Ex-staatssecretaris Van Geel heeft op verzoek van de regionale overheden een advies uitgebracht over de toekomst van Eindhoven Airport (zie https://www.bjmgerard.nl/samenvatting-eindrapport-proefcasus-eindhoven-airport/ ). Over het geluid zegt Van Geel dat de geluidsruimte, de oppervlakte binnen de 35Ke-contour, in 2030 30% kleiner moet zijn dan in 2019. Dit advies wordt in de regio breed gesteund.
Om het advies-Van Geel vast te leggen, moet er een nieuw Luchthavenbesluit (LHB) komen dat het bestaande LHB uit 2014 gaat vervangen. Men hoopt dat rond te krijgen eind 2024 of begin 2025.
Aan dat nieuwe LHB gaat een Milieu Effect Rapport (MER) vooraf (concept zou juni 2023 af zijn).
Een m.e.r.-procedure start met een startnotitie, de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). Daarin wordt vastgelegd welke onderwerpen er in het MER worden behandeld, en hoe gedetailleerd dat gebeurt. (Een m.e.r. is een procedure, het MER is het resultaat van die procedure).
Die NRD-procedure is begin 2022 gepasseerd. Onder andere het Beraad Vlieghinder Moet Minder (BVM2) en de Belangenbehartiging Omwonenden Welschap (BOW) hebben een zienswijze ingediend. Verder is er een uitvoerige zienswijze van de nationale Commissie MER.
Op die zienswijzen hebben de ministeries (Defensie en I&W) dd 21 februari 2023 antwoorden geformuleerd. Dit document heet de Reactienota. Je kunt wat van die antwoorden vinden, maar je kunt niet opnieuw reageren. Dat kan pas als er een concept-LHB annex MER ligt.
Ik heb voor de site van BVM2 een beschouwing geschreven over wat BVM2 van die Reactienota vindt. Dat bevat een deel dat over geluid gaat, en een deel dat niet over geluid gaat. De opstellers van de Reactienota doen net alsof Van Geel alleen geluid belangrijk vond. Mijn beschouwing is te vinden op https://bvm2.nl/piketpaaltjes-voor-het-nieuwe-mer/ . Ik presenteer hier een ingekorte versie en verwijs voor de volledige tekst naar deze link.
Hoe werkt een m.e.r. en specifiek deze m.e.r. voor geluid? Let wel dat een MER een hulpdocument is bij het Luchthavenbesluit en de Medegebruiksvergunning. Het MER is geen zelfstandig besluitend document. Als iets in het MER staat, betekent dat dus nog niet perse dat er dan feitelijk iets mee gedaan wordt.
In een m.e.r. worden scenario’s vergeleken.
Er is altijd een scenario waarin er niets gebeurt, het referentiescenario. Omdat er een nieuw LHB moet komen, is in dit geval het referentiescenario dat het bestaande LHB uit 2014 van kracht blijft.
Wat is dan precies de referentie?
Het LHB 2014 was gebaseerd op een pakket aan technische kenmerken (startprocedures, routes, vliegtuigen) dat representatief was voor die tijd – het pakket 2014 . Als men de systematiek van pakket-2014 door zou trekken naar 2019, resulteert dat in een beperkte overschrijding van de geluidsruimte. Dat wordt opgevangen door de referentie niet te baseren op de 41500 vliegbewegingen in 2019 (het laatste volledige pre-Coronajaar), maar op 40..500.
Maar vanaf 2014 zijn de vliegtuigen veranderd (bijvoorbeeld zwaarder geworden). Het pakket -2014 was niet meer representatief voor 2019. Feitelijk was er in 2019 een forse overtreding van de geluidscontour in het LHB (de ‘sigaar’). Dat was niet eerder opgevallen, omdat de toezichthouder, de Militaire Luchtvaart Authoriteit (MLA) zijn handhavende taak niet uitgevoerd heeft. Anders had het aantal vliegbewegingen terug gemoeten.
De eerste grote discussie is dus of voor de referentie de geluidsoppervlakte genomen moet worden die in 2014 vergund is (9,3km2) , of een geluidsoppervlakte op basis van het pakket-2019 die nog moet worden uitgerekend, maar waarschijnlijk groter is. BVM2 is voor de 2014-variant, de ministers hebben in de Reactienota NRD gezegd dat ze de tweede variant willen. De luchtvaart wil altijd meer.
De nieuwe referentie-geluidsoppervlakte wordt vastgelegd in het nieuwe LHB dat voor onbepaalde tijd geldt. Dat LHB is een statisch document dat fungeert als maximum van wat mag, en bevat dus genoemde, nog onbekende, referentie-geluidsoppervlakte. Na de vaststelling van het LHB begint de volgende fase, het krimpproces.
Aan het LHB wordt (net als nu) een Medegebruiksvergunning (MGV) gekoppeld waarin de dalende geluidsoppervlakte, en eventuele andere afspraken, van jaar tot jaar worden vastgelegd. Die MGV moet binnen het LHB blijven. De Medegebruiksvergunning is dus een dynamisch document.
Er is een groepje verander-scenario’s dat onderzocht gaat worden. In alle veranderscenario’s is sprake van een ambitieuze vlootvernieuwing. Daarnaast wordt ook het effect van eventuele zwaardere vliegtuigen en langere afstanden meegenomen. Tot 2026, het jaar waarin een evaluatie plaatsvindt, is vooral sprake van een vlootvernieuwing. Die kan redelijk worden ingeschat. De geluidsruimte in 2026 wordt daarmee als norm opgelegd. In 2026 wordt de stand van zaken opgemaakt en wordt besloten hoe men verder gaat tot 2030.
De tweede grote discussie is hoeveel % de krimp is. Dat hangt samen met de vraag of je de vlootvernieuwing als één van de middelen ziet of als enig middel.
Als recht gedaan wordt aan wat Van Geel primair bedoelde, wat BVM2 wil, en wat breed in de regio gesteund wordt, noemt de MGV in 2030 een geluidsoppervlakte van 70% van de nog onbekende referentie-oppervlakte. Mocht de vlootvernieuwing niet voor de gewenste 30% minder kunnen zorgen (en daar ziet het naar uit), dan wordt die 30% alsnog met andere middelen bereikt (bijvoorbeeld minder vliegen of minder aan de randen van de dag vliegen). Het eindresultaat 70% is dus leidend. Als de Ministers hun zin krijgen, gaat er een percentage van de geluidsruimte af, dat met uitsluitend vliegtuigtechniek en -procedures bereikt kan worden. Als de techniek bijvoorbeeld 20% reductie zou bewerkstelligen, is het eindresultaat bij de minister 80% van de nog onbekende referentie. Hierbij moet gemeld worden dat het Rijk het advies-Van Geel nooit volledig heeft overgenomen en in deze dus niet te vertrouwen is (zie https://www.bjmgerard.nl/kabinet-neemt-advies-van-geel-over-eindhoven-airport-slechts-beperkt-en-oppervlakkig-over/ )
Onderwerpen anders dan geluid Anders dan de NRD doet voorkomen, wil Van Geel ook voortgang bij bijvoorbeeld luchtkwaliteit en klimaat. Voor een samenvatting van het advies zie https://www.bjmgerard.nl/samenvatting-eindrapport-proefcasus-eindhoven-airport/ . De minister had eigenlijk liever gezien dat Van Geel daarover niet begonnen was, want er stond niets over in de opdrachtbrief aan Van Geel. Maar BVM2 heeft dat erin gefietst en Van Geel had daar geen enkel probleem mee. Ook de NRD bevatte nagenoeg geen passages over luchtkwaliteit, klimaat en fysieke veiligheid. Maar vooral dankzij de zienswijze van BVM2 staat er alsnog een heleboel over deze onderwerpen in de Reactienota op de NRD.
Het opmerkelijkste is de behandeling van de diverse soorten luchtvervuiling. BVM2 benadrukte hier dat de grenswaarden voor PM10, PM2.5 en NO2 op de hoogste Europese wetgeving berusten, en dus verplicht gecontroleerd moeten. Ook de Commissie MER en andere zienswijze-indieners spraken hierover. Verder stelde BVM2 dat militaire luchthavens expliciet benoemd zijn als ‘Inrichting’ in de zin in de zin van de Wet Milieubeheer, dat de lopende m.e.r. gebaseerd is op de nu geldende wetgeving, dat daarom het Activiteitenbesluit geldt en daarmee het Europese Minimalisatiebeginsel voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Deze redeneerwijze is in de Reactienota niet aangevochten. Men neemt aan dat ten tijde van het LHB de nieuwe Omgevingswet in werking zal zijn getreden (wat nog moet blijken). De gevolgen van de Omgevingswet voor het begrip ‘Inrichting’ en ‘Activiteitenbesluit’, en voor de status van militaire luchthavens, zijn onduidelijk. Vooralsnog is dit schimmige juridische materie en de Reactienota ontloopt deze discussie. Ook de Commissie MER vroeg hiernaar en ook die krijgt een schimmig antwoord.
Hoe dan ook, toegezegd is om, naast genoemde PM10, PM2.5 en NO2 ook ultrafijn stof, koolmonoxide, zwaveloxide, roet, koolwaterstoffen, andere Vluchtige Organische Stoffen (VOS) in het MER te behandelen, en speciaal daarbinnen de categorie Zeer Zorgwekkende Stoffen, voor zover mogelijk. Als ZZS worden in elk geval genoemd 1,3-butadieen, Formaldehyde, Benzeen, 1-Methylnaphthaleen, Naphthaleen, 2-methylnaphthaleen, Isopropylbenzeen, Crotonaldehyde . Zie ook https://www.bjmgerard.nl/over-2021-fijn-stof-meten-in-zo-brabant/ .
De NRD besteedde geen serieuze aandacht aan het onderwerp ‘fysieke veiligheid’ – met andere woorden, dat een vliegtuig ergens boven op valt. De mededeling dat er voor militaire luchthavens überhaupt geen regels en normen bestaan, is niet direct geruststellend. Voor het civiele vliegverkeer wordt met civiele voorschriften gerekend. Er liggen echter pal naast de civiele PR10^-6 contour twee gevaarlijke bedrijven waarvan het uiterst onaangenaam zou zijn als er een vliegtuig op zou vallen, te weten Linde Chemicals (Achtseweg Noord 7, BRZO lage drempel), Imperial Chemical Logistics Benelux (Achtseweg Noord 13) en Imperial Chemical Logistics (Ekkersrijt 7604, het voormalige Van de Anker, BRZO hoge drempel). In de Reactienota wordt een inventarisatie beloofd van risicovolle bedrijven.
Effecten op bodem, grond- en oppervlaktewater worden meegenomen in het MER. Geur wordt meegenomen op basis van de provinciale beleidsregel.
De natuureffecten (vooral stikstof) van het militaire en civiele vliegverkeer worden in kaart gebracht. Overigens is dit standpunt in zoverre al weer achterhaald, dat de minister op 22 maart 2023 geoordeeld heeft dat Eindhoven Airport gewoon de wet mag overtreden. Hierover is het laatste woord nog niet gezegd.
BVM2 en anderen hadden er bezwaar tegen gemaakt dat een cruciaal thema als klimaat werd weggezet onder categorie ‘overige aspecten waarnaar ook gekeken wordt’. Klimaat wordt in het MER als apart thema meegenomen, aldus de Reactienota. Er zal echter niet worden ingegaan op mogelijkheden om te mitigeren of te compenseren, omdat daarvoor nog geen wetgeving bestaat. Wat overigens onzin is, want niets houdt het vliegveld tegen om op vrijwillige basis aan schadebeperking te doen.
SP in Brabantse Staten realiseert motie over verbetering recyclingbedrijven
Bij de begrotingsbehandeling in de provincie Noord-Brabant heeft de SP drie moties ingediend over recyclingbedrijven. De eerste ging over een structurele aanpak van de milieuschade door recyclingbedrijven, de tweede over dat recyclingbedrijven in publieke of publiek-private handen moeten zijn, en de derde dat AVI in Den Bosch verplaatst moest worden.
De aanleiding: milieuschade door recyclingbedrijven Over recyclingbedrijven bestaan vaak gemengde gevoelens.
Enerzijds hebben de Nederlandse overheden, waaronder de provincie, hoge ambities t.a.v. hergebruik van materialen. Ook na reduce en reüse blijft altijd nog recycling nodig. En bovendien, ook als er niet gerecycled wordt, ontstaan er problemen van een andere aard: stort, verbranden of illegaliteit. Iemand moet ergens die recycling uitvoeren.
Anderzijds zijn niet alle recyclingbedrijven geheel koosjer en is er regelmatig gedoe, onder andere frequent brand. De Eindhovense e-waste recycler Sims Lifecycle Services in Eindhoven, in de volksmond nog bekend onder de oude naam Mirec, vloog in twee jaar tijd vier keer in brand. De Bossche autosloop AVI staat ook bekend om zijn vele branden. Dat bedrijf is geen uitzondering, want in 2020 en 2021 waren er in den lande zes metaalbranden, gekoppeld aan sloop en recycling. Omwonenden balen soms als een stekker en willen beëindiging of minstens verplaatsing van een bedrijf.
Nadere overwegingen echter roepen de vraag op of deze begrijpelijke reflex ook de verstandigste is. Veeleer lijkt het erop dat sommige recycle-inrichtingen niet tegen moderne ontwikkelingen opgewassen zijn, zoals bijvoorbeeld lithiumaccu’s en ruim gebruik van lichte metalen in auto’s. De sector, de Vereniging Afvalbedrijven, zelf baalt ook van de branden en heeft een Task Force opgezet (waarvan toevallig de provincie Noord-Brabant een van de trekkers is) om er iets tegen te doen. Daar is alleen, behalve een voorgestelde statiegeldregeling op lithiumaccu’s (op zich een goed idee), verder nog niet zoveel uit gekomen. Zie https://www.verenigingafvalbedrijven.nl/nieuws/taskforce-afvalbranden-dringt-aan-op-retourpremie-lithiumbatterijen . De eerste motie van de SP betreft een pleidooi om de vele incidenten als manifestatie van een structureel probleem te zien, en om kennis en geld te investeren in een verbetering van de sector (bijvoorbeeld een TNO-onderzoek), en om dat in IPO-verband te doen (de koepel van provincies). Deze motie is in iets algemenere bewoordingen aangenomen (met tegen D66, Forum voor Democatie, Groep De Bie). De SP is blij met de meerderheid.
Publiek of publiek-privaat De tweede SP-motie bepleitte dat recyclingbedrijven publiek of publiek-privaat moesten zijn. De afvalinzameling in Eindhoven, Geldrop-Mierlo en Valkenswaard in CURE gebeurt bijvoorbeeld sinds 2014 publiek, maar er zijn netwerkverbanden met bijvoorbeeld Van Gansewinkel. Deze motie had vooral een principieel karakter. Als je vindt dat een bedrijfstak van strategisch belang is, hoort hij niet op de vrije markt thuis. Deze motie is afgewezen met alleen de SP voor.
Verplaatsing AVI Den Bosch De derde motie vroeg om verplaatsing van AVI Den Bosch (Auto Verschrotings Industrie), een autosloop die regelmatig in brand vliegt. Deze motie is afgewezen met voor de SP, de CU-SGP, Groep Rutjes, Partij voor de Dieren, 50+ en één CDAer.
Directe aanleiding voor dit artikel is de factsheet die de Natuur- en Milieufederaties (waaronder in Noord-Brabant de Brabantse Milieu Federatie BMF) in maart 2021 hebben uitgebracht “Feiten en fabels over co-vergisting” van mest. Zie www.natuurenmilieufederaties.nl/wp-content/uploads/2021/03/Factsheet-co-mestvergisters_NatuurenMilieufederaties.pdf . Ze willen een absoluut verbod op co-vergisting. Ik bespreek deze factsheet hier kort en geef mijn commentaar. Er zijn goede redenen om erg voorzichtig te zijn met co-vergisting, maar niet genoeg voor een absoluut verbod.
In het hierna volgende betekent mono-vergisting dat bijna alleen mest vergist wordt (>95% mest), en co-vergisting dat er aan de mest minder dan de helft extra toeslagmateriaal toegevoegd wordt (dus >50% mest). Van dat toeslagmateriaal (mais, bermgras, vanillevla die over zijn datum is, etc) bestaat een limitatieve lijst en als er wat bijgevoegd wordt dat niet op die lijst staat, is dat illegaal.
Mijn insteek bij dit soort discussies is dat het Klimaatakkoord uitgevoerd moet worden. En dat vraagt, onder andere, 70PJ aan groen gas, en het meeste groen gas komt uit mest. Nu leidt het Klimaatakkoord, direct of indirect, tot een aantal onaangename uitvoeringsgevolgen. De algemene trend op dit moment, niet in het minst onder natuurorganisaties, is dat men in abstracto voor het Klimaatakkoord is, maar in concreto gemengd of tegen. De spagaat is begrijpelijk, maar als iedereens spagaat voorop blijft staan, komt er van het Klimaatakkoord niets terecht. En dan zitten de natuurorganisaties over 50 jaar met onderwaternatuur.
Ik probeer ook kritisch te zijn op standpunten in eigen kring. In eigen kring, want ik ben het eens met de Natuur- en milieufederaties dat er veel te veel vee is in Nederland (en zeker in Brabant), dat dat diverse nadelen heeft waaronder dat er ook teveel mest is. Een krimp van de veeteelt is de enige oplossing. Daar zit het verschil van inzicht niet.
Het verschil van inzicht zit er in of je de mest, of een deel daarvan, ook zou moeten bewerken bij minder vee, en in de inschatting hoe snel er hoeveel minder vee is – ik ben daar pessimistischer in.
Ik ben ook pessimistischer over de eenvoudige haalbaarheid van alternatieven als voldoende wind en zon. Ik verwacht dat duurzame energie in Nederland een mozaiek van vele oplossingen wordt. Ik ben daarom permanent afhoudend tegen betogen die, vanuit de eigen situatie, beweren dat bepaalde oplossingsrichtingen al bij voorbaat uitgesloten moeten worden.
De stellingen van de Natuur en milieufederaties
Covergisting lost het mestoverschot niet op. Na het proces heb je meer substantie dan ervoor (50 mest + 50 mest –> 90 digestaat (juridisch mest) en het ontbrekende is biogas
Voor zover covergisting energie oplevert, komt die vooral uit de toeslagstoffen. Eigenlijk is het meer een biomassacentrale.
Covergisting vraagt risicovolle investeringen. Het hangt erg van de kosten van toeslagmaterialen af, van de systeemgrootte en van de energieprijs. Er moet subsidie bij.
Covergisting is onveilig. Het kan lekken en ploffen en stinken.
Covergisting is niet fraudebestendig. Er wordt gerotzooid met toeslagstoffen en subsidies.
Covergisting maakt deel uit van een niet-duurzaam landbouwsysteem. Het ontbost elders, laat hier vooral stront en andere vervuiling achter, en het meeste vlees gaat naar het buitenland. Het is geen kringloopsysteem. Mestvergisting helpt dit in stand te houden.
Covergisting moet verboden worden.
Mijn reactie op de specifieke stellingen:
Ad 1. De eindsubstantie, het digestaat, heet juridisch wel mest, maar dat is dan niet dezelfde mest als de beginsubstantie. Bij een juiste aanpak, inclusief warmtebehandeling, kan het digestaat minder stinken, minder gevaarlijk zijn en minder microorganismen bevatten. Zie www.bjmgerard.nl/?p=2589 . Ik ken overigens ook wel minder extreme getallen als dat 50 + 50 = 90 + gas. De hoeveelheid substantie is overigens van beperkt belang, omdat er vaak een nabewerking op losgelaten wordt in de vorm van indikking en ultra-filtering. Daarmee raakt men gemakkelijk 80% van het water in de mest kwijt. De officiele eenheid van mest is de kg fosfaat en die tellen gewoon uit de mest en de toeslagstoffen op. De Natuur en Milieufederaties hebben gelijk dat je mestvergisting (ook mono-) op zichzelf niet als oplossing van het mestprobleem moet zien.
Ad 2. Ik heb op zich niets tegen biomassacentrales, als aan een aantal voorwaarden voldaan is. Bij juist gebruik kan dat een zinvolle vorm van restverwerking zijn.
Talrijke ervaringscijfers leren dat de monovergisting van zeer verse varkensmest op ruwweg 0,7GJ groen gas per ton onbewerkte mest oplevert (zie www.bjmgerard.nl/?p=14681 ). Omdat mest meestal niet vers de vergister ingaat, komen feitelijke opbrengsten op ongeveer 0,5GJ/ton onbewerkte mest uit. Dus de 74,6 miljard kg mest uit het kader komt bij volledige monovergisting (die uiteraard niet plaatsvindt) op ruwweg 40PJ groen gas uit. Dat is niet te verwaarlozen t.o.v. het klimaatdoel van 70PJ groen gas. Als dat met covergisting enige malen meer is, is dat op zich welkom. Je spaart er bijvoorbeeld wind en zon mee uit. Voor elke PJ is 3km2 zonnepark nodig of 20 Vestas-150 windturbines, en dan is het mestvermogen nog regelbaar ook. Voor Natuur en milieufederaties met sterke landschapsbeschermingsreflexen zou dat een punt van overweging moeten zijn. Nu wil je minder dieren en dus ook minder mest, maar ook met bijvoorbeeld een kwart minder varkens tikt het nog behoorlijk aan.
Ad 3. Op zich klopt dat en er moet subsidie bij, zoals bij alle vormen van hernieuwbare energie op het land subsidie bij moet. Een allesvergister t.b.v. groen gas krijgt per kWh minder SDE+subsidie als een zonnepark. Zie de SDE+-brochure.
Ad 4. Er zijn in Nederland twee mensen omgekomen bij een vergister, een omdat hij door het dak zakte en een ander omdat die werd overreden door een shovel. Dodelijke incidenten door het vergistingsproces als zodanig zijn er in Nederland niet. Er is uiteraard wel kans op incidenten. Er vinden wel dodelijke ongevallen met mest plaats, maar niet in een vergistingscontext. Mest is een gevaarlijke stof die zichzelf vergist, ook als je niets doet, en daarbij komen zeer giftige gassen vrij. De dodelijke ongevallen van de laatste jaren vonden plaats in mestsilo’s en gierkelders.
Er staan vele gevaarlijke bedrijven in Nederland en daar kent dit land regels in de vorm van vergunningen, zonering (afstandsbepalingen, en dergelijke). Je kunt dan een mestvergister, vanwege zijn tank, zien als zoiets als een LPG-station.
Covergisting is niet eenvoudig en vraagt om geschoold personeel. In praktijk betekent dat een grootschalige en professionele bedrijfsvoering.
Ad 5. Dit is zonder meer het grootste risico. Er bestaan veel criminele connecties, zo liet de NRC op 16 mei 2019 zien. De criminelen brengen divers afval in als (verboden) toeslagstof.
Overigens kunnen criminele netwerken ook rechtstreeks zaken doen met individuele boeren. Het illegale afval gaat dan gewoon de mestkelder in.
Er is kritiek op de handhaving van de wetgeving. Aan de andere kant is het bijvoorbeeld mogelijk de Wet BIBOB in te zetten. De toenmalige gedeputeerde Spierings (D66) zei in genoemd NRC-artikel dat de provincie sinds 2015 de integriteit onderzocht en de Brabantse regelgeving benoemt deze wet bij aanvragen om vergunningen voor mestbewerking. Sinds die tijd, zei Spierings, zijn er geen nieuwe aanvragen voor covergisters meer geweest en zijn enkele vergisters overgeschakeld van co- op mono-. En als dan toch, dan liever groot, professioneel en op een paar plaatsen.
Een grondige handhaving is nodig, maar ook mogelijk.
En verder geldt uiteraard dat in sectoren met veel criminaliteit ook gewoon nette bedrijven aan het werk zijn.
Ad 6. De analyse van het landbouwsysteem is juist. Toch zijn er drie belangrijke redenen om dit niet als alleenzaligmakend te hanteren: – de intensieve veehouderij bestaat nog wel even. Die kan een stuk kleiner worden, maar ik zie vooralsnog geen volledige grondgebondenheid – ook in een circulair landbouwsysteem kan mestvergisting (al dan niet co-) een rol spelen. De koeien en varkens staan niet of niet altijd in de wei. – de redenering keert op losse gronden een redenering om. Men neemt impliciet aan dat als het landbouwsysteem tot mestbewerking leidt ( A –> B), dat dan een verbod op B ook een verbod op A is. Dit is in genen dele gerechtvaardigd: het is eerder logisch dat de illegale sector nog sterker wordt.
Ad 7. Ik ben dus voor een zeer strakke regulering van de co-vergisting, maar niet voor een absoluut verbod. Wat argumenten:
Vergisting van mest (vooral als dat snel gebeurt) heeft een niet-genoemd klimaatvoordeel, namelijk dat er minder methaan en lachgas in de atmosfeer komt. Zie www.bjmgerard.nl/?p=14681 .
Het bewerken van mest is een vorm van recycling van de eindige delfstoffen fosfaat en kalium
Als de overheid de bedrijfstak goed in de klauwen zou hebben, zou covergisting een waardevolle aanvulling op de afvalverwerking kunnen zijn (en uit de afvalstoffenheffing mede gefinancierd).
Biomassa is er in vele soorten en maten en kan voor vele doelen gebruikt worden. Voor sommige restmaterialen kan de mestvergister het beste doel zijn, voor andere de biobrandstof of veevoer. Daarom hoort er een overstijgend biomassabeleid bij.
De geëiste nadruk op zon en wind voor de elektriciteitsopwekking is lichtelijk schijnheilig, omdat de Natuur en milieuorganisaties daar soms ook behoorlijk dwarsliggen. In mijn regio ZO Brabant eist de BMF de facto een verbod op windturbines. En of aardwarmte, zonnewarmte, geothermie en restwarmte inderdaad in voldoende mate alternatieve bronnen zijn, zoals de factsheet beweert, moet nog geheel blijken. Vooralsnog is elk aanbod aan hernieuwbare energie welkom.
Monovergisting Belangrijke zorgpunten bij covergisting bestaan er niet of veel minder bij mono-vergisting. Die is een stuk simpeler, maar brengt helaas minder op.
De website van de gezamenlijke Natuur en milieufederaties www.natuurenmilieufederaties.nl geeft geen informatie over wat de federaties vinden van monovergisting.
Twence De afvalverwerker Twence in het Twentse Zenderen kreeg op 28 oktober 2020 groen licht van de Raad van State om 250.000m3 varkensmest te verwerken uit Twente en een deel van Salland en de Achterhoek. De leveringscontracten zijn grotendeels voor drie jaar afgedekt. Alle bewerkingen vinden volledig inpandig plaats in een ruimte op een oude stort.
Blijkbaar heeft Twence, naar de mening van de Raad van State, zijn stikstofemissies op orde. Daarover spreken de Natuur en milieufederaties in hun factsheet overigens niet.
De mestvergister is een uitbreiding van, en chemisch geïntegreerd met, reeds bestaande afvalwerkende aktiviteiten.
Uit het schema blijkt dat het een monovergister is.
De prospectus beweert dat elk jaar 250.000 m3 varkensmest tot 5,0 miljoen m3 tot groen gas opgewerkt biogas leidt (20m3 groen gas per kuub mest), goed voor 0,16PJ/jaar (0,64GJ per kuub mest). Voor monovergisting van varkensmest een normale, goede waarde.
The New Block In eerste instantie vanuit de gemeente Eindhoven is het Klimaatnetwerk Eindhoven opgericht als een soort platform, waarbij iedere Eindhovense of in Eindhoven werkzame organisatie zich kan aansluiten die iets doet met klimaat en duurzaamheid in ruime zin. Zie https://klimaatnetwerk040.nl/ . Milieudefensie Eindhoven en BVM2 hebben zich ook aangemeld. In deze blog is hieraan eerder aandacht besteed op De klimaatneutrale stad Eindhoven en het Eindhovens Klimaatnetwerk .
Daarnaast is, ook vanuit de gemeente, voorlopig als proef, een nieuw centrum opgericht dat, naar men zegt, een beetje op de Amsterdamse Balie lijkt. Dat heet The New Block. De proefperiode loopt van maart 2021 t/m maart 2022. De Balie biedt aan leden van het Klimaatnetwerk Eindhoven faciliteiten (zoals zaaltjes) en organiseert activiteiten, zoals stadsgesprekken. The New Block krijgt (na verbouwing) als pand de voormalige bunker SFS aan de Glaslaan/ Kastanjelaan. Zie www.thenewblock.nl en www.ed.nl/eindhoven/the-new-block-strijp-s-eindhoven-clubhuis-voor-circulair-bouwen~ab3ae9b4/ en www.burokade.nl/projecten/the-new-block-strijps/ .
Door deze constructie kan het Klimaatnetwerk Eindhoven inhoudelijk onafhankelijk van de gemeente opereren.
Op 8 en 9 oktober 2021 gaat The New Block een klimaatfestival organiseren.
Het openingsdebat De eerste debatavond was op donderdag 29 april. Het was helaas nog op Zoom. Het programma:
Welkom door The New Block
Inleiding door Milieudefensie op het thema
Verdieping op het thema Huub Keizers: MT-lid BTIC bij Bouw en Techniek Innovatie Centrum
Vragen en gesprek met deelnemers
Plannen en programma voor 2021 Klimaatnetwerk 040 @TheNewBlock
Ik trad op voor Milieudefensie onder de exacte titel “Inleiding vanuit de maatschappelijke standpunten in relatie tot het klimaatplan van Eindhoven 2021 – 2025 door Bernard Gerard (Milieudefensie)” en dat in tien minuten. Wat betekent dat ik kort moest vertellen wat Milieudefensie was en wat Milieudefensie van het Eindhovense Klimaatplan vond, wat noodgedwongen soms betekende wat ik er zelf van vond. Omdat de andere spreker vooral op de techniek zou zitten, heb ik mij vooral geconcentreerd op een politieke insteek (maar ik ben bepaald geen techniekhater!). Wat ik van het Eindhovense Klimaatplan vind, staat hieronder.
Huub Keizers is verbonden aan TNO en heeft heel veel kennis van de technische aspecten van woningbouw, en ook genoeg gezond verstand om de maatschappelijke en politieke blokkades te zien (maar daar was hij niet voor gevraagd). De gebouwde omgeving (huizen plus Nutsgebouwen) is (landelijk gemiddeld) goed voor 38% van de CO2 – emissie, 30% waarvan voor rekening van stroom en 70% voor rekening van warmte. Aan de orde kwamen zaken als isolatie, warmteopslag, nieuwe ontwikkelingen op het gebied van zonnepanelen bij woningen, en combi warmte-PV panelen.
Daarna nog beraadslagingen over praktische zaken rond de toekomst van The New Block.
De bottom line is dat grote stedelijke gemeenten te veel taken, te weinig geld, te weinig zeggenschap en te weinig grond hebben om op eigen kracht de klimaatneutraliteit te bereiken, met omvangrijke delen van de bevolking die geen zonneparken en nog minder windparken willen, terwijl de noodzaak daartoe steeds urgenter wordt. Dat geldt ook voor Eindhoven. Het kabinet heeft de energietransitie gedecentraliseerd en dat heeft voor- en nadelen.
Het klimaatplan t.a.v. de gebouwde omgeving biedt een gemengd beeld. Die is in Eindhoven goed voor 53% van de totale directe CO2 – uitstoot, meer dus dan landelijk gemiddeld. Voor de bestaande sociale woningbouw is de overheersende indruk goede bedoelingen en machteloosheid. De gemeente heeft hier weinig te zeggen en is afhankelijk van de woningbouwverenigingen via een Duurzaamheidspact, maar die woningbouwverenigingen zijn ook weer de dupe van de verhuurdersheffing van het kabinet. Er is een moeizaam proces geweest in Aardgasvrije wijk-proeftuin ’t Ven , en men probeert afspraken te maken in andere pionierbuurten als de Generalenbuurt en de Sintenbuurt. De bestaande vrije huur is in praktijk aan de goden overgeleverd. Het verduurzamen van de koopsector is momenteel eigenlijk bijna uitzichtsloos. Milioeudefensie heeft een warmtefonds voorgesteld (zie https://milieudefensie.nl/actueel/warmtefonds-een-warm-huis-voor-iedereen.pdf )
Kantoren moeten m.i.v. 1 jan 2023 allemaal Label C of beter zijn en dat loopt wel, omdat daar wettelijke dwang achter zit (Bouwbesluit).
Nieuwbouw moet van het Bouwbesluit BENG zijn (Bijna Energie Neutraal Gebouwd), en vanwege die wettelijke bepaling loopt dat ook wel.
Het Klimaatplan t.a.v. de mobiliteit is grosso modo goed, maar gaat trager dan in sommige andere gemeenten. Hier zit bevoegdheid en ook wat geld, o.a. vanuit het Rijk. In Eindhoven stijgt de CO2 – uitstoot van het verkeer. In het mobiliteitsbeleid zitten veel elementen die Milieudefensie in het verleden aangedragen heeft (zie www.bjmgerard.nl/?p=2798 ). Verder heb ik hier het gesjoemel rond Eindhoven Airport genoemd als reden waarom Milieudefensie altijd een zekere afstand tot de macht wil houden. Het gesjoemel werd onder andere duidelijk bij de aanvraag voor de natuurvergunning (zie https://www.bjmgerard.nl/?p=15125 ). Het komt erop neer dat men (waarschijnlijk vooral de minister en haar ambtenaren) eerst ruim 30% aan de geluidsruimte erbij sjoemelen, en dat ze dan Van Geel uitvoeren om die 30% er weer af te halen. De luchtvaart blijft niet te vertrouwen.
Het belangrijkste beleid t.a.v. de industrie is nationaal (koolstofheffing en het Emission Trade System (ETS), subsidies, MJA-afspraken, Wet Milieubeheer, industrietafel Klimaatakkoord. Milieudefensie heeft hier een geschiedenis, omdat Milieudefensie, samen met o.a. de FNV en andere milieuorganisaties, een op het ETS aanvullende koolstoftaks afgedwongen hebben. De grote klimaatdemonstratie in Amsterdam gaf de doorslag.
Eindhoven is onderdeel van de grote maakindustrie in de omgeving, maar de Eindhovense industrie loost verhoudingsgewijze weinig CO2 . Landelijk komt ongeveer 30% van alle direct uitgestoten CO2 uit de industrie, in Eindhoven is dat 16% . De CO2 – uitstoot daalt de laatste jaren met 4,5% per jaar. Dat is niet slecht. In Eindhoven vallen DAF Trucks en de asfaltcentrale onder het ETS.
In elk geval op papier heeft Eindhoven een interessant aanvullend industriebeleid. Men probeert (en dat moet dan op vrijwillige basis) deals te sluiten met bedrijfssectoren of bedrijfsterreinen, zoals bijvoorbeeld met het grote terrein voor zware industrie De Hurk. Daar heb ik overigens in mijn gemeenteraadstijd (tot 2010) zelf ook al voorstellen voor gedaan. Basisgedachte is dat er meer collectiviteit ontwikkeld wordt voor restwarmte, halffabrikaten, reststromen en dergelijke. Over de resultaten valt nog niet wat met zekerheid te melden.
Innovatie in Brainport leidt meestal tot troostrijk liturgisch gemurmel. Ongetwijfeld willen bedrijven, samen met TNO en de TU/e, best wel leuke uitvindingen doen waar lekker aan te verdienen valt. Op Brainportniveau gaat aan het woord ‘-klimaat’ meestal het woord ‘Investerings-‘ . Er wordt ongetwijfeld geïnnoveerd (men kietelt zich graag met de eigen intelligentie), maar je ziet er op milieu- en klimaatgebied in de regio zelf niet zoveel van terug. Er is wel een duurzaamheidsbeleid van gemeenten, maar niet van de regio (althans, ik zie het niet). Innovatie is in Brainport vooral opium van de bestuurders.
Over de eigen gemeentelijke organisatie heb ik in mijn korte presentatie niet wat gezegd. Het gaat vooral over een verduurzamende omgang met vastgoed en voor zover ik dat beoordelen kan, gaat dat goed. Vanuit Milieudefensieperspectief valt daar verder weinig over te zeggen.
Het Klimaatplan formuleert t.a.v. de productie van hernieuwbare energie vooral beperkingen. Volgens de regels is op Eindhovens grondgebied slechts één windturbine mogelijk en dat kan, vanwege de provincie, alleen als die gecombineerd wordt met minstens twee molens in buurgemeenten. Het aantal panelen op daken nadert de kwart miljoen en dat is bijna de planning. Het zou kunnen doorgroeien naar ruim een miljoen in 2050, maar dan nog voorzien die in niet meer dan 10% van wat er, met de huidige aannames, in 2050 aan stroom nodig is. Zonneparken zijn dus nodig. Eerder benoemde Eindhoven in de Beleidsnota zonneparken en windturbines vooral onmogelijkheden (er kwam geen enkel concreet plan uit), nu denkt men dan toch na over 3 a 4 kleinere parken van samen ongeveer 20 hectare. Het houdt niet over, maar is een begin. Zie www.bjmgerard.nl/?p=13573 . Er wordt veel onderzoek gedaan naar alternatieve vormen van warmte, maar vooralsnog is het resultaat onduidelijk. Eindhoven is nu eenmaal op dit gebied niet ruim bedeeld. Daarom wil Eindhoven biomassa aanhouden als transitiebrandstof, dit uiteraard onder voorwaarden van duurzaamheid. Ik deel dit standpunt (Milieudefensie heeft het er moeilijk mee).
Het klimaatplan bevat een circulariteitsparagraaf (onder het kopje ‘indirecte uitstoot’). Dat staat vol goede voornemens, waarvan de uitkomst nog niet te voorspellen valt. Ik heb er in de presentatie niet wat over gezegd, maar ik ben er niet negatief over.
“Met toenemende verbazing en verontrusting heeft de adviescommissie VTH zich gebogen over de prestaties van het VTH-stelsel. In 2008 presenteerde de commissie Mans haar advies “De tijd is rijp”. De commissie van Aartsen constateert nu, bijna dertien jaar later, dat de tijd kennelijk toch niet rijp genoeg was om het advies volledig te implementeren. De packagedeal tussen overheden, de opschaling van de politieregio’s, de gebleken boterzachte afspraken over de versterking van de strafrechtketen, maar bovenal de terughoudendheid van het lokaal en provinciaal bestuur om de voorwaarden te creëren waaronder de omgevingsdiensten hun werk optimaal kunnen doen, hebben geleid tot een stelsel dat niet aan de verwachtingen voldoet.”
Zo begint de epiloog van het advies “OM DE LEEFOMGEVING” over het functioneren van de Omgevingsdiensten. Voorzitter van de commissie die verantwoordelijk is voor deze tekst is Jozias van Aartsen. Geen wilde jongen, maar als voormalig hoge ambtenaar, minister, VVD-fractievoorzitter en burgemeester van Den Haag (2008 – 2017) zo ongeveer de vlees geworden authoriteit. Sommige politici bewaren hun beste uitspraken tot na hun pensioen.
Een korte voorgeschiedenis Op 13 mei 2000 vond de Enschedese Vuurwerkramp plaats. Er vielen 23 doden, onder wie vier brandweermannen, ongeveer 950 mensen raakten gewond en 200 woningen werden verwoest ( https://nl.wikipedia.org/wiki/Vuurwerkramp_in_Enschede ). Er is lang getwist, tot in de Tweede Kamer, over de precieze oorzaken, maar illegale opslag en slechte handhaving horen daar zeker bij.
Er ontstond veel discussie maar weinig dortastendheid. Het duurde tot juli 2008 voor de Commissie-Mans het rapport ‘De tijd is rijp’ uitbracht. Dat is voor geïnteresseerden onder andere te vinden op https://www.binnenlandsbestuur.nl/Uploads/Files/Document/commissiemans.pdf . De commissie is genoemd naar dhr. Mans, de burgemeester van Enschede ten tijde van de ramp.
Mans signaleerde ““Het centrale probleem, dat aan een effectieve en efficiënte handhaving van het omgevingsrecht in de weg staat, wordt gevormd door fragmentatie, gepaard gaande met vrijblijvendheid in samenwerking en uitvoering. De structuur van de handhaving is zodanig versnipperd en de uitwisseling van informatie zodanig vrijblijvend dat onder deze omstandigheden een toereikende handhaving nooit van de grond zal komen.”.
Mans stelde onder andere voor om 25 Omgevingsdiensten in het leven te roepen (evenveel als er Veiligheidsregio’s zijn, zoals die nu heten).
Weer ging er een aantal jaren bestuurlijk en politiek palaveren overheen, tijdens welke periode de brand bij Chemie-Pack plaatsvond (05 januari 2011) . Ook hier weer gebreken in de handhaving en rampenbestrijding en dat viel de kleine gemeente Moerdijk, die op haar eentje verantwoordelijk was voor de niet-provinciale ondernemingen op dit grote bedrijventerrein vol gevaarlijke bedrijven, niet helemaal kwalijk te nemen. De lessen van Chemie-Pack speelden een rol in de vaststelling van het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (BRZO), welk besluit tevens een implementatie was van Europese richtlijnen.
Uiteindelijk werden de eerste Omgevingsdiensten in 2013 opgericht en in 2016 vastgelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) met de bijbehorende Besluiten en Regelingen. Op het eind waren er 29 Omgevingsdiensten (vier meer dan Mans nodig vond). In NBrabant zijn dat de Omgevingsdienst Midden- en West Brabant (OMWB), de Omgevingsdienst Brabant-Noord en de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB). In Limburg zijn dat de Regionale Uitvoerings Dienst (RUD) Zuid-Limburg en de RUD Limburg Noord. In Brabant en Limburg vallen de Omgevingsdiensten samen met de Veiligheidsregio’s.
Bij de invoering van de Omgevingsdiensten gingen de bestaande provinciale en gemeentelijke milieudiensten erin op. Het bestaande toezichtsysteem had vele gebreken, maar de kwaliteit van sommige afzonderlijke diensten was goed, bijvoorbeeld die van de provincie Noord-Brabant. Daar leidde de overstap tot nogal wat personele frustratie. En vertrek.
Het nieuwe systeem is enige malen extern geëvalueerd en dat leidde zelden tot enthousiasme. Maar aanvankelijk ‘moest het nieuwe systeem een kans krijgen’ en ‘doorgroeien’. Maar die doorontwikkeling bleek onvoldoende.
Op 01 juli 2020 stelde de Staatssecretaris van I&W (mevrouw Van Veldhoven) de ‘Adviescommissie Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving’ in (hierna afgekort de Cie VTH). Voorzitter werd de bovengenoemde VVD-politicus Jozias van Aartsen.
Dit verhaal gaat van nu af over wat er in dat advies staat (met enige eigen inbreng).
Hoe werkt het VTH-stelsel in theorie en in praktijk? Het is goed dat de Cie VTH dat uitvoerig uitlegt, want het is een bij klimaat- en milieuactivisten een (ten onrechte) zeer onbekend onderwerp.
Een Omgevingsdienst is gebaseerd op de Wet Gemeenschappelijke Regelingen. Dat is geen nieuwe bestuurslaag, maar verlengd lokaal bestuur (net als bijvoorbeeld de Veiligheidsregio). Voor meer begrip kijk maar eens op https://odzob.nl/ en dan op de TAB Over Ons/organisatie. Zuidoost Brabant bijvoorbeeld heeft 21 gemeenten, die allemaal een wethouder aan het Algemeen Bestuur leveren. De provinciale Gedeputeerde is de 22ste. Die hebben allemaal een gelijke stem. In het Dagelijks bestuur zitten 5 wethouders en de gedeputeerde. Elke gemeente is voor zichzelf bevoegd gezag. Dus Zuidoost Brabant telt 21 bevoegde gezagen (de provincie niet meegeteld). Over heel Nederland komt men op deze wijze aan ca 400 bevoegde gezagen (bij Mans waren er dat nog ongeveer 500, de ‘vooruitgang’ zit in de gemeentelijke herindeling). De stemverhoudingen maken dat de provincie bijvoorbeeld geen regiefunctie kan afdwingen tegen de gemeenten in.
Alle meer complexe provinciale en gemeentelijke milieutaken zijn als basistaak aangewezen. Daarnaast zijn de provinciale (dus niet de gemeentelijke) taken op het gebied van bouw, reclame, inrit, kap en sloop aangewezen als basistaken. Naast de basistaken kan het Algemeen Bestuur ook plustaken aanwijzen.
De BRZO-taken zijn toegewezen aan (in den lande) zes Omgevingsdiensten. In NBrabant is dat de OMWB en in Limburg de RUD Zuid-Limburg. Voor alle Brabantse BRZO-ondernemingen is de provincie bevoegd gezag. De Cie VTH is redelijk tevreden over de zes omgevingsdiensten met een BRZO-taak en zijn hierover in gesprek met de Algemene Rekenkamer die medio 2021 met een rapport hierover komt (een tussenrapport is al uitgebracht). Ook bijvoorbeeld de Zuidelijke Rekenkamer is in een recent rapport tevreden over hoe Noord-Brabant omgaat met de 79 BRZO-ondernemingen in de provincie (waarvan 20 op industrieterrein Moerdijk). Een lijst is te vinden op https://brzoplus.nl/inspectie-resultaten/bedrijvenlijst/ . De BRZO-omgevingsdiensten zijn gebaseerd op dezelfde bestuurlijke structuur als de niet BRZO -diensten. De Cie VTH legt niet uit of het wel functioneren van de BRZO-diensten dankzij of ondanks de onderliggende structuur is. Negatief commentaar in het hierna volgende heeft dus vooral betrekking op de niet-BRZO inrichtingen, en daarmee vooral op de gemeenten.
Er bestaan geen normen voor de financiële bijdragen van gemeenten en provincies aan een Omgevingsdienst. Er bestaan verschillen, maar de meeste gemeenten betalen voor wat ze afnemen – een soort cafetariamodel. Frites en kroketten en hamburgers zijn de basis, maar een gemeente kan besluiten om alleen voor kroketten te betalen. Soms kon de Cie-VTH niet achterhalen hoe de financieringsstructuur was. De Cie-VTH wil een normfinanciering, gebaseerd op het aantal en de complexiteit van de inrichtingen in het gebied.
Omgevingsdiensten hebben personeel in dienst en een directeur. Er bestaat geen norm voor het aantal personeelsleden (bijvoorbeeld in relatie tot de te verrichten taken). Het aantal varieert dan ook sterk, van 7 fte in Limburg-Noord via 289 fte bij de OMWB (met o.a. industrieterrein Moerdijk en de BRZO in het pakket) tot 580fte bij de DCMR in de Rijnmond. 1,5 tot 4% van de loonsom is beschikbaar voor kennisontwikkeling. Dat vindt de Cie VTH veel te weinig.
Vooral op gemeentelijk niveau hinkt de handhaving op twee, beide door de wet gesteunde, gedachten. De ene is dat de handhaving ‘nabij’ B&W moet zijn: deel moet uitmaken van het integraal bestuur. In wezen bepalen dan gewoon B&W of er gehandhaafd wordt of niet: varkensboer X in gemeente Y wordt niet aangepakt, idem in gemeente Z wel. De directeur van een dergelijke omgevingsdienst heeft dan geen of een beperkt mandaat. Uit een onderzoek uit 2018 blijkt dat in NBrabant deze situatie zich veel voordoet. De andere is dat handhaving ‘onafhankelijk’ moet zijn. Elke varkensboer moet zijn luchtwasser aan hebben staan en dat wordt gehandhaafd, ongeacht of dat wel of niet uitkomt. De directeur heeft dan een onconditioneel mandaat. De Cie VTH noemt nuances, maar is in hoofdzaak voorstander van een onconditioneel handhavingsmandaat. De Cie VTH constateert dat er veel personele wisselingen zijn aan de top van omgevingsdiensten. Blijkbaar is het soms geen pretje om directeur van ene omgevingsdienst te zijn.
De Wabo zegt dat omgevingsdiensten informatie moeten delen, maar schrijft niet voor hoe dat moet. Er bestaat een formeel instrument, de Inspectieview Milieu, dat onder beheer staat bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) . Deze Inspectieview Milieu wordt echter niet systematisch gebruikt. Een dergelijke centralisatie van kennis is bijvoorbeeld van belang voor criminaliteit die de grenzen van omgevingsdiensten overschrijdt, zoals gesleep met afval en mest. Of bijvoorbeeld de afvalcowboy Bruekers, die rotzooide in Helmond, Sterksel en in Weert, Nederweert en Maasbracht. Daarnaast bestaat het Kennisnet Omgevingsdiensten. Onduidelijk is wat daarvan het nut is voor dienstgrensoverschrijdende milieuzaken. Het is een rommeltje en dat is een van de redenen waarom ILT en minister niet altijd precies weten hoe iets zit. De Cie VTH vindt dat alle relevante handhavingsorganisaties aangesloten moeten zijn op Inspectieview Milieu en uiteraard ook dat men binnen Inspectieview Milieu de informatie deugdelijk op een rijtje moet houden.
Er zijn (op papier) verschillende vormen van toezicht. ‘Horizontaal toezicht’ is door de gemeenteraad. Bij een steekproef bleek dat er in de helft van de gemeenten geen verslag was van de uitvoering van het VTH-beleid, en dat slechts bij enkele gemeenten daarvan bespreking plaatsvond. Eigenlijk zou de gemeenteraad het eerste lijns-toezicht op het VTH-beleid moeten zijn, maar de gemeenteraden laten het hier massaal afweten. ‘Vertikaal formeel toezicht’ door de provincie blijft beperkt tot toezicht op het gemeentebestuur, en blijft meestal beperkt tot een controle of het papierwerk juridisch in orde is. Dit op basis van zelfrapportage. Er zijn gemeenten die nog steeds, jaren na de inwerkingtreding van de wet VTH, geen (verplichte) lokale kwaliteitsverordening hebben vastgesteld. Er is vaak wel informeel ambtelijk toezicht. Toch is eigen toezicht door de provincie wel mogeljk. NBrabant heeft bijvoorbeeld in 2017 eigen onderzoek gedaan naar ‘Gemeentelijk toezicht op emissies van veehouderijen’ (en de uitkomst was niet best). Het toezicht door de Inspectie ILT op de provincie is terughoudend en beperkt zich tot voornamelijk de BRZO-ondernemingen. Het toezicht door de Inspectie ILT op de gemeenten betreft vooral het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toezicht door de minister (in het jargon wel eens de ‘stelselverantwoordelijkheid’ genoemd), bestaat grotendeels niet. De minister kan alleen provinciale besluiten aanvechten (wat, in elk geval in Brabant, momenteel niet nodig is), en bovendien weet ze een heleboel niet omdat de informatievoorziening via de Inspectieview Milieu niet op orde is. De Cie VTH wil meer Rijkstoezicht door de ILT mogelijk maken, zoals een tweejaarlijkse stresstest
Samengevat pleit de Commissie VTH voor tien maatregelen.
Nog wat losse punten die in eigen recht een discussie verdienen, maar wat nu te ver voert:
Het slechte toezicht richt schade aan. De Cie VTH noemt als ondergrens €220 miljoen, maar zegt dat het waarschijnlijk veel meer is. Alleen al de afwikkeling van de brand bij Chemie-Pack kostte €71 miljoen, waarvan het overgrote deel voor rekening van de belastingbetaler.
De Omgevingswet (aangenomen dat die er komt) maakt handhaving bepaald niet overbodig, maar verschuift de taak naar minder specifieke vergunningen en meer handhaving, en naar het opstellen van regiobrede algemene voorschriften
Een circulaire economie betekent meer reststromen, en dat geeft aparte uitdagingen
Mogelijk wordt er vaker gebruik gemaakt van koepel- en concenrvergunningen. Ook dat stelt weer andere eisen aan de deskundigheid.
De Cie VTH heeft ook nog even naar Duitsland, Belgie en Frankrijk gekeken en oordeelt dat Nederland de meest gedecentraliseerde aanpak heeft. Men kan discussiëren of dat goed of slecht is
De Cie VTH meldt dat veel gesprekspartners het Staattoezicht Op De Mijnen (SODM) als voorbeeld zien van een gezaghebbende, onafhankelijke instelling met kennis van zaken, doe landsbreed dezelfde normen aanhoudt
Context Nederland heeft een te grote veehouderijsector. Alle dieren samen produceren meer mest dan men verantwoord in ons land kwijt kan. Volgens het laatste CBS-cijfer uit 2019 ( https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83983NED/table?ts=1610751197404 ) was de productie 74602 miljoen kg, waarvan in Brabant 13982 miljoen. Omdat mest een erg variabele substantie is, kiest men als wettelijke basis meestal een beter kwantificeerbaar bestanddeel, te weten P2O5 (in de volksmond fosfaat). De wetgeving gaat feitelijk vooral over wat er met dat fosfaat gebeuren moet. Het is een heel verhaal ( www.rvo.nl/onderwerpen/agrarisch-ondernemen/mest/mestverwerkingsplicht-veehouder ), maar het komt erop neer dat er binnen het systeem (grofweg reguliere toepassing op de Nederlandse resp. Brabantse landbouwgronden) beperkte mogelijkheden zijn, en dat de rest een probleem is. In Nederland als geheel kan 133,5 van de 155,5 miljoen kg fosfaat regulier toegepast worden , in Brabant is dat 15,8 miljoen van de 36,4 miljoen kg fosfaat. Naast fosfaatregels bestaan er ook stikstofregels, maar omdat stikstof verschillende chemische vormen heeft, is stikstof lastiger voor de boekhouding.
Wat niet regulier als bodemverbeteraar toegepast kan worden, moet bewerkt worden en als gehoopt resultaat daarvan verwerkt.
‘Bewerken’ is dat men fysische, chemische en biologische technieken op de mest los laat. Die zijn er in drie hoofdsoorten: indikken en scheiden, vergisten of superkritisch vergassen (dit laatste is nog een experimentele techniek in het pilotstadium en blijft hier verder buiten beschouwing – zie Superkritisch vergassen van natte biomassa (update dd 06 mei 2019) ). Combinaties zijn ook mogelijk.
Omdat de regering de veehouder verplicht om (een deel van) zijn mest te bewerken, heeft de regering aan de provincie en de gemeenten de plicht opgelegd installaties voor deze bewerking te faciliteren. Ter invulling van deze wettelijke plicht heeft de provincie Noord-Brabant nu een PlanMER lopen om de optimale locaties van deze installaties vast te stellen (dus: deze PlanMER gaat er niet over of de inrichtingen er komen, maar over waar ze komen).
Welke ‘bewerking’ dan ook verandert niet wat aan de aanwezigheid van de chemische elementen. Elke kg van het element koolstof, fosfor en stikstof (en andere), die een bewerking in gaan, komen er ook weer uit. Hooguit is hun chemische bindingsvorm veranderd. Omdat mest wettelijk wordt gehanteerd via de indirecte methodiek van het fosfaat (dus van het element fosfor), draagt het bewerken van mest op zichzelf niet bij aan de oplossing van het mestprobleem. De totale hoeveelheid fosfaat blijft immers onveranderd.
‘Verwerken’ is dat de mest buiten het Nederlandse systeem terecht komt. In praktijk betekent dat in juridische zin verbranding (van pluimveemest) of export (gerekend op fosfaatbasis). Ook ‘superkritisch vergassen’ zou de mest buiten het systeem brengen.
Om wettelijk te mogen exporteren, en om economisch te kunnen exporteren, moet respectievelijk de rauwe mest een uur lang verhit worden (hygiëniseren) en ontdaan van het meeste water (wat bereikt wordt via de bewerking indikken en scheiden). Bijna alle fosfaat gaat dan in de dikke fractie zitten. De overblijvende dunne fractie (in essentie water met daarin opgeloste stoffen) wordt met omgekeerde osmose verder geconcentreerd. Wat dan overblijft noemt men ook wel ‘mineralenconcentraat’. Wateroplosbare verbindingen zoals bijna alle nitraat (een gebruikelijke stikstofverbinding) en kalium, alsmede een deel van de hormoon- en medicijnresten, alsmede van de zware metalen zit in deze dunne fractie. Deze dunne fractie wordt niet geëxporteerd en is op dit moment voor geen enkele agrarische toepassing praktisch.
Deze geëxporteerde hoeveelheden zijn door de laatste vijf jaar grofweg constant. Het overgrote deel van de mest gaat naar België en naar enkele nabije streken in Duitsland en Frankrijk.
Omdat voor de bewerking en verwerking van mest betaald moet worden, is er een levendig illegaal circuit.
Mest kan ook vergist worden. Hij gaat dan in een grote tank in een zuurstofloze omgeving, bij lauwwarme temperatuur, gevuld met bacteriën. Die breken de suikers en polymeren daarvan als cellulose, eiwitten en vetten af tot biogas. Dat bestaat uit methaan (=aardgas), CO2, en bijmengsels als zwavelwaterstof, waterstof, vluchtige vetzuren en ammoniak. Mest vergist zichzelf spontaan ook, alleen trager. De gassen komen dan gewoon in de atmosfeer. Methaan en lachgas zijn een 28 respectievelijk 265 keer zo krachtig broeikasgas dan CO2 , en zwavelwaterstof in afgesloten ruimtes is levensgevaarlijk. Er vallen regelmatig doden in mestsilo’s. Biogas kan chemisch worden gezuiverd (‘opgewerkt’) tot nagenoeg zuivere methaan of tot aardgas (Gronings aardgas bestaat grotendeels uit methaan met wat atmosferische stikstof bijgemengd). Na opwerken heet het ‘groen gas’.
Vergisten kan zonder (tot hooguit 5%) of met (tot hooguit 50%) toevoeging van materiaal anders dan mest. Het heet dan mono- resp. co-vergisting. Covergisting brengt meer biogas op, maar is moeilijker hanteerbaar.
Het eindproduct van vergisten, niet zijnde biogas, heet digestaat. Dat is een soort koolstofverarmde mest, met minder stinkstoffen omdat die vaak vluchtig zijn en daarom eerder worden afgebroken. Digestaat bevat nog steeds de oorspronkelijke hoeveelheid stikstof, fosfor en kalium. De stikstof in digestaat is wat makkelijker toegankelijk voor planten dan in rauwe mest.
Het duurzaamheidsvoordeel van scheiden en indikken (en exporteren) van reeds aanwezige mest, ten opzichte van de vroeger gangbare praktijk van ongelimiteerd uitrijden en verder niets, is dat het fosfaatoverschot niet overdadig en voor eeuwig in de bodem en het oppervlaktewater verdwijnt, maar elders in de wereld in planten wordt opgenomen. Fosfaat is een eindige grondstof en de grens van de mijnbouw is in zicht. Verder is een voordeel dat het organisch materiaal bodems elders verbetert, indien niet te sterk verontreinigd.
Het duurzaamheidsvoordeel van vergisten, ten opzichte van de vroeger gangbare praktijk van ongelimiteerd uitrijden en verder niets, is dat men er biogas (en na opwerking methaan = aardgas) mee kan produceren en kan verhinderen dat methaan en lachgas, die anders spontaan geproduceerd zouden worden, in de atmosfeer komen. Verder kan covergisting een rol spelen bij het verwerken van organisch afval, maar dat is tevens riskant en fraudegevoelig. Digestaat bevat per definitie minder koolstof om aan de bodem toe te voeren, maar het lange termijn-effect is beperkt omdat de vluchtige mestbestanddelen het makkelijkst afgebroken worden in de vergister, maar ook (indien onvergist) het makkelijkste worden weggeoxideerd in de grond. Een definitief oordeel op de langere termijn is nog niet uitgesproken.
Recente biogas-ontwikkelingen. Men noemt het product dat uit de vergister komt biogas, en het resultaat na opwerking tot aardgaskwaliteit groen gas. Het taalgebruik echter, ook in de vakliteratuur, is slordig.
In 2018 werd er 14PJ geproduceerd, waarvan 9PJ verbrand werd in een Warmte-Kracht-Koppeling installatie (WKK), en 5PJ tot groen gas opgewaardeerd werd dat ingevoerd werd op het aardgasnet. Die 14PJ kwamen voort uit onderstaande taartpuntverdeling (38% uit mest). Op basis van lopende of binnenkort startende projecten zou er in 2022 17PJ geproduceerd worden.
Mede omdat de elektriciteitsprijs erg laag is, verschuift de inzet van biogas van stroom naar groen gas.
In het Klimaatakkoord dd juni 2019 is overeengekomen dat de hoeveelheid biogas in 2030 zal bedragen 70PJ. Op https://groengas.nl/programmas/hernieuwbaar-gas-uit-biomassa/ kan men nalezen hoe de brancheorganisatie Groen Gas zich de samenstelling van die toekomstige 70PJ voorstelt. Van de daar genoemde 75PJ komt minstens tweederde uit mest.
Men moet deze tabel met eindresultaten van de studie als volgt lezen. Voor dit artikel is relevant de rijen ‘varkensdrijfmest’ en de kolom ‘G-gas voor distributie’, dat is groen gas dat na opwerking het regionale, lagedrukgasnet in gaat. De eerste G-gas kolom geeft absolute getallen, de tweede bijbehorende percentages. Verondersteld wordt dat de gebruikelijke handelingen met mest uitgevoerd zijn. De mest is uitgereden met of zonder voorafgaande vergisting. De situatie met vergisting en met energie uit biogas wordt vergeleken met de traditionele situatie zonder vergisting en met energie uit fossiel aardgas. Het getal 72 betekent dat als men 1GJ aardgas verbrandt, daarbij over de levensloop van dat aardgas 72 kg CO2,eq vrijkomt (dat is de CO2 bij verbranding plus de methaaneffecten van productie- en transportverliezen). Die 72 is de referentie. Als men van het G-groen gas uit varkensdrijfmest alleen de CO2 meetelt die, opgeteld over de levensloop, vrijkomt is dat 32,9 kg CO2,eq . Er is 54% bespaard ((72-32,9)/72 ). Maar bij een snelle verwerking va de mest komt er geen methaan en lachgas in de atmosfeer en bij de traditionele aanpak wel. Beide zijn krachtige broeikasgassen. Zodoende betekent de nieuwe aanpak een negatieve emissie t.o.v. de traditionele aanpak. Het getal – 98,5 moet dus gelezen worden als +32,9 – 131,4 . (Als ze nou een schoolmeester hadden gehad bij CE Delft die gespecialiseerd was in uitleg, hadden ze het anders opgeschreven. Dan hadden ze opgeschreven dat het uitrijden van de mest, horend bij het produceren van 1 GJ biogas 31,9 kg CO2,eq gekost had, en het uitrijden van mest in onvergiste toestand, waarna apart 1GJ uit aardgas, 72 + 131,4 kg CO2,eq .).
De studie van het Brabants Burgerplatform laat zich puntsgewijze samenvatten:
Bronaanpak is een substantiele krimp van de veestapel en dat is het enige dat deugt
De mestbewerkingssector is machtig en hanteert mooie verhalen
‘Mestfabrieken’ draaien op miljarden aan subsidies
De veeteelt berust op hele lange voerketens, o.a. vanuit het Amazonegebied. Die worden niet gesloten.
Scheiden en indikken maakt export naar nabije landen in Europa goedkoper, maar dat is geen succesverhaal
Omdat mestbewerking op zich niet wat doet aan de aanwezigheid van fosfaat, lost mestbewerking het mestoverschot niet op. Het verplaatst het slechts.
Bij vergisting komt de invoer aan mest, coproducten en energie minus het gas negatief uit.
Oude mest werkt nog slechter dan verse mest.
Met de dunne fractie van het scheiden en indikken (met ‘mineralenconcentraat’) kun je in praktijk niets. Het bespaart ook geen stikstofkunstmest, omdat een overschot in het concentraat onverbrekelijk bij een tekort in de gebieden hoort waar het voer vandaan komt of de dikke fractie naar toe gaat.
Het concentraat is onzuiver en slecht voor de bodem
Drijfmest is ook vervuild en die vervuiling, ook bij correct gebruik van de mest, is slecht voor de bodem
Stankproblemen zijn in praktijk onoplosbaar
Er gebeuren ongelukken
Er wordt gefraudeerd (uit de literatuurverwijzing blijkt dat bedoeld wordt dat illegale materialen voor covergisting gebruikt worden) en ook anderszins werken er gangsters in de sector die onvoldoende worden aangepakt
Er is te weinig kennis en professionaliteit in deze problematische sector.
Als het dan toch moet, dan 500 tot 1000 meter tussen een grootschalige mestbewerker en een burgerwoning
Wat ik er van vind Ik ben het op sommige punten met het Burgerplatform eens, maar niet op alle.
Ik ben het er mee eens dat er een substantiële krimp van de veestapel moet komen, en dat de lange voerketens vanuit het Amazonegebied (en andere gebieden) beëindigd moeten worden. Dat echter een veeteelt die zich beperkt tot Noordwest-Europa per definitie tot minder varkens in Brabant leidt is minder zeker. Het zou ook tot minder varkens elders kunnen leiden (zie Landbouwkringlopen sluiten op schaal van NW Europa (3) – update ). Wageningen heeft daaraan in het kader van de Mestdialoog gerekend.
Een overdaad aan varkens en koeien (enzovoort) leidt tot een overdaad aan mestbewerking. Wat ik niet zie is de omgekeerde werking: dat het blokkeren van de overdaad aan mestbewerkers tot het blokkeren van de overdaad aan varkens enzovoort leidt. Laat ik dit illustreren met een voorbeeld uit een andere sector. Men kan vinden dat de gestimuleerde consumptiedrift van huishoudens tot een overdadige productie van huisvuil leidt. Maar het opheffen van de huisvuilophaaldienst gaat niet omgekeerd leiden tot minder consumptie, maar vooral tot al dan niet legale rotzooi.
De omgekeerde werking zou beter uit de verf komen als het Burgerplatform een betere nationale strategie had. Nu klaagt het Burgerplatform vooral over de gevolgen, maar is niet aanwezig bij de oorzaken. Bij de groengas-discussies in het kader van het Klimaatakkoord bijvoorbeeld heeft het Burgerplatform de voorttrekkende groen gas-karavaan gemist. Het Klimaatakkoord is bijvoorbeeld ook ondertekend door Coalitie Vitale Varkenshouderij, Natuur en Milieu, Natuur en Milieufederaties en Natuurmonumenten. In de werkgroepen van het SER-akkoord ‘Biomassa in Balans’ van juli 2020, waarin de inzet van groen gas als vaststaande ontwikkeling gezien wordt, zaten Jorien de Lege namens Milieudefensie en Jelmer Vierstra namens Natuur en Milieu. (zie SER-advies schrapt biomassa voor energiedoeleinden te snel en op te losse gronden ) Het Burgerplatform heeft een proces lopen tegen de staat over het recht op geen stank (dus op een gevolg), maar verder heeft het vooral een strategie die zich op de provincie en de gemeenten richt. Dat is op zijn plaats als het om vergunningen en handhaving gaat, en om locatiebeleid, maar niet als het er om gaat het principe van de mestbewerking als zodanig aan te vallen.
Ik ben het met het Burgerplatform eens dat de mestbewerking een onvolwassen sector is waarin dringend behoefte is aan meer kennis en professionaliteit, en ook aan bereidwilligheid van de sector zelf. Een van de sterkere literatuurverwijzingen (nr 18) in het rapport van het Burgerplatform is die naar het NCM-rapport ‘Knelpunten in mestverwaarding’ dd juli 2019 (zie www.mestverwaarding.nl/kenniscentrum/541/rapport-knelpunten-in-mestverwaarding ).
Ik ben het grosso modo ook eens met het Burgerplatform in hun analyse van de scheiden en indikken-methode. Het duurzaamheidsaspect hiervan (het hergebruiken elders in Europa van fosfaat en organisch materiaal in de dikke fractie in dat deel van de mest dat in Nederland niet legaal op het land kan) wordt door de bewerking niet op een hoger niveau getild, maar slechts minder duur gemaakt. Bovendien is de export geen succesverhaal.
Ik ben het niet met het Burgerplatform eens waar het om vergisten gaat. Ik vind de onderbouwing van het standpunt over vergisten zwak. Puntsgewijze de plussen en de minnen van vergisten:
Het is wel degelijk zo (anders dan het Burgerplatform suggereert) dat groen gas uit mest, over zijn levensloop, minder CO2 uitstoot dan aardgas. En, wat nog meer zoden aan de dijk zet, de uitstoot van de krachtige broeikasgassen methaan en lachgas tegengaat, vooral bij korte afhandelingstijden. Het Burgerplatform mist deze niet-CO2 emissies.
Mijns inziens is het grootste vraagstuk wat te doen met het eindproduct van de vergisting, het digestaat. Het Burgerplatform zegt hier weinig over.
De veiligheidrisico’s van vergisting bestaan, maar zijn te overzien. De lange lijst met literatuur van Burgerplatform noemt in Nederland slechts twee dodelijke ongevallen, een persoon die op het terrein aangereden is door een shovel, en iemand die in 2011 bij werkzaamheden door het dak van een vergister gevallen is. De meeste doden vallen niet bij verwerkers, maar in opslagruimten met rauwe mest. Mijns inziens kan de veiligheid van vergisters, mits deze met voldoende deskundigheid en zorg geëxploiteerd worden, te vergelijken met een grote propaantank of LNG-opslag. Normaliter worden die in Nederland vergund op basis van afstandseisen en vergunningen. Dit kan met mestvergisters ook. ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG (zie https://vng.nl/publicaties/handreiking-bedrijven-en-milieuzonering ) noemt als afstand vanwege geur 100m en vanwege veiligheid 30m. Gegeven de onvolwassenheid van de sector vind ik een grotere afstand op zijn plaats. Dezelfde zoneringsbrochure noemt vanwege het gevaar bij een groot LPG-tankstation een afstand van 200m . Dat zou voor de nabije toekomst een gedachte kunnen zijn.
Ook fraude bij covergisting is een risico waartegen moet worden opgetreden.
Verwerkers stinken soms. Maar ik heb er zelf een handvol bezocht en die stonken toen niet, wat mij tot de gedachte brengt dat het, minstens in principe, mogelijk is stank sterk terug te dringen. Stank is geen wetmatigheid. Er zijn grote industriële inrichtingen waarbij dat geheel of grotendeels gelukt is, zoals de destructor Ecoson en Coppens Diervoeders op het BZOB-terrein. (zie Wijkraad Brouwhuis (Helmond) sluit convenant af met Coppens Diervoeding (update 19 feb 2016) ). Ik ben nu op afstand betrokken bij pogingen om de VION in Boxtel geurvrij te krijgen (zie VION heeft stank niet onder controle ). Er kunnen technieken worden voorgeschreven die, bij een goede bedrijfsvoering, veel kunnen presteren als de handhaving adequaat is. Ongetwijfeld is dat op dit moment niet overal het geval.
Iets over de subsidies. Het burgerplatform doet ten onrechte voorkomen alsof alle mestbewerking gesubsidieerd wordt. De eigen literatuurverwijzing 1 zegt het op zich correct, namelijk dat alleen de energieproductie gesubsidieerd wordt vanuit de SDE+ subsidie, dus alleen stroom of groen gas na vergisting. Subsidies zijn een dankbaar onderwerp voor wat demagogie. Men doet dan alsof de eigen ongewenste sector de enige is die subsidie krijgt. Maar de hele hernieuwbare energiesector (behalve wind op zee) drijft op subsidies. De subsidie op groen gas per kWh staat in hetzelfde rijtje als die op zonneparken en windturbines en is grofweg even groot als die op zon en wind een paar jaar geleden was. Bij zon en wind hebben de schaal- en leercurve hun werk gedaan, bij vergisters nog niet.
Een voordeel van groen gas is dat het uit moleculen bestaat. Die zijn beter te transporteren dan kiloWatt-en (via het bestaande gasnet) en lenen zich beter voor groene chemie.
De veestapel moet worden ingekrompen, zodat er geen mestoverschot meer is. Dit is ook om andere redenen van belang.
Nieuwe vergunningen op basis van uitsluitend het scheiden en indikken-principe zouden niet meer moeten worden afgegeven. Dat vereist dat de regering deze techniek op termijn niet langer als oplossing beschouwt.
Ongeacht of er wel of geen mestoverschot is moet, vanwege het klimaat, een nader te bepalen deel van de mest vergist worden. Dit kan door vergisten op termijn als Best Beschikbare Techniek te betitelen.
Dit kan niet op basis van de vrije markt (zie OCI Nitrogen) en moet op basis van dirigistisch overheidsbeleid.
Bij de afweging van welk deel te vergisten, moeten meerdere factoren worden meegenomen, waaronder in elk geval de bodem.
Het functioneren van alle mestbewerkers moet worden gebonden aan strikte Best Beschikbare Technieken. Hierbij hoort een navenante handhaving.
Het toeval wil dat in dezelfde tijd, dat de film Dark Waters speelde over DuPont in West-Virginia en het PFOA ( zie www.bjmgerard.nl/?p=11891 ), in Nederland de FNV namens 15 oud-werknemers op 24 februari 2020 naar de rechter stapte om een miljoen schadevergoeding te vragen van DuPont Nederland.
Sinds 2015 is het Dordtse complex in handen van Chemours, een afsplitsing van DuPont, maar het arbeidsconflict dateert van vóór die afsplitsing.
De rechtszaak begon in april 2016 met een uitzending van EenVandaag. In Brabant heeft deze zaak niet erg de aandacht getrokken. In de EenVandaag-uitzending kwamen drie vrouwen aan het woord, die op de voormalige Lycra-fabriek gewerkt hadden, horend bij hetzelfde bedrijventerrein als de Teflonfabriek in Dordrecht. De Lycrafabriek is in 2004 gesloten. Ze spraken over de problemen die ze gehad hadden met zwangerschappen. 33 van de door EenVandaag opgespoorde 35 vrouwen deelden die ervaring.
Marian Schaapman zei in een uitzending van een Vandaag dd 23 mei 2016 namens het Bureau Beroepsziekten (BBZ) van het FNV, dat er van midden jaren ’70 tot 2004 tientallen vrouwen bij DePont aan Lycra gewerkt hebben die ernstige reproductiestoornissen hadden gehad: miskramen, baarmoederproblemen, onvruchtbaarheid of kinderen die dood waren geboren of met afwijkingen. Het BBZ nam de zaak op zich, met voorkeur om er in overleg met DuPont uit te komen. De recente gang naar de rechter maakt duidelijk dat dat niet gelukt is. Zie https://eenvandaag.avrotros.nl/item/fnv-schadevergoeding-lycra-medewerkers-dupont/ .
Het probleem zit hem in het gebruikte oplosmiddel dimethylacetamide (DMAc). Dat is in de REACH-classificatie een Zeer Zorgwekkende Stof, die op de kandidaat staat voor de Autorisatielijst – het begin van uitfaseren. Ook bij het RIVM heeft de stof deze status. De veiligheidskaarten melden dat de stof schadelijk is bij huidcontact, als je het in de ogen krijgt, bij inademing. De stof kan de vruchtbaarheid en het ongeboren kind schaden en op de lange duur de lever en het Centraal zenuwstelsel. De stof mag dan ook alleen verwerkt worden met handschoenen, beschermende kleding en oog- en gezichtsbescherming.
Naar
aanleiding van de groeiende commotie liet de toenmalige minister Asscher de
Inspectie SZW een onderzoek instellen. Dat is hem aangeboden en Asscher heeft
het op 05 juli 2017 aan de Tweede Kamer doorgestuurd, met een Kamerbrief dd 05
juli 2017 die hieronder, sterk verkort, wordt weergegeven.
Het rapport
blikte ruim 45 jaar terug. Voor zover mogelijk, want van voor 1990 zijn veel
papieren zoek . Dat mocht, want bewaren was niet verplicht.
Het begon met te melden dat er in Nederland in 2013 4100 werknemers waren
overleden door beroepsziektes, waarvan een belangrijk deel door blootstelling
aan gevaarlijke stoffen.
Vast staat dat DuPont gedurende de gehele onderzochte periode wist dat DMAc gevaarlijk was. Het bedrijf hanteerde een interne norm (wat mocht, want er was tot 1978 geen externe norm, en vanaf dan een MAC-waarde die ook de huidige is, nl over 8 uur gemiddeld van 36mg/m3 ). Het bedrijf bouwde kennis op en monitorde met bijvoorbeeld urinemonsters de concentraties, maar hield over het algemeen de opgedane kennis voor zich. Het bedrijf ging soms inconsequent met kennis om. Er waren beschermingsmiddelen, maar die waren niet altijd handig bij de omgang met de dunne Lycradraden. Ze werden niet altijd gebruikt.
Uit de brief van Asscher blijkt dat de Inspectie SZW naar allerlei aspecten keek (bijvoorbeeld de kans op rampen en het BRZO), maar nooit naar de blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Pas in 2016 ontwikkelde de Inspectie het Programma Bedrijven met Gevaarlijke Stoffen. Zie www.ad.nl/binnenland/inspectie-keek-niet-om-naar-br-gevaarlijke-stoffen-bij-dupont~a92ae6fc/ .
Asscher
spreekt hierover enigszins vergoelijkend, maar er worden dan toch lessen
geleerd. In trefwoorden:
De kennis over gevaarlijke stoffen beter delen (via een kennisplatform)
De bescherming t.a.v reproductietoxische stoffen aanscherpen
De verantwoordelijkheid van de werkgever versterken
De bewustwording en de positie van de werknemers versterken
Het toezicht intensiveren
Op 08 juli 2022 (het proces bij de kantonrechter heeft zes jaar geduurd!) stond het volgende bericht in het Eindhovens Dagblad:
De vrouwen en de FNV hebben gewonnen, althans, bij de kantonrechter. Ik zal volgen hoe de rechter in een eventueel hoger beroep over deze zaak oordeelt. Het is te hopen dat dat hoger beroep er niet komt.
Dark
Waters Ik ben met mijn
vrouw naar de film Dark Waters geweest.
De film beschrijft de milieuproblematiek rond de fabriek van DuPont in Parkersburg, West Virginia, VS, en de succesvolle juridische strijd die daarop volgde. Deze fabriek maakte Teflon. Robert Bilott is een milieujurist in dienst van Taft Stettinius & Hollister, een grote juridische firma met een kantoor o.a. in Cincinnati, Ohio. Op een dag in 1998 krijgt hij bezoek van een boer Wilbur Tennant (een kennis van zijn grootmoeder), die zijn bedrijf vlakbij de vestiging van Dupont in Parkersburg maakt. Al 190 koeien zijn dood met vreemde symptomen. Bilott neemt de zaak aan en gaat op onderzoek uit. Het eerste onderzoek resulteerde in dat de officiële documenten geen chemische stoffen vermeldden. De chemicaliën waren niet gereguleerd door de EPA, de Environmental Protection Agency , de officiele milieudienst van de VS.
Bilott zette door en eiste langs juridische wegen informatie van DuPont en kreeg die, honderden volle dossierdozen. Dit deels gevoed door arrogant onbenul en deels in de hoop dat Bilott erin zou verzuipen. Dat gebeurt niet, hoewel Bilott af en toe lichtelijk doordraait als blijkt dat in heel veel dingen Teflon zit (Teflon zelf is niet gevaarlijk, maar de productie ervan wel).
Uiteindelijk
destilleert Bilott de stof PFOA als cruciaal. Wat opmerkelijk is, want in een
fractie van een seconde flitste er in de film een lijst door het beeld met een
heleboel chemische stoffen, waaronder giftige.
PFOA
(PerFluorOctanic Acid) was vroeger de uitgangsstof voor de Teflonproductie. Zoals
alle fluorrijke organische molekulen, is de stof zeer moeilijk afbreekbaar en
accumuleert dus in het milieu, en meer specifiek ook in menselijke en
dierenlichamen. Zoals in de koeien van Tennant, die het bleken te krijgen omdat
duPont vele duizenden tonnen afvalslib gedumpt had in de nabijheid van de
fabriek, en die uiteindelijk in het riviertje terecht kwamen waar de koeien van
Tennant uit dronken.
Sinds 2013 is DuPont voor de productie van Teflon op andere uitgangsstoffen overgegaan. De bijbehorende afkortingen zeggen het grote publiek niets, maar ze worden verwerkt in een procedé dat als GenX wel heel bekend is, namelijk van het Chemours Netherlands-complex in Dordrecht (Chemours is een afsplitsing uit 2015 van DuPont). De stoffen onder het GenX-procedé zijn misschien minder giftig dan het oorspronkelijke PFOA, maar nog steeds giftig. Zowel de nieuwe als de oude stoffen worden nog steeds in bodems aangetroffen.
DuPont wist
heel goed dat PFOA giftig was vanwege de uitwerking op het eigen personeel waar
veel kankers en miskramen voorkwamen, maar hield die informatie geheim. Intern
hanteerde het bedrijf een norm van 1 ppb in water (1µgr/liter), maar dat kwam pas gaande het proces naar
buiten.
DuPont rekte en saboteerde wat ze konden, met bluf en andere strapatsen (Tennant had inmiddels gewonnen), maar na vele jaren vol stress en gezondheidsproblemen won Bilott in februari 2017 een ‘class action’-proces met 3550 schadeclaims. Een andere juridische route was niet mogelijk, want PFOA was niet geregistreerd. Voor het strafrecht moet er een wet overtreden zijn, en er was geen wet. Uiteindelijk is DuPont opgehangen aan zijn eigen interne limiet van 1ppb, die op vele plaatsen rond de fabriek ver overschreden werd en die grote schade aangericht had. De schikking kostte DuPont en het (inmiddels afgespliste) Chemours samen €671 miljoen. Dan viel de financiele wereld mee (Wall Street had op 300 million meer gerekend). De koers van Chemours schoot 13% omhoog (zie www.reuters.com/article/us-du-pont-lawsuit-west-virginia/dupont-settles-lawsuits-over-leak-of-chemical-used-to-make-teflon-idUSKBN15S18U ).
De oude en de nieuwe TSCA in de VS De zaak van Bilott treft een individuele stof van een individuele fabrikant. Het gewonnen proces was een aardschok, maar op zich geen systeemwijziging. Daarvoor is meer nodig.
Onder de oude TSCA (Toxic Substances Control Act) uit 1976 heeft de EPA tussen 1976 en 2016 slechts ongeveer 4000 nieuwe stoffen behandeld. Bestaande stoffen mochten niet beoordeeld worden. Die oude wet stond de EPA alleen maar toe om een stof te testen als de schadelijkheid daarvan bewezen was. In praktijk betekende dat dat de chemische industrie zijn gang kon gaan. In genoemde periode heeft de EPA welgeteld vijf (groepen van) stoffen getest: Antimoontrioxide (een hulpstof voor vlamvertragers), een geurstof met een ingewikkelde formule met de afkorting HHCB, het Brominated Phthalate Cluster (vlamvertragers), Chlorinated Phosphate Esters Cluster (vlamvertragers) en Tetrabromobisphenol A and Related Chemicals Cluster (vlamvertragers). Klinkt niet echt essentieel. Onder de oude wet was bijvoorbeeld zelfs asbest niet gevaarlijk.
In 2016 tekende president Obama de nieuwe TSCA. Die is niet ideaal, maar wel een stuk beter. Zie www.epa.gov/chemicals-under-tsca .
Aan de
pluskant staat dat de EPA nu zowel de bestaande als de nieuwe chemische stoffen
moet toetsen, en daarbij op papier eigen baas is. De EPA hanteert systematische
beslisbomen.
De EPA-site geeft uitgebreide verhalen die in dit artikel te veel ruimte vragen. De statistiek is bij nieuwe stoffen beter: In totaal zijn er van 22 juni 2016 tot 1 maart 2020 binnengekomen 3147 stoffen, waarvan er 2640 reviews voltooid, waarvan er 562, hangende nadere informatie, met beperkingen toegestaan zijn en 8, hangende nadere informatie, niet toegestaan zijn. Het verschil tussen 3147 en 2640 is ingetrokken of nog gaande.
Die
gaat niet over pesticides, cosmetica en persoonlijke zorg-producten, meubels, voedsel,
voedselverpakkingen en medicijnen
Het
budget is onduidelijk. Een deel moet van de federale overheid komen (dus nu van
Trump), en een deel van de industrie.
Met
name het beoordelen van bestaande chemische
stoffen gaat waanzinnig traag
Te hopen valt
dat Trump de nieuwe TSCA met rust laat en er geen geld van wegtrekt. De tekenen
zijn niet gunstig.
De Reach-wetgeving van de EU De tegenhanger van de Amerikaanse TSCA is de Europese REACH-wetgeving. Dat staat voor Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals . REACH is de wet en ECHA (European Chemicals Agency) is de organisatie die de wet uitvoert. Het pakket werd politiek geaccordeerd in december 2006, werd van kracht in 2007, en draaide volledig in 2015. Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Registration,_Evaluation,_Authorisation_and_Restriction_of_Chemicals .
Alle
chemische stoffen (ook in mengsels), waarvan in de EU minstens 1000 kg wordt
geproduceerd of ingevoerd, vallen onder REACH, op een paar uitzonderingen na
zoals radioactieve stoffen, afvalstoffen en bestrijdingsmiddelen (hiervoor
geldt andere Europese wetgeving).
REACH stelt
ook regels voor stoffen in voorwerpen, zoals speelgoed of huishoudelijke
apparaten.
Bij de (toen nog niet verplichte) pre-registratie tot 30 nov 2008 werden ongeveer 143,000 chemische stoffen aangeleverd, die in de EU op de markt waren. De daarop volgende registratie (stapsgewijze eerst voor grote oplagen en later voor kleinere oplagen) was verplicht. Inmiddels zijn alle bestaande stoffen geregistreerd.
Bij de registratie moeten producenten en importeurs een analyse overleggen van de kenmerken, de hazards en de risks van een chemische stof (een hazard is puur een kenmerk van een stof en een risk is een kenmerk van een stof in een context: de hazard van cyaankali is groot, maar het risk niet omdat het niet gebruikelijk is dat cyaankali in natuurlijke situaties voorkomt). Vanaf 10 ton/y moet er een Chemical Safety Report worden meegeleverd. Als er meer firma’s dezelfde stof op de markt brengen, moeten ze hun stofdossier gezamenlijk aanleveren. REACH werkt met één dossier per stof. De bewijslast dat een product veilig gehanteerd kan worden, ligt bij de aanbieders.
Alle
voorgelegde stoffen worden geëvalueerd. Gekeken wordt of de stof aan de regels
voldoet en of de testen, die bijgeleverd zijn om de gevaren in te schatten,
deugen. Dat blijkt geen sinecure, want de kwaliteit van de aangeleverde
dossiers valt vaak tegen. Een van de redenen is dat de EU dierproeven
ontmoedigt.
De evaluatie
van alle bestaande stoffen, die t/m 2018 ter registratie aangeboden zijn, zal
voor categorie boven de 100 ton/y in 2023 klaar zijn, en voor de categorie van
1-100 ton/y in 2027 .
De evaluatie
kan er toe leiden dat een stof op de Authorisatielijst geplaatst wordt met
Substances of Very High Concern (SVHC). Bij SVHC kan het gaan om:
Carcinogene, Mutagene of Reproductie-toxische stoffen (categorie 1A of 1B)
Stoffen die persistent, bioaccumulatief en toxisch zijn (PBT) of erg persistent en erg bioaccumulatief (vPvB)
Individuele substanties die vergelijkbare redenen tot zorg oproepen
De evaluatie kan ook tot een restrictie leiden, wat zoiets is als een concrete maatregel tegen een concrete stof, die al dan niet op de Authorisatielijst staat (of die zelfs niet onder REACH valt, bijv. omdat de stof minder dan een ton/y geproduceerd wordt). Ook op verzoek van een lidstaat of van de Europese Commissie kan een restrictie worden gevraagd. Als voorbeeld de meest recente restrictie op de lijst dd dit artikel, van 19 juli 2019, namelijk een restrictie tegen calciumcyanamide als traagwerkende kunstmest. Dit gebruik is lucratief voor sommige boeren, maar bloedlink voor het milieu en is bovendien een hormoonverstoorder. Het spul en zijn metabolieten doden van alles in de bodem en daar wordt reclame mee gemaakt. De EC verzocht om een studie. Na een rapport van 289 kantjes verbiedt de restrictie, ondanks de economische belangen, het gebruik van de stof als kunstmest:
In een tussentijds persbericht dd 05 maart 2018 meldde de Europese Commisssie dat in het kader van REACH aan 18 stoffen een restrictie is opgelegd, en dat 181 stoffen tot ‘zeer zorgwekkend’ bestempeld zijn, waarvan er 43 op de Authorisation List geplaatst zijn (dus slechts met vergunning gebruikt mogen worden, en uitgefaseerd moeten worden). Op dat moment waren 17000 van de 65000 geregistreerde dossiers verwerkt.
PFOA (perfluoroctaanzuur) en PFOS (perfluoroctaansulfonzuur) staan er op. De huidige Chemourstechniek GenX (Dordrecht) werkt met de grondstoffen FRD-903 en FRD-902. Die staan ook op de RIVM-lijst. Bij de verwerking daarvan kan als bijproduct het zeer giftige en gasvormige perfluorisobutyleen vrijkomen. Die stof staat ook op de RIVM-lijst.
De REACH-richtlijn is een goed en imposant stuk werk, een een stuk vollediger en grondiger dan die van de EPA. De claim dat het de beste gevaarlijke stoffen-wetgeving ter wereld is, is geheel terecht.
Maar na 2014
heeft zich veel research gericht op een tot dan toe grote onbekende, de dynamiek
van de ijskappen van met name Groenland en Antarctica. Dat stemt niet vrolijk. Het
afsmelten gaat, mede vanwege mechanismes die tot dan toe onderschat waren, veel
sneller dan gedacht.
Bovenstaande foto is van de Thwaites-gletscher op Antarctica. Die wordt nu
tegengehouden door een soort verborgen kustgebergte (hij schuift als het ware
bergop). Maar de gletscher wordt van onderaf aangevreten. Vroeg of laat zal hij
zich terugtrekken tot de volgende richel. Als de complete gletscher zou
verdwijnen, is dat over enkele eeuwen goed voor drie meter zeespiegelstijging. Zie
www.sciencedirect.com/science/article/pii/S092181811630491X
, een openbaar onderzoek uit 2017.
In hetzelfde RCP4.5
komt in bovenstaande publicatie, alleen door Antarctica, op meters uit. Daarnaast
bestaan er andere oorzaken zoals de uitzetting van de opwarmende oceanen, maar
die zijn al langer bekend.
Nederland De geleerden worden zenuwachtig- de
politiek en de publieke opinie helaas nog niet genoeg. Het KNMI spreekt nu in
termen van meters (bijv. bijna 3 meter in 2100), en later nog meer.
De Deltawerken
hielden in hun ontwerp rekening met een zeespiegelstijging van 40cm.
In de discussies werkt
een zeespiegelstijging van twee meter als een soort omslagpunt. Onder die
waarde zou het met paardenmiddelen nog moeten lukken om de grote rivieren door
Nederland heen in zee te krijgen. Daarboven rijzen grote vraagtekens of het nog
lukt om Nederland boven water te houden. Grote delen van Nederland zouden
moeten worden prijsgegeven.
Die discussie barst
nu los.
Men herinnert
zich dat 25 jaar geleden (31 jan 1995) het Rivierenland gedwongen moest worden
geëvacueerd omdat de rivierdijken op springen stonden.
Deltares heeft
vier noodscenario’s ontwikkeld om over het ondenkbare na te denken. Moeten
huizen gaan drijven? Moet Nederland alleen nog op het hoge zand bouwen? Moet
Nederland de hele kust afsluiten en de Rijn en de Maas over de dijk heen
pompen? Opvallende vragen, vooralsnog zonder antwoorden.
Zie www.deltares.nl/nl/expertise/overstromingsrisico/
.
Brabant Binnen de beperkingen van deze site is het mij niet gegeven om de problematiek van de zeespiegelstijging en de waterveiligheid uitputtend te bespreken. Ik beperk me tot de focus van deze site, en dat is Brabant.
Overigens is ook
Brabant bij de Watersnoodramp van 1953 getroffen. Minstens 247 mensen kwamen
om, waarvan in de huidige gemeente Moerdijk 103 mensen. Fijnaart bijvoorbeeld
is zwaar getroffen. Zie www.bndestem.nl/redactie/1953/
.
Er zijn enkele
websites die de waterveiligheid in Brabant in kaart brengen.
Climate Central
heeft een mondiale, interactieve kaart waarvan onderstaande afbeelding de
invulling is voor Noord-Brabant met als kengetallen:
2030
Het effect komt alleen van de zee (niveau, stormvloed, getij). Rivieren en neerslag tellen niet mee
Alle dijken worden weggedacht
Er gebeurt wel wat, maar niet genoeg tegen de opwarming van de aarde
De waterhoogte is het gemiddeld zeeniveau plus een vloed die hooguit eens per jaar voorkomt. Bij de Maeslantkering bij Hoek van Holland is dat 2,4m. De voorbereidingen tot sluiting beginnen als het water in Rotterdam op 2,60m boven NAP staat, en de sluiting moet voltooid zijn bij +3,0 m NAP.
Halverwege tussen geluk en pech
De kengetallen kunnen aangepast
worden.
Het Inter Provinciaal Overleg (IPO) heeft een risicokaart uitgebracht voor allerlei soorten risico’s, waaronder overstromingen. Zie www.risicokaart.nl/welke-risicos-zijn-er/risico-overstroming en https://flamingo.bij12.nl/risicokaart-viewer/app/Risicokaart-openbaar . Ook deze website-kaart is interactief. Hieronder is gekozen voor het kengetal “middelgroot risico” , wat gedefinieerd is als eens per honderd jaar (“zeer klein” is eens per 10.000 jaar, “klein” is eens per 1000 jaar en “groot” is eens per 10 jaar).
Dit risico komt
vooral door de rivieren. Overstromingen vanuit zee zie je pas op de kaart bij
het kengetal “eens per 10.000 jaar) . Blijkbaar is de kans op falen van de rivierdijken
groter dan de kans op falen van de zeeweringen.
De risicokaart is niet meteen geschikt voor het grote publiek en bovendien staat er niet bij wat mensen moeten doen bij een overstroming. Daarom heeft de regering de Risicokaart, waar het om overstroming gaat, laten bewerken tot de app “Overstroom ik”. Zie https://overstroomik.nl/ . Mensen kunnen daar hun postcode invullen en krijgen dan in essentie bovenstaande kaart in tekstvorm. Hieronder een voorbeeld na invulling van postcode 5213VC (de Acaciasingel in Den Bosch).
Omdat de app op
de Risicokaart gebaseerd is, zal de wazige aanduiding ‘10% tijdens je leven’ wel
betekenen een risico van eens in de honderd jaar. Omdat de overstroming zich
alleen voor doet als de dijken breken (in dit geval de rivierdijken), is dat
dus tevens de kans dat dat gebeurt.
De provincie heeft eind 2017 onderzoek gedaan naar de uitvoering van het Externe Veiligheid-beleid (EV-beleid) in de spoorzones van 11 Brabantse gemeenten waar een spoorlijn doorheen loopt. Dat is gedaan door het Team IBT Omgevingsrecht. Dat had per gemeente twee bestemmingsplannen (BP) uit de spoorzone opgevraagd en een bezoek gebracht.
Er bleek uit dat het veiligheidsbeleid ruimtelijk niet altijd goed was afgedekt. Het veiligheidsbeleid was dan bijvoorbeeld niet of niet goed in een BP verankerd.
Over deze uitkomsten is op deze site al eerder gerapporteerd, zie Provinciaal onderzoek naar realisatie veiligheid in spoorzones .
Het is een goed onderzoek.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft SP-woordvoerder Willemieke Arts aanvullende vragen aan Gedeputeerde Staten (GS) gesteld. Die zijn op 21 augustus 2018 beantwoord. Het volledige antwoord is te downloaden op Beantwoording schriftelijke vragen Statenfractie SP van 16 juli 2018 . Wat erin staat:
Er zijn maar elf van de 29 gemeenten langs een Brabantse spoorlijn ondervraagd, omdat in die gemeentes het risico het grootst is. Als het groepsrisico toeneemt met meer dan 0,3* de orientatiewaarde, is de gemeente in het onderzoek meegenomen. In alledaagse termen: het zijn dus de 11 gevaarlijkste gemeenten.
Alle 29 gemeenten krijgen het Brabantbrede rapport
De elf gemeenten zijn bekend, maar er is niet bekend welke misstand bij welke gemeente hoort. Dat wil GS niet openbaar maken.
Wel heeft GS aan de Colleges van B&W van de elf gemeenten verzocht het IBT-rapport aan de gemeenteraad aan te bieden, zowel het Brabantbrede, geanonimiseerde rapport als het individuele rapport van die gemeente. Omdat raadsstukken openbaar zijn, kunnen geïnteresseerden langs die route kennis nemen van de individuele inspectierapporten.
De provincie neemt de verantwoordelijkheid van de gemeenten en hun bijbehorende Veiligheidsregio niet over. Wel gaat de provincie een bijeenkomst organiseren waar alle spoorgemeentes en Veiligheidsregio’s voor worden uitgenodigd. Daar worden de conclusies en aanbevelingen uit het rapport besproken en Best Practices met elkaar gedeeld, ook op het gebied van actieve risicocommunicatie.