig onbeschermd).
desalniettemin is de ontdekking van belang.
Zie doi: https://doi.org/10.1038/d41586-024-04007-8 .