Onlangs schreef ik in deze kolommen over het experiment op de TU/e en het Eindhovense Stadhuisplein om het fijn stof in de parkeergarage op dat plein met een behoorlijk rendement af te vangen. Zie Eindrapportage ‘Longen van de stad” uit – mijn oordeel gemengd.
Reactie Ens Technology Daar zei ik dat ik een aantal vragen bij de verantwoordelijke namens Ens Technology, dhr. Roel Gijsbers, neergelegd had. Dd het vorige artikel had hij die in alle redelijkheid nog niet beantwoord kunnen hebben. Inmiddels heeft Gijsbers, na overleg met de verantwoordelijke onderzoeker bij de TU/e, een uitvoerige reactie gegeven. De man heeft er echt zijn best op gedaan en hij toonde zich blij dat er iemand was die zijn werk zo grondig bestudeerd had.
Een deel van de ingebrachte reacties was van technische aard en kan hier onbesproken blijven. Uit de reacties bleek dat het geen eenvoudig onderzoek was om uit te voeren. Een monument aan data rust op een sokkel van haken en ogen. Sommige kritiekpunten leiden tot aanpassingen of verduidelijkingen.
Een deel van het monument aan data kan niet nu verstrekt worden, maar pas in de formele wetenschappelijke publicatie die nog in de maak is. De Eindrapportage die er nu ligt, valt onder de verantwoordelijkheid van Ens Technology. Er is bijvoorbeeld veel meer bekend over de deeltjesaantallen en deeltjesmassa per kuub dan nu gepubliceerd, van PM0.25 tot PM31.
Blijft staan het centrale verschil van inzicht, dat vanaf het begin bestond. De TU/e en ENS Technology (of omgekeerd, dat is een van de intrigerende vragen in deze publiek-private samenwerking) hebben ervoor gekozen om de studie op te hangen aan één relatief zeldzaam weertype, zijnde zuidoosten wind, 1m/sec op 10m hoogte (dus droog).
De motivatie van Gijsbers is dat uit eerdere Aireas-gegevens bleek dat bij dit weertype de concentraties in hot spots in het Eindhovense centrum het ergste waren (wat naar alle waarschijnlijkheid waar is), en dat men daar wat aan wilde doen. Een ander voordeel (maar dat zeg ik als een lichtelijk cynisch geworden ex-politicus) dat dan de mooiste verkoopplaatjes ontstaan. De contrasten tussen schoon en vuil zijn dan het scherpst en dat doet het goed in false color.
In feite bestrijdt de aanpak in de studie piekbelastingen qua plaats (hotspots) en qua tijd (één weertype). De onderzoeksopzet lijkt met terugwerkende kracht de medische focus te dicteren. Nu is een focus op piekbelastngen op zich niet absurd. Ook kortstondige blootstelling aan fijn stof leidt tot medische schade.
Maar chronische blootstelling leidt tot meer schade. Er zijn dan ook heel wat meer langlopende epidemiologische dossiers aan mijn ogen gepasseerd dan kortlopende. En zowat alle dosis-effect relaties gaan over chronische blootstelling.
Chronisch blootstelling wordt vertaald in jaargemiddelde blootstelling. Daarom bestaat de wet, waaraan de lokale overheden zich te houden hebben, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), vooral uit jaargemiddelde bepalingen. Voor PM10 is er ook een dagennorm (etmaal gemiddeld niet vaker dan 35 etmalen per jaar boven de 50µg/m3, maar die is zelden van belang en wordt meestal, voor het gemak, via een vuistregel vertaald in een jaargemiddelde norm (32µg/m3), die wat scherper is dan de echte jaargemiddelde NSL-norm (40µg/m3). En daar blijft de lucht in Eindhoven ook ruim onder.
Met andere woorden: de TU/e en Ens Technology leveren bij de gekozen onderzoeksopzet een product waar het lokale openbaar bestuur in praktijk niet zoveel mee kan. Men kan wel mopperen dat de wet zo is als hij is, maar ondertussen is hij zo. Het is niet voor het eerst dat ik meemaak dat men bij de TU/e technisch beter van wanten weet dan wanneer men in de politiek moet functioneren.
Maar ondertussen heeft men wel goede wetenschap bedreven (strikt genomen moet dat oordeel wachten op de publicatie van het wetenschappelijke artikel, maar dat geloof ik dan wel even). Het is zonde om niet alsnog wat met deze methode en deze uitkomsten te doen.
Want er blijft te wensen over.
De bestaande NSL-doelen zijn een politiek compromis op Europese schaal en ook lager dan deze normen is luchtvervuiling schadelijk. De WHO heeft nieuwe inzichten op dit gebied onlangs neergelegd in aanmerkelijk scherpere advieswaarden die een zeer forse uitdaging worden.
En het is moeilijk om fijn stof terug te dringen, omdat elektrificatie van het vervoer niet of niet voldoende (daarover twisten de geleerden) helpt. Veruit het meeste fijn stof komt bij moderne auto’s uit slijtage van wegdek, banden en remmen. Daar helpen alleen minder en lichtere auto’s tegen. Het laatste ligt buiten bereik van de gemeente, en voor het eerste bestaan goede bedoelingen, maar er bestaat ook de wens om duizenden huizen te bouwen op het Stadhuisplein en in het stationskwartier, en een deel van die nieuwe bewoners zal zich op vier wielen gaan verplaatsen. Al die nieuwe huizen (en er is in de afgelopen decennia ook al een hoop nieuw gebouwd) hebben belang bij schone lucht.
Stofafvangtechniek kan een van de maatregelen zijn die een bijdrage leveren.
Het voorstel In een brief aan B&W en de gemeenteraad (07 dec 2021) heeft Milieudefensie Eindhoven voorgesteld om de weeffout van het eenzijdige weertype te herstellen door vervolgonderzoek te doen. Het moet relatief eenvoudig zijn (bij wijze van spreken alleen maar de computers opnieuw aanzetten) om bijvoorbeeld windkracht 3 zuidwest en windkracht 5 noordwest in te voeren (en vergelijkbaar) . Het zou dan mogelijk moeten worden een redelijk betrouwbare jaargemiddelde schatting te maken voor bijvoorbeeld alleen het centrumgebied (waar de meeste parkeergarages staan). Het voorstel is dat de gemeente Eindhoven de TU/e opdracht geeft om dat te doen. En als dat tot bruikbare inzichten leidt, om dan te kijken hoe dat politiek vertaald kan worden in bestaande en nieuwe parkeergarages.
inmiddels is Milieudefensie voor een gesprek met de wethouder uitgenodigd. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 14 januari 2022. Aanwezig voor de gemeente wethouder Thijs en de hoogste milieuambtenaar Verhoeven, voor ENS Technology en de TU/e Gijsbers en voor Milieudefensie ik. Het gesprek liep goed. De lasten en baten van verdergaand onderzoek en eventuele daaruit volgende handelingen zijn verkend, zonder dat dat ter plekke tot afspraken leidde. Een en ander kan mogelijk ook gekoppeld worden aan het Schone Lucht Akkoord, en via dat neer worden gelegd bij het Ministerie van I&W Het krijgt een vervolg, maar dat ligt dan bij de nieuwe coalitie.
Nog even terug naar vroeger Eind 2017 en in de eerste helft van 2018 stond er een soort ‘glazen huis’ boven de uitlaat van de parkeergarage op het Stadhuisplein. Dat was het experiment “De longen van de stad”.
Vergelijkbare experimenten vinden overigens ook elders in de wereld plaats.
In het glazen huis stond apparatuur om de lucht uit de parkeergarage door elektrostatische luchtzuiveringsapparaten van de firma Ens uit Cuijk te sturen. Die zou een flinke hap uit de concentraties fijn stof PM10 en PM2.5 nemen (het apparaat werkt alleen tegen fijn stof, niet tegen gassen als bijvoorbeeld NO2 . Dat is, afgezet tegen de wettelijke limiet, het meest kritische gas,).
Ik heb er in die tijd over geschreven, zie https://www.bjmgerard.nl/?p=6056 . Vandaar kan men doorlinken naar eerdere artikelen. Ik ga dat niet allemaal herhalen. Ik was toen kritisch, maar ik wees het idee van wetenschappelijk onderzoek niet af. Dat onderzoek startte (fase 1) met een haalbaarheidsonderzoek in de vorm van een computersimulatie door de afdeling Bouwkunde van de TU/e (o.l.v. prof. Blocken). Van deze fase is een wetenschappelijk onderzoek uitgebracht volgens de regelen der kunst en dat is, netjes als Open Access, te vinden op https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0167610516304536 (2016).
De begroting van het hele project stond voor 1,29 miljoen incidenteel, waarvan 0,23 miljoen voor rekening van de gemeente Eindhoven. De rest zit bij ENS en bij Air Liquide. De TU/e werkt mee met mens- en rekenkracht. Het was en is dus een publiek-privaat project, maar naar mijn smaak iets te privaat.
Zoals gezegd, hebben er metingen plaatsgevonden (fase 2), te verdelen in de periode 21 december 2017 – 09 april 2018 (fase 2a), en de periode 22 mei 2018 – 22 juli 2018 (fase 2b).
Daarna werd het een hele tijd heel stil, tot het Eindhovens Dagblad er op 10 november 2021 een groot artikel over schreef. De krant had de samenvatting ontvangen van de volledige eindrapportage “Longen van de stad”, waarna ik de volledige eindrapportage opgevraagd en ontvangen heb.
Die eindrapportage is geen wetenschappelijk document in de gangbare academische zin des woords. Een dergelijk artikel is in de maak, vermelden de kleine lettertjes, maar is er nog niet. Veeleer is de eindrapportage een popularisering van het nog te publiceren artikel met een wervend karakter. De contactpersoon is dr. Ir. Roel Gijsbers van Ens Technology, die namens de samenwerkingspartners projectleider is. Voor een samenvatting zie https://www.tue.nl/nieuws-en-evenementen/nieuwsoverzicht/08-11-2021-luchtkwaliteit-eindhoven-aantoonbaar-beter-met-longen-van-de-stad/ . Wie het hele rapport wil (niet via Internet toegankelijk) moet me maar even een mail sturen.
In de eindrapportage zitten wat slordigheden en de gemaakte keuzes en de beschreven claims roepen vragen op. Ik heb die neergelegd bij Gijsbers, maar dd dit artikel had hij die in alle redelijkheid nog niet kunnen beantwoorden. Dit artikel is dus tot op zekere hoogte voorlopig (niet meer, zie de update hierboven).
Wat komt eruit? Men kan dit het beste opsplitsen in enkele deelvragen.
Wat zegt de rapportage over luchtvervuiling en maatregelen?
Vangen die apparaten echt stof en is dat veel?
Wat voor omgevingseffecten zie je in de verkennende fase 2a?
Wat komt er uit de herijking met metingen uit fase 2b van het computermodel uit 2016?
Wat betekent het voor de parkeertarieven?
Heeft dat nut voor het openbaar bestuur en zo ja, wat dan?
Luchtvervuiling in de rapportage De eindrapportage bevat een uitvoerig hoofdstuk over kenmerken en gevaren van luchtvervuiling. Niet geheel verbazingwekkend voor een onderneming als Ens die van de strijd tegen de luchtvervuiling wil leven, maar desalniettemin een fatsoenlijk en redelijk goed verhaal, zij het te lang om hier weer te geven. Ik pik er onderwerpen uit. Elders op deze site staan al veel verhalen over dit onderwerp, o.a. over de sociale kosten van luchtvervuiling, in Eindhoven volgens CE Delft €1276 per persoon per jaar (na Amsterdam het hoogste in Nederland). Zie https://www.bjmgerard.nl/?p=13911 .
Verder verwijst de rapportage naar de Milieu Gezondheids Risico Indicator van het RIVM, die weergeeft hoeveel % van ziekte en sterfte (in het jargon gemeten in Daly’s) door milieufactoren komt als luchtvervuiling en geluid (waarvan luchtvervuiling het belangsrijkste is, en binnen de luchtvervuiling fijn stof). Hierboven de kaart voor 2016. Let wel dat in de rode gebieden meestal (bijna) niemand woont, maar bijvoorbeeld in nogal wat gele gebieden wel. Zie https://www.rivm.nl/milieugezondheidsrisico-s en https://www.atlasleefomgeving.nl/nieuws/milieugezondheidsrisicos-mgr-van-overijssel-tot-eindhoven .
Verder moet nog even genoemd worden (hier speciaal relevant) dat de komst van de elektrische auto geen einde maakt aan het fijnstof-fenomeen. Sowieso komt bij alle moderne auto’s minstens driekwart van de fijn stof-emissie niet uit de uitlaat, maar uit slijtage van remmen, banden en wegdek. Bij elektrische auto’s slijt de rem minder, omdat energie geregenereerd wordt, maar banden en wegdek slijten harder, omdat elektrische auto’s zwaarder zijn. Let wel dat dit alleen over fijn stof gaat en niet over gasvormige uitlaatstoffen, maar met de luchtzuivering van Ens kun je daar niets mee. Resuspensie is, dat stof, dat er al lag, weer opdwarrelt. Deze cijfers zijn aan discussie onderhevig. Auke Hoekstra van de TU/e verdedigt elektrische auto’s met hand en tand, ontkent de slijtageproblematiek niet maar houdt vol dat elektrische auto’s wel minder erg zijn. Hij verwijst naar een OECD-publicatie die ik aan fanaten ter lezing aanraad ( https://www.oecd-ilibrary.org/environment/non-exhaust-particulate-emissions-from-road-transport_4a4dc6ca-en ). Ens wordt dus niet brodeloos door de elektrische auto. .
Vangen die apparaten echt stof en is dat veel? Dat zonder meer. Het apparaat voorziet de fijnstof-korreltjes van een elektrische lading, waardoor ze gaan klonteren tot grofstof-korrels die uit de luchtstroom vallen. Hij haalt voor PM10 een rendement van ca 70% en voor fijner stof en roet rond de 40%. Reken je dat uit met 75003/h, dan kom je ergens op de fabrieksopgave van 50 tot 100 gr fijn stof per maand per Aufero-unit. De parkeergarage op het Stadhuisplein zou toe kunnen met 6 units, dus zou er de garagelucht ca 0,3 tot 0,6kg fijn stof per maand worden afgevangen. Bovenstaande smurrie is het resultaat van zuivering van 5 a 10 miljoen m3 lucht, dus (orde van grootte) de oogst van één unit in ca 1000 uur.
De lucht die de garage uitkomt blijkt bij meting schoner dan de lucht die er in gaat.
Maar ga je rekenen met de emissiefactoren uit bovenstaande tabel, dan is de maandelijkse productie op 1 strekkende km Wal (de straat die langs het Stadhuisplein loopt, 16.000mvt/etmaal) grofweg 31kg als je het opdwarrelend stof wel meetelt, en op pakweg 8kg (als alles elektrisch was) tot 12kg (als alles fossiel was) als je het opdwarrelend stof niet meetelt. De parkeergarage is dus niet ‘de’ oplossing, maar dat mag je er in alle redelijkheid ook niet van verwachten.
In de rapportage komt deze afweging niet voor. Daar wordt de 31kg in de achtergrond gestopt en wordt alleen de 0,3 tot 0,6kg als resultaat gepresenteerd. Gegeven de bedoeling van de studie is dat te volgen.
Het systeem vraagt niet eens heel veel energie. Eén Aufero-unit is 415W (een lichte elektrische boor), en kost, als hij non stop aanstaat, ongeveer het stroomverbruik van een huishouden.
Wat voor omgevingseffecten zie je in de verkennende fase 2a? Dat is een ingewikkeld verhaal dat rommelig verteld wordt. Het officiële doel is “het nauwkeurig vastleggen van differentiaties van fijnstofconcentraties in binnenstedelijk gebied, om de omgevingsinvloeden te karakteriseren en hiermee de kans op verhoogde blootstelling met meer nauwkeurigheid te duiden”. Daartoe hebben van 21 december 2017 – 09 april 2018 14 meetstations gefunctioneerd. In het eerste deel van deze periode stonden de Aufero-units in de parkeergarage op het Stadhuisplein uit, in het tweede deel aan. In de verwerking echter zijn deze periodes op één hoop gegooid, een van de slordigheden.
Het resultaat levert soms zinvolle uitkomsten en soms ‘leuk om te weten’- uitkomsten (zoals dat je op het Eindhovense Stadhuisplein goed de Paasvuren in Oost-Nederland kunt meten). Ik vind van belang de gemiddelde concentraties op locatie in de meetperiode, en het gegeven dat als het regent of hard waait de lucht schoner is (wat je zou verwachten, maar er is ook een indicatieve orde van grootte).
Ik vind dit best wel hoge concentraties en ik onderschrijf de verbazing in het rapport dat het overgrote deel van de fijnstof-massa onder de 1µ zit.
Verder is het een verbrokkeld verhaal. Men mag aannemen dat het als input gebruikt is voor het eigenlijke pièce de resistance, de ruimtelijke fijnstof-effecten van het uitrusten van parkeergarages met x-honderd Aufero-units.
Wat komt er uit de herijking met metingen uit fase 2b van het computermodel uit 2016? De TU/e had ten tijde van de haalbaarheidsstudie 2016 (het computermodel) een soort maquette van de binnenstad gemaakt, en die als computermodel ingevoerd voor wat Computational Fluid Dynamics heet (CFD). Vervolgens werden daar allerlei gegevens over de achtergrond, de verkeersstromen en andere bronnen in gestopt, en werd daar fictief een zuidoostenwind op losgelaten van 1m/s op 10m hoogte (windkracht 0,5, geen neerslag), en werd het verschil gemeten tussen de uitkomst met 0, 99 en 594 verspreid opgestelde Aufero-units. Dat leverde mooi gekleurde plaatjes op die in eerdere artikelen te bewonderen zijn.
Tot zover is het allemaal model en theorie. Dit is naderhand dus in eerder genoemde periodes 2a en 2b aangevuld met echte metingen. Die zijn gebruikt om het theoretische uitgangspunt (waarvan de basis ongewijzigd bleef) aan te passen. Een van de uitkomsten is bijvoorbeeld dat je met veel minder units niet veel minder resultaat hebt. Aantallen rond de 600 zijn verlaten, een tussenaantal van 342 is nu hoog, en het verschil met 100 units springt niet eens drastisch in het oog. Verder bleek dat reëel bestaande parkeergarages vaak op 30% van de ventilatiecapaciteit draaien die ze volgens een NEN-norm verplicht zijn (10,8m3/h*m2 ) en dat mag van een andere NEN-norm, als ze een detector voor koolmonoxide en LPG hebben.
Na aanpassing aan de realiteit scheidt het model opnieuw mooi gekleurde plaatjes af, in diverse varianten. Ik kies er daar één van. De tekening wijst zichzelf.
Wat betekent het voor de parkeertarieven? Bijlage B.2.2.1 slaat er een beetje een slag naar en komt (bij een afschrijvingstermijn van 10 jaar) op een opslag van 6,5 cent per uur om in die 10 jaar kostenneutraal te zijn. Als de afschrijvingstermijn, en daramee de terugverdientermijn, langer zijn (wat kan), zou het uurbedrag lager zijn. In plaats van een uurbedrag zou ook een vast entreebedrag van €0,25 werken.
Heeft dit nut voor het openbaar bestuur en zo ja, wat dan? Dit verhaal is gemengd met persoonlijke politieke oordelen.
Uiteraard is er een gezondheidswinst. Vraag is hoe groot.
De grote wetenschappelijke zwakte van de opzet is dat het geheel opgehangen is aan één weertype dat weinig voorkomt, de eerder genoemde windkracht half (1m/sec op 10m hoogte), zuidoost (en dus droog). Als je voor modelaanpak een uitgangspunt zou moeten kiezen dat de effecten maximaal zichtbaar maakt (en voor een nieuw ontwikkeld model valt dat te volgen), kom je op deze keuze uit. Die geeft het grootste contrast (en de mooiste verkoopplaatjes voor de firma Ens).
Maar het overgrote deel van de tijd zijn de omstandigheden anders. De meest voorkomende windrichting is zuidwest en de gemiddelde windsnelheid in Eindhoven e.o. ergens rond de 6m/sec. Als men zich bovenstaand plaatje in die omstandigheden voorstelt, ligt de pluim in andere richting, wordt dezelfde reductie (in absolute zin) over een fors groter gebied verspreid en door extra turbulentie eerder verdund. Met andere woorden, de aanpak staat niet toe jaargemiddelde concentratieverbeteringen door te rekenen. En precies op die jaargemiddelde concentraties worden de lokale overheden afgerekend in bijvoorbeeld het NSL.
Het rapport neemt aan dat de zeldzame combinatie windsnelheid 1m/sec, zuidoost en dus droog, representatief genoeg is voor alle andere combinaties, maar heeft daartoe, mijns inziens, geen deugdelijke onderbouwing. Het is natte vingerwerk. Maar als je dat model toch zou geloven, zou de gezondheidswinst zijn dat de Milieu Gezondheids Risico indicator daalt. Die ligt nu in flinke delen van Eindhoven rond de 3 a 4% voor rekening van de luchtvervuiling (soms meer), en daarvan zou 0,5 tot 1,5%punt afkunnen. Dwz, er zou een kwart van de gezondheidsschade door luchtvervuiling afgaan – als je de representativiteit van het model gelooft, wat ik niet doe. Plastischer uitgedrukt: de gemiddelde Eindhovenaar wordt passief gerookt ter waarde van 7 sigaretten per dag en in het centrum 9. dat zou 1,8 tot 3,6 minder moeten kunnen, vooral in de nauwe straatjes va het centrum.
In de gemeente Alblasserdam (in de eindrapportage als voorbeeld genoemd) is aangetoond dat de fijnstofzuiger van de firma Ens inderdaad de fijnstofvervuiling nabij de Noordtunnel in de A15 met 70-90% terugdrong ( https://www.alblasserdam.net/nieuws/innovatieve-fijnstofzuiger-bij-noordtunnel-alleen-effectief-vlakbij-tunnel-2020-10-21 ). Echter, als men ging doorrekenen hoe de schone lucht uit de tunnel zich mengde met de vuilere lucht buiten de tunnel, dan was het effect al binnen 100m (waar de eerste huizen stonden) grotendeels verdwenen. Alblasserdam heeft uiteindelijk niet verder geïnvesteerd in luchtreiniging in de tunnel.
Vooralsnog gaat de gemeente Eindhoven dat ook niet doen, bleek uit het Eindhovens Dagblad van 12 nov 2021 ( https://krant.ed.nl/titles/eindhovensdagblad/7156/publications/12354/articles/1480839/36/1 ). B&W vinden dat ze al genoeg doen. Bovendien heeft de gemenete niets te vertellen over de vier private garages, en slechts beperkt iets over de vier verpachte garages. Eindhoven laat het bij vrijwilligheid. De gemeente gaat het onderzoek uitdragen bij partijen die iets met stadsontwikkeling en parkeergarages doen, en hoopt dat die het initiatief oppikken.
Nu zou men in Eindhoven kunnen redeneren dat er erg veel gebouwd gaat worden in het centrum (Stadhuisplein, Stationskwartier), dat daar, ondanks alle ontmoedigende initiatieven, toch meer auto’s bij horen, en dat de ambitie niet stadsbreed zou kunnen zijn, maar slechts centrumbreed. Zou iets voor te zeggen zijn. Men zou ook kunnen redeneren dat voor welke winst dan ook slechts een bescheiden meerprijs in de parkeergarages betaald hoeft te worden. Een maatregel richt geen financiele rampen aan. Het is jammer dat het zo’n eenzijdig opgezet onderzoek is. Het had beter kunnen zijn, als de TU/e er meer weer-voorbeelden ingestopt had zodat er een realistisch jaarbeeld had kunnen ontstaan. Het is eigenlijk zonde van het mooie onderzoek. Misschien kan het nog?
Inleiding Er wordt veel onderzoek gedaan naar technieken om asfaltcentrales schoner te maken. Dat is zowel in het belang van omwonenden (en werknemers) als van de bedrijven zelf. De eerste groep vanwege de gezondheid, de tweede groep omdat ze steeds meer te maken krijgen met protestacties en zeer kritische gemeentes, uitlopend in o.a. dwangsommen.
De asfaltcentrales hebben drie soorten probleememissies (in uiteenlopende mate, want de ene centrale is de andere niet): benzeen, Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK’s), en geur. Dat die nu een probleem zijn en vroeger niet of minder, terwijl het toch om dezelfde centrales gaat, komt door twee nieuwe wettelijke voorschriften, namelijk de bepaling dat centrales steeds hogere percentages gerecycled asfalt moeten verwerken, en een aanscherping (per 01 januari 2019, na een overgangsperiode) van de benzeenemissienorm van 5 naar 1 mg/Nm3 in schoorsteengassen, en de bestaande wettelijke bepaling dat de emissie- en immissienorm voor PAK’s uiterst streng is. Het samenkomen van deze drie milieutrends heeft de meeste asfaltcentrales in den lande in de problemen gebracht.
De dreiging van dwangsommen en gedeeltelijke sluiting, maar ook het eigen en het maatschappelijk belang, hebben geleid tot een kleine uitbarsting aan researchactiviteiten, waarvan ik er hier twee behandel, namelijk de studie van de brancheorganisatie VBW (Vakgroep Bitumineuze Werken) van Bouwend Nederland, en het onderzoek van AsfaltNu, een holding met acht vestigingen (waaronder in Noord-Brabant in Bergen op Zoom en Den Bosch.
Het VBW onderzoeksprogramma reductie benzeenemissie bij asfaltproductie De VBW heeft op 29 juni 2021 bovengenoemde studie uitgebracht. De studie is het makkelijkste te downloaden op VBW-onderzoek benzeen en uitstootnorm .
De studie beperkt zich tot de stof benzeen en tot de vraag welke kenmerken van het productieproces maken dat er benzeen vrijkomt. De studie kijkt niet naar andere stoffen (geur en PAK’s) en niet naar nabehandelingstechnieken van de rookgassen. De belangrijkste punten:
De benzeen komt vrij uit de “zwarte trommel”, in het schema aangeduid als de ‘paralleltrommel’.
Het probleem bestaat vanwege het oude asfalt. Zonder recycling zou het probleem niet of veel minder bestaan
Het is onduidelijk of het benzeen al als benzeen in het oude asfalt zit (dus alleen maar vrijkomt door verdamping), of dat de zware moleculen in het bitumen door verhitting ontleden (‘kraken’).
Benzeenvorming begint pas significant ergens boven de 170°C
De piektemperatuur van asfaltgranulaatdeeltjes in de zwarte trommelis bepalend voor de benzeenemissie, zelfs al is de temperatuur gemiddeld veel lager.
Waardoor direct gestookte zwarte trommels de kwaaie peer zijn, omdat daar vanwege de vlam in de trommel piektemperaturen kunnen heersen van veel meer dan 300°C, terwijl de eindtemperatuur bijvoorbeeld maar 110-115°C is
In indirect gestookte zwarte trommels is de temperatuur veel gelijkmatiger verdeeld, waardoor zelfs bij 170°C de benzeen onder de EmissieGrensWaarde (EGW) van 1 mg/Nm3 zit.
De fijne fractie (40% van het geheel) in het granulaat zorgt voor onevenredig veel benzeen, want wordt onevenredig snel heet, met name bij direct gestookte centrales
(Gemeten benzeenconcentraties in een direct en indirect verwarmde trommel. Juridisch tellen de half uur-gemiddeldes van deze grafieken).
Nabehandeling van afgassen De holding AsfaltNu (met acht centrales in den lande, waaronder de APM in Bergen op Zoom en Heijmans Den Bosch) is een samenvoeging van de asfaltcentrales van BAM en Heijmans. AsfaltNu heeft zich op een ander onderdeel van de keten toegelegd, namelijk op de behandeling van afgassen.
Bij een pilot in Bergen op Zoom, waarbij een deel van de afgassen door een nabehandelingsinstallatie werd geleid, werd voor dat deel een reductie met 90% van ‘de emissies’ bereikt. De tekst noemt zowel benzeen, PAK’s en geur, maar is niet specifiek of die 90% voor elk van die categorieën bereikt is.
De bedoeling is om de eerste opgeschaalde installatie in Den Bosch te plaatsen, die daartoe eind dit jaar dicht zou gaan voor een revisie. De nieuwe installatie zou in maart 2022 moeten werken- aldus de planning dd 15 juli 2021. UIteraard moet nog in praktijk blijken of de opschaling werkt zoals men dta bedoeld heeft.
De tekst zelf van het Plan van Aanpak specificeert niet hoe die nabehandeling er concreet uitziet. Uit een lang interview met directeur Oosting van AsfaltNu in Cobouw van 19 november 2021 gaat het om een zelf ontwikkeld actief kool-filter. Op zich een gangbaar systeem in de industrie en bijvoorbeeld ook in sommige afzuigkappen, maar tot nu toe nog niet bij asfaltcentrales. Na verloop van tijd is het filter vol en moet het op hoge temperatuur geregenereerd worden.
Gecombineerd Volgens de milieukundige orthodoxie verdienen bronmaatregelen (in casu ombouw op indirecte verhitting) de voorkeur boven overdrachtsmaatregelen als filters (AsfaltNu). Beide samen zou natuurlijk nog beter zijn.
Maar overgaan van directe op indirecte verwarming betekent dat men de hele inrichting moet verbouwen, en dat kost een smak geld. Waar tegenover staat dat het ook voordelen heeft in de vorm van minder energie en beter asfalt. Afgassen behandelen is misschien een goede next best-oplossing.
De initiatieven tonen aan, dat er op dit gebied technisch nog zeer veel te winnen is.
Update dd 28 december 2021
In een persbericht heeft Rijkswaterstaat (in het bezit van 90km2 asfalt) bekend gemaakt dat het in 2030 volledig klimaatneutraal en circulair wil werken. Die ambitie staat de komende jaren bij Rijkswaterstaat centraal. Om de transitie naar duurzame wegverharding te versnellen, zijn nu 2 voorstellen uitgewerkt: een emissieloze, circulaire asfaltcentrale en biobased bitumen.
Rijkswaterstaat wil dat nieuwe asfaltcentrales emissieloos en circulair worden. Asfaltcentrales moeten daartoe vooralsnog aangedreven gaan worden door elektriciteit. Nieuwe energiebronnen, zoals waterstof, zijn een mogelijke eindoplossing. Daarnaast wil Rijkswaterstaat de grondstof in asfalt, bitumen, vervangen door lignine. Hierdoor ontstaat biobased bitumen. Dit draagt bij aan het terugdringen van de CO2-uitstoot en het gebruik van fossiele grondstoffen.
Een emissieloze, circulaire asfaltcentrale en biobased bitumen zijn dan ook disruptieve voorstellen, volgens projectleider Nieswaag. ‘Je bent ideeën aan het bedenken, die nog niet eerder zijn bedacht. Daarvoor moet je uit je comfortzone stappen en lef tonen.’
De voorstellen zijn ingediend bij het Nationaal Groeifonds.
Commentaar mijnerzijds: De ambitie lijkt goed, maar het is even afwachten wat dit gaat betekenen. Ook lignine zal een bindmiddel nodig hebben en er staat niet bij wat dat dan wel is. Dat soort details staan er niet bij. Dus of emissievrij alleen op de CO2 betrekking heeft of ook op de geur en meer algemeen op de Vluchtige Organische Stoffen, valt nu moeilijk te beoordelen. In elk geval zal elektrificatie het productieproces, naar alle waarschijnlijkheid, minder primitief en daarmee beheersbaarder maken. Dat alleen al lijkt winst.
Ook onduidelijk is wat dit betekent voor asfaltcentrales die niet van Rijkswaterstaat zijn. Moeten die ook mee vanuit de aanbestedingsvoorwaarden?
Hoe werkt het systeem waarmee luchtkwaliteitscriteria worden vastgesteld? De Wereld Gezondheids Organisatie (WHO) brengt met enige, niet al te frequente, regelmaat de Air Quality Guidelines (AQG’s) uit. Daarin adviseert de WHO de wereld wat naar haar inzicht de maximale vervuilingsconcentraties zijn door een handvol belangrijke stoffen, die in de buitenlucht aanvaardbaar zijn, gemiddeld over een periode die van de stof afhangt.
De ‘Guidelines’ zijn precies wat het woord zegt: richtlijnen. Het zijn dus, anders dan vaak gedacht, geen normen. De WHO heeft over het gebruik van zijn richtlijnen geen rechtsmacht. Integendeel, de WHO wordt regelmatig geteisterd door politieke stammenstrijd met geopolitiek karakter (bijvoorbeeld over Covid-19) en is vooral van zijn morele en wetenschappelijke gezag afhankelijk om zijn inzichten gerealiseerd te krijgen. Het wetenschappelijke gezag, althans bij dit onderwerp, is onomstreden. Aan elke uitspraak liggen bakken met goed onderzoek ten grondslag.
Luchtvervuiling met een getalsmatige omschrijving Als service aan mijn lezers heb ik de relevante lijsten uit 2005 (WHO), 2008 (EU, ook Nederland) , en 2021 (WHO) naast elkaar gezet. Binnen enkele jaren moet daar dus een nieuw setje kolommen worden toegevoegd. Ik heb ook de Europese normen erbij gezet die niet van de WHO komen,
In nogal wat steden zit de luchtvervuiling zover boven de door de WHO gewenste waarde, dat de WHO tussendoelen vastgesteld heeft “Interim Targets” (maximaal 4). De eindwaarde zit daar niet bij.Ik heb die hierboven weggelaten omdat de tabel dan onhanteerbaar wordt. Men kan ze in het originele document terugvinden.
Bij het WHO-advies zit geen tijdschema en geen verplichting in welk interimniveau een staat of groep van staten zou moeten instappen. Zoals gezegd, is dat aan de politiek. De EU zou bijvoorbeeld kunnen bepalen dat de lidstaten in 2024 voor chronische blootstelling aan PM2.5 instappen op IT3 = 15 µg/m³ , in 2027 op IT4=10 µg/m³ en in 2030 op het eindniveau 5 µg/m³ . Let wel dat dit niet meer dan een voorbeeld is, maar het geeft wel aan dat het een politieke keus is.
Voor NO2 bijvoorbeeld zijn de Interim Targets IT1=40, IT2=30 en IT3=20µg/m³, waarna de eindwaarde van 10µg/m³ volgt. De NO2 – aanscherping is het opvallendste verschil tussen de versie dd 2005 en de versie 2021. Ooit dacht men dat dat NO2 meer een diagnose-instrument was en in zichzelf niet zo giftig, maar daar denkt de WHO dus nu anders over. Alle studies samenpakkend (een ‘meta-analyse’) en met enige versimpeling zegt de WHO, dat het verschil tussen 15µg/m³ en 25µg/m³ (jaargemiddeld) goed is voor 2% extra sterfte door alle oorzaken behalve toevallige, en daarbinnen voor 3% extra sterfte voor ziektes aan het ademhalingsapparaat.
De eindwaarde 10µg/m³ is zelfs lichtelijk dramatisch, als men zich bijvoorbeeld herinnert dat het geschil over de Knip in de Eindhovense Vestdijk over een jaargemiddelde waarde ging van 45µg/m³ (in 2016). Nu was dat toen de vuilste plek in het bewoonde gebied van Eindhoven en er zijn maatregelen genomen, maar de verschillen binnen Eindhoven en Brabant zijn nog steeds groot. Zie bijgevoegde NO2– kaart over 2019 uit de Atlas van de Leefomgeving ( https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten – je kunt daar uitvergroten en locaties aanklikken):
10µg/m³ verschil haal je binnen Eindhoven wel. Ter vergelijking: Schiermonnikoog zit op 7µg/m³ .
Het betekent zeer veel minder verbrandingsprocessen.
Luchtvervuiling zonder getalsmatige omschrijving Over drie categorieën luchtvervuiling bestaat genoeg zorg om uitspraken te willen, maar nog niet genoeg onderzoeksmateriaal om die uitspraken te kunnen doen. Althans, als dat kwantitatief moet. Het betreft ultrafijnstof (UFP), BC/EC (in de volksmond roet), en Sand and Dust Storms (SDS). Ik heb hier onlangs al iets over geschreven, omdat het advies van de Nederlandse Gezondheidsraad over ultrafijn stof ongeveer tegelijk uitkwam met het advies van de WHO. Zie https://www.bjmgerard.nl/?p=16677 .
De WHO beperkt zich nu tot kwalitatieve uitspraken, die vooral handelingsvoorschriften zijn (‘good practice statements’). Daarvan bestaat een nette, samenvattende tabel die ik hieronder (vertaald) zal geven voor de eerste twee categorieën. De derde is niet voor Nederland van belang, maar wel voor landen met een flinke lap woestijn binnen de grenzen. In Nederland heb je kleine stuivende lapjes richting woestijn in de aspergevelden in een droog voorjaar, maar dat mag als zandstorm geen naam hebben.
BC/EG (technische aanduidingen voor roet) 1. Doe systematische metingen van black carbon en/of elementaire koolstof. Dergelijke metingen mogen niet in de plaats komen van of leiden tot een vermindering van de bestaande bewaking van die verontreinigende stoffen waarvoor al richtlijnen bestaan. 2. Inventariseer de emissies, beoordeel de blootstelling en koppel BC/EC aan bronnen 3. Neem maatregelen om de uitstoot van BC/EG binnen het betrokken rechtsgebied te verminderen en ontwikkel, waar nodig, normen (of streefcijfers) voor BC/EG-concentraties in de lucht.
UFP 1. Kwantificeer UFP in de lucht met een PNC (Particle Number Concentration in /cm3) vanaf een ondergrens van ≤ 10 nm en zonder bovengrens. 2. Breid de bestaande bewaking van de luchtkwaliteit uit door de monitoring van UFP te integreren in de bestaande monitoring van de luchtkwaliteit. Neem naar grootte gesegregeerde real-time PNC-metingen in geselecteerde luchtmeetstations op, naast en samen met andere vormen van luchtvervuiling waaronder fijnstof. 3. Maak een onderscheid tussen lage en hoge PNC om de emissiebeheersing door UFP-bronnen te prioriteren. Onder lage PNC kan worden verstaan < 1 000 deeltjes/cm3 (24-uurgemiddelde). Een hoge PNC kan worden beschouwd als > 10 000 deeltjes/cm3 (24-uurgemiddelde) of 20 000 deeltjes/cm3 (1-uurgemiddelde). 4. Gebruik opkomende wetenschap en technologie om betere invalshoeken te vinden voor de beoordeling van en blootstelling aan UFP , voor toepassing in epidemiologische studies en het beheer van UFP.
Aanvullende geldigheidsomschrijvingen: 1. De uitspraken zijn zowel buitenshuis als binnenshuis geldig, maar: 2. De WHO-studie gaat niet over de werkomgeving (daarvoor bestaan andere documenten) 3. De studie gaat over afzonderlijke stoffen en niet over mengsels 4. De studie gaat niet over persoonlijke beschermingsmiddelen (daarvoor bestaan andere documenten)
Het advies is een vervolg op een eerder advies “Gezondheidswinst door schonere lucht”(2018). Op basis hiervan is het Schone Lucht Akkoord tussen de gemeente en de lagere overheden opgezet. Bij de bespreking van het advies uit 2018 bleven er vragen over over ultrafijnstof (UFS in het Nederlands, Ultrafine Particles, UFP, in het Engels. UFP is beter, want de particles hoeven niet vast te zijn wat ‘stof’ suggereert). Dat was de aanleiding voor het nu uitgekomen verzoek. Een artikel op de site over het advies uit 2018 is te vinden op Gezondheidswinst door schonere lucht . Een reactie op deze site, met verdere verwijzing, op het Schone Lucht Akkoord in Brabant is te vinden op Het Schone Lucht Akkoord in Brabant .
Over het PM-systeem en over roet Voorafgaande aan het rapport van de Gezondheidsraad wat nadere uitleg en historie. Er zijn soms misverstanden in omloop.
Dat er verband is tussen stof enerzijds en ziekte en dood anderzijds, is op zich al sinds de prehistorie bekend: zandstormen. Ook in de nabije historie is er een rijke documentatie van stofstormen, zoals de Dust Bowls in de VS. Zie bijvoorbeeld Dust pneumonia blues (Woody Guthrie) en History Brief: Dust Pneumonia and Dust Storm Preparations . Wie verband zoekten zoekt tussen ecologisch wanbeheer, extreme droogte en (in dit geval binnenlandse) migratie kan er terecht.
Ook silicose bij mijnwerkers is bekend.
‘Oud’ is echter niet ‘voorbij’. Nog in september 2021 was er een geschil tussen de Inspectie SZW enerzijds en Prorail anderzijds,over het vrijkomen van respirabel kwartsstof bij de aanleg van ballastbedden voor spoorrails. Zie SZW: ProRail mag geen kwartsstof meer gebruiken in tunnels en bij treinstations_SpoorPro_23sept2021 In het recente luchtkwaliteitsadvies van de WHO komen overigens zand- en stofstormen weer terug.
Gaandeweg is sinds die tijd de PM-aanduiding in zwang gekomen. Met PM10 wordt bedoeld een verzameling deeltjes met een (voor fijnproevers: aerodynamische) diameter <10µm (1µm is eenduizendste millimeter). In principe kun je PM-elk getal doen (een verzameling zandkorrels van 1mm is dan PM1000) en loopt bovenstaande stofstorm ergens van PM2 tot PM300. Dat is uiteraard afhankelijk van waar het zand of stof vandaan komt). Gebruikelijk zijn echter de getallen PM10, PM2.5, soms PM1 en PM0.1 . Vanaf PM10 naar beneden heet het fijnstof en vanaf PM0.1 naar beneden heet het ultrafijn stof (UFS of UFP). Zomaar wat voorbeelden:
Een mensenhaar is ongeveer 50 µm dik
Een covid19-virusdeeltje is ongeveer 0,08 µm. De druppeltjes waar ze in zitten zijn enige tiende tot enige honderden µm , afhankelijk van allerlei aannames.
Een E.colibacterie is 1 a 2 µm
Typische luchtvaartemissies zitten rond de 0,02 µm
Een moderne Dyson Microstofzuiger adverteert dat hij 99,99% van de deeltjes tot 0,3 µm tegenhoudt
Een enkel ammoniumnitraatmolecuul (een gangbaar secundair reactieproduct tussen ammoniak uit de landbouw en doorgereageerde stikstofoxides uit de straalmotor) is ongeveer 0,0003 µm . Dat is meteen ongeveer de onderkant van de PM-schaal, als men die hier nog zou hanteren.
Een enkel benz(a)pyreen-molecuul (een beruchte polycyclische aromaat die zeer kankerverwekkend is) is 0,00085 µm lang. Het molecuul vormt met zichzelf en verwante moleculen aggregaten die wij als roet kennen, en die in de orde van grootte van een halve micrometer of meer zijn (en dus niet meer ultrafijn).
Let wel dat de aanduiding UFS/UFP dus een grootte-aanduiding is. Dat was de vraag die aan de Gezondheidsraad gesteld werd. Een uitdrukking als ‘roet’ is een samenstellingsaanduiding en viel dus niet in de taakopdracht. Daarom, en omdat het meeste roet, uitgedrukt als gewicht, buiten de UFP-categorie valt, is het in de studie buiten beschouwing gebleven.
Historisch gezien werkte de wetenschap van grof naar fijn om de eenvoudige reden dat de meetmethodes steeds beter werden. De wetenschap begon zonder PM-aanduiding en verschoof toen via PM10 en PM2.5 naar PM1 en PM0.1 , waar nu ongeveer het front ligt. Voor PM2.5 wordt er al een kleine acht jaar een omvangrijke epidemiologisch corpus opgebouwd. Er beginnen nu resultaten binnen te komen voor het submicrometergebied, maar nog niet zoveel dat er op dit moment getalsmatige richtlijnen en normen bestaan. Ook het recente rapport van de WHO (dd sept 2021) beperkt zich tot kwalitatieve uitspraken en een pleidooi voor verdere studie.
De research is wel zover dat men tot de communis opinio gekomen is, dat UFP niet meer gewogen maar geteld worden met, in de EU, een gestandaardiseerde telmethode. UFP zijn zo licht, dat zelfs een enorm aantal qua gewicht in het niet valt bij één PM2.5-deeltje. De eenheid is daarom het aantal deeltjes per cm3 (#/cm3 ). In zijn recente rapport noemt de WHO <1000 #/cm3 (etmaalgemiddeld) weinig en > 10.000 #/cm3 (etmaalgemiddeld) of 20….000 #/cm3 (uurgemiddeld) veel, maar dat is geen formeel advies.
De research is nog niet zover dat er een systeem van emissieregistratie bestaat, en dat er UFS-meetnet is. TNO runt een permanent meetpunt in Cabauw in Utrecht, en het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit heeft een meetpunt in Amsterdam-Osdorp (ingesteld voor het Schipholonderzoek en daarna overgenomen door de gemeente Amsterdam, zie gemiddelde UFP-concentraties in Osdorp in 2019).
Omdat de deeltjesomvang als criterium is ingesteld, is er veel discussie of de vele samenstellingen en herkomstbronnen binnen dezelfde groottecategorie allemaal even gevaarlijk zijn. Dat is nog onbeslist. Ikzelf bijvoorbeeld (maar daarover schrijven de WHO en de Gezondheidsraad niet) vraag me af of goed in water oplosbare secundaire producten als ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat niet gewoon in het longvocht oplossen en dan dus deeltje-af zijn. De twee stoffen zijn niet inherent gevaarlijk. Waar dan tegenover staat dat roet-achtige stoffen dus misschien extra gevaarlijk zijn. Nader onderzoek moet dat leren.
Bronnen en gedrag van UFS Primair ultrafijnstof wordt vooral uitgestoten als direct product van verbrandingsprocessen (bijvoorbeeld submicrometer roet). Secundair UFS wordt gevormd uit gassen die bij die verbrandingsprocessen vrijkomen (bijvoorbeeld SO2 en NO en NO2), die eerst verder oxideren en dan andere gassen pakken (zoals bijvoorbeeld ammoniak uit de landbouw). Het resultaat zijn zeer kleine korreltjes vaste stof als ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat. Wat ook kan is dat doorgereageerde SO2 uit zwavelhoudende brandstof waterdamp om zich heen verzamelt en dan druppeltjes zwavelzuur vormt. Men kan de atmosfeer het beste zien als een groot en ingewikkeld reactievat waarin van alles mogelijk is, en waarin zich mensen bevinden.
Omdat de reactieve UFS-sen al gauw zichzelf of andere deeltjes vastpakken, klonteren ze en verdwijnen ze, doordat ze de PM0.1-grens overschrijden, uit de definitie (niet uit de atmosfeer). Ze kunnen bijvoorbeeld ook uit de atmosfeer verdwijnen bij een regenbui (stikstofdepositie) of smogreacties aangaan. Een gemiddeld UFP-deeltje leeft ca drie uur, maar ze worden steeds weer aangevuld.
Concentraties UFS-concentraties (en ook roetconcentraties) zijn dan ook sterk tijd- en plaatsgebonden. Afhankelijk van de omstandigheden draagt UFP-vervuiling enkele honderden meters tot enkele tientallen kilometers. Bij de Atlas van de Leefomgeving zie je op een roetkaart de wegenstructuur zeer veel beter dan op een PM10-kaart. Uit deze vaststelling volgt logischerwijs dat een gemeentebestuur zeer veel beter roetconcentraties kan beïnvloeden dan PM10-concentraties.
Alle luchtvervuiling bevat een achtergrondcomponent en een regionale-lokale component. De linker tekening (beide tekeningen afkomstig uit het achtergronddocument Blootstelling en in #/cm3) geeft de achtergrondconcentraties in Nederland (wat je krijgt als je alle nabije, geprononceerde bronnen wegdenkt). De rechtertekening is een voorbeeld van de berekende impact van vijf industriele lozers op de Particle Numbers (PN) in de Rijnmond in 2012, op basis van hun zwavelemissies.
Omdat PM0.1-concentraties sterk tijd- en plaatsgebonden zijn, en omdat er veel informatie ontbreekt, kan men op basis van modelberekeningen slechts tot schattingen komen van een wijde range aan mogelijke concentraties. Dat geeft onderstaande schets (kijk ook even terug naar wat de WHO als ‘weinig’ en ‘veel’ beschouwt.
Medische effecten UFP-vervuiling treedt altijd op in combinatie met andere vervuiling (NOx, PM2.5, roet). Die zijn ook schadelijk. Het is niet eenvoudig om de schade, die specifiek veroorzaakt wordt door UFP, te isoleren van schade door andere stoffen in die context (‘co-pollutants’). Dat gebeurt eigenlijk pas na 2017.
Na 2017 hebben er 16 studies plaatsgevonden, waarvan 13 met correctie voor co-pollutants. Dit aantal is overigens nog steeds niet heel erg groot. De Gezondheidsraad geeft dit overzicht alleen voor lange blootstellingsduren. In het achtergronddocument ‘Gezondheidseffecten’ wordt een en ander meer in detail besproken. Er staan daar enkele kortlopende studies genoemd, waaronder rond Schiphol.
De Gezondheidsraad hanteert een systeem van de Environmental Protection Agency (EPA) in de VS. Die hanteert voor de bewijskracht de niveau’s ‘aangetoond’, ‘waarschijnlijk’, ‘indicatief’ en ‘onvoldoende’. Langs deze meetlat gemeten, is de bewijskracht, volgens de Gezondheidsraad, in sommige gevallen verschoven van ‘onvoldoende’ naar índicatief’.
Voor kortdurende respectievelijk langdurige blootstelling levert dit op:
Het achtergronddocument ‘Gezondheidseffecten’bevat een lijst met gegevens van 26 langlopende onderzoeken (de 10+16 uit tabel2). Ik heb er hieronder één groot onderzoek uit 2019 uit Toronto afgedrukt als voorbeeld.
Voor nadere informatie verwijs ik naar de hoofdtekst en het achtergronddocument. Beschrijving voert hier te ver en ik ben terughoudend met het schrijven van medische teksten.
Inleiding Ik ben een trouw lezer, zij het met enige vertraging, van de Scientific American. Zodoende las ik in de SciAm van mei 2020 een serie van vijf artikelen over dementiën, waaronder Alzheimer. Nu schrijf ik uit principe niet over medische zaken, want daar weet ik te weinig van en de verantwoordelijkheid is me te groot, maar hier ging het laatste artikel over de rol van luchtvervuiling bij Alzheimer. Over luchtvervuiling schrijf ik wel zolang het statistisch blijft (zie bijvoorbeeld Grootste fijn stof-onderzoek ooit (update) en Verband tussen luchtvervuiling in dementie?
Wat de Scientific American schreef De SciAm noemt een aantal studies die een sterk verband leggen tussen luchtvervuiling en dementie.
Een studie in Mexico City (in 1992 de stad met de ergste luchtvervuiling ter wereld) vond al kenmerken van Alzheimer in mensen rond de 30 a 40 jaar, en zelfs beginnende effecten in jonge kinderen. Zelfs honden kregen daar Alzheimer.
Harvardgeleerden publiceerden een paar jaar voor het SciAm-nummer een studie onder 10 miljoen Medicare-gebruikende ouderen in de VS en vonden een sterke correlatie tussen specifieke bestanddelen van de luchtvervuiling en een aantal neurodegeneratieve ziektes.
Een Londense cohortstudie, die in 2018 in de British Medical Journal gepubliceerd is, volgde 131.000 Londennaren van 50 tot 79 jaar, en vond een sterke link tussen met name PM2.5 en Alzheimer.
PM2.5 doet langs twee routes schade. Eerstens ruineert het het ademhalingssysteem en hart en bloedvaten, en dat is ook niet best voor de hersenen. Als de luchtvervuiling heel erg is, kunnen mensen overlijden aan hart- en vaatziektes, lang voor ze Alzheimer krijgen. Tweedens kan PM2.5 de hersens binnendringen, enerzijds door de blood-brainbarrier te beschadigen, anderzijds door via de neuszenuw te reizen waardoor genoemde barrière niet eens een rol speelde. Eenmaal in de hersenen, veroorzaakt de vervuiling een permanente ontstekingsreactie.
Alzheimer is echter geen ziekte met één oorzaak. Er spelen ook andere factoren een rol (waar die andere artikelen in de serie over gingen, zoals genetische risico’s, de menopauze, en bijvoorbeeld lawaai, maar dat in mindere mate). En ook andere vormen van vervuiling dan genoemde PM2.5 en ozon kunnen een rol spelen.
Dit soort onderzoek is moeilijk. Het is bijvoorbeeld moeilijk, en gebaseerd op aannames, om achteraf de blootstelling aan luchtvervuiling te reconstrueren. Daar bestaan technieken voor, maar die hebben hun beperkingen. Alleen door het zeer grote aantal deelnemers kunnen de onzekerheidsmarges tot bruikbare proporties teruggebracht worden. Verder worden dit soort onderzoeken altijd zo goed mogelijk uitgezuiverd voor andere mogelijke oorzaken (roken, te dik, enz). Dat brengt er ook altijd wat onvoorspelbaarheid in.
Het Londense onderzoek De Londense cohortstudie is te vinden op https://bmjopen.bmj.com/content/8/9/e022404 . De bijna 131000 deelnemers stonden op 01 januari 2005 minstens een jaar bij hun huisarts geregistreerd, en vertoonden op dat moment geen tekenen van dementie. Ze zijn gevolgd tot 2013. Volgen een heleboel methodologische beschrijvingen die hier te ver voeren. Uiteindelijk resulteert het in
Dit moet gelezen worden als:
HR (Hazard Ratio) betekent dat 1,0 normaal is (geen effect), en dat 1,4 of 0,8 respectievelijk 1,4* en 0,8*keer zoveel effect is. Oftewel, de kans op Alzheimer is 40% meer respectievelijk 20% minder.
PM is alle PM, en PM Traffic is alleen de PM uit uitlaatgassen en rem-, banden- en wegdekslijtage. O3 is ozon. Vehicle km driven is hoeveel voertuigkilometers er binnen 100 resp 50m van het betreffende postcodegebied afgelegd worden. 100.000 is per willekeurige definitie de grens tussen High en Low. Lnight is de standaard Europese middelingsprocedure voor geluid tussen 23 en 07 uur.
Op de horizontale as de bijbehorende klassen met inputgetalwaardes (de een na hoogste punt bij NO2 bijvoorbeeld is de klasse 37,5 – 41,5µg/m3, enzovoort. In centra van grote Nederlandse steden haal je dat soms wel (jaargemiddeld). De jaargemiddelde Nederlandse norm voor NO2 is 40µg/m3. De Eindhovense Vestdijk zat een handvol jaren geleden op 40µg/m3.
De vertikale strepen zijn de onzekerheidsmarges. Bij de een na hoogste punt bij NO2 is de kans 95% dat de waarde tussen 0,9 en 1,35µg/m3 ligt. Strikt genomen is een waarde pas significant als de waarde 1,0 buiten het interval valt. Genoemd voorbeeld is dus formeel niet significant.
Het Harvard-onderzoek Het in de SciAm genoemde Harvardonderzoek is niet makkelijk te vinden. In plaats daarvan vindt men zijn opvolger, een Harvardstudie van oktober 2020 (dus van na het SciAm-artikel). Die doet dezelfde uitspraak (Parkinson, Alzheimer en andere dementieziektes), maar dan gebaseerd op ruim 63 miljoen deelnemers van >=65 jaar, die gemiddeld 7 jaar gevolgd zijn tussen 2000 t/m 2016. Het persbericht is te vinden op https://www.hsph.harvard.edu/news/press-releases/significant-link-found-between-air-pollution-and-neurological-disorders/ , Op het einde van het persbericht kan worden doorgelinkt naar het eigenlijke artikel in The Lancet, dat Open Access is ( https://doi.org/10.1016/S2542-5196(20)30227-8 ).
De belangrijkste afbeeldingen:
Density is het aantal mensen dat in een interval (met een niet-getoonde breedte) zit. De twee density-curves zijn gelijk. Dus de meeste mensen zitten in een interval rond 10,0µg/m3 en bijvoorbeeld 5% van de mensen zit boven de 16,0µg/m3.
Op de horizontale as de concentraties PM2.5 . De WHO-richtlijn is 10µg/m3 en de Europese en Nederlandse norm is 25µg/m3. ‘Low exposure’ is in het Harvardonderzoek 12 μg/m3 .
Deze dosis-effectrelaties zijn gemiddeld over allerlei subgroepen. Uitsplitsen per doelgroep levert onderstaande figuur.
Vanwege het enorme aantal deelnemers zijn de onzekerheidsmarges veel kleiner dan hij het Britse onderzoek. Het Harvardonderzoek moet daarom hoger worden aangeslagen.
Density Q1 betekent de dat je de onderzoeksgroep opdeelt in vier gelijke porties, geordend naar de bevolkingsdichtheid van het gebied waar ze wonen (dus van platteland tot stadscentrum).
Hieronder is weergegeven hoe de HR toeneemt als de concentratie met 5µg/m3 toeneemt. Dus: als de concentratie PM2.5 met 5µg/m3 toeneemt, stijgt de kans op Alzheimer en verwante dementies bij mannen met 11% en bij vrouwen met 14%.
De PM2.5 – concentratie in de Nederlandse atmosfeer. Hieronder de PM2.5 – kaart van Nederland over 2019, zoals weergegeven in de Atlas van de Leefomgeving ( https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten ). De concentraties zijn berekend vanuit het NSL en de resolutie is 25*25m. Op de interactieve kaart in de Atlas zelf kun je met de i-functie per locatie kijken. Bijvoorbeeld (alles in µgr/m3) de Waddeneilenden 6, Eindhoven 11, Boekel en Den Bosch 12, en de omgeving van Tata Steel 14 (de hoogste concentratie binnen Nederland.
Men kan nu gaan schatten in de geest van dat iemand in Eindhoven, vanwege de PM2.5, 13% meer kans heeft op Parkinson en Alzheimer (en daaraan verwant) dan iemand op de Waddeneilanden. Maar nogmaals, er spelen meer oorzaken dan alleen de luchtvervuiling waar dit artikel over gaat, dus vaar hier niet blind op.
Eerder Er is veel te doen over te hoge benzeenemissies die vrijkomen als asfaltcentrales oud asfalt willen recyclen. Het dagblad Trouw heeft daaraan in februari 2021 onderzoeksjournalistiek gewijd die veel aandacht getrokken heeft. Niet in het minst van de kant van bezorgde omwonenden.
Ik heb op basis hiervan, en op basis van aanvullend eigen onderzoekswerk, technische vragen gemaakt voor de SP-fractie in de Eindhovense gemeenteraad over de Asfalt Centrale Eindhoven (ACE) van KWS Infra aan de rand van het Eindhovense bedrijventerrein De Hurk. De reden hiervoor is dat de resultaten bij Trouw nogal uiteen liepen, en dat de ene centrale de andere niet is. Het leek me verstandig om eerst eens gewoon te vragen hoe het precies zat. Technische vragen worden ambtelijk afgedaan en mogen daarom geen politiek karakter hebben. De technische vragen zijn te vinden op www.bjmgerard.nl/?p=15009 .
De beantwoording De technische vragen zijn op 30 maart 2021 beantwoord door of via een adviseur van milieuwethouder Thijs (GroenLinks). De integrale tekst is hierna te vinden.
De Omgevingsdienst Midden en West-Brabant (OMWB) heeft op 14 juni 2021 metingen gedaan naar de luchtvervuiling rond ACE, waaronder die door benzeen. Dat gebeurde handmatig in de schoorsteen, want automatische benzeensensoren (werkt TNO aan) zijn nog niet goed genoeg. Dit leverde op:
Op 14 juni 2018 zijn tijdens een worst-case bedrijfsvoering bij de asfaltcentrale, te weten tijdens het produceren van asfalt met een PR-gehalte (gerecycled asfalt) van 65% en bij een trommeltemperatuur van ca. 130 °C, metingen uitgevoerd op o.a. benzeen. Normaliter wordt bij ACE gewerkt met een verbrandingstemperatuur van 120 °C.
Op basis van de meetresultaten blijkt dat benzeen in de afgassen van de schoorsteen de normering niet overschrijdt. Echter in de rapportage is uitgegaan van de ‘oude’, maar toen nog geldende norm van 5 mg/Nm3.
30% PR
65% PR
65% PR
gemiddeld
(oude) norm
Nwe norm
benzeen
mg/Nm3
0,8
2,2
2,2
1,7
5
1
KWS Infra bleef bij een iets hogere bedrijfstemperatuur dan normaal in alle gevallen onder de oude norm, maar bij 65% gerecycled afval niet binnen de nieuwe norm. In feite is het de overgang van de oude op de nieuwe norm die overal in den lande het probleem op scherp gezet heeft. Sommige asfaltcentrales in den lande hebben een tijdelijke ontheffing aangevraagd van de 1mg/Nm3 . Dat heeft ACE in eerste instantie ook gedaan, maar toen de OmgevingsDienst ZuidOst-Brabant (ODZOB) nadere motivering vroeg, heeft ACE zijn wens niet doorgezet. Vanaf 01 januari 2019 is ACE dus gehouden aan de nieuwe norm. De ODZOB heeft de naleving hiervan niet opnieuw onderzocht. Problemen als geluid en trillingen vroegen urgenter om aandacht, aldus de gemeente later in de krant.
KWS Infra heeft zelf het HERA systeem (Highly Ecologic Recycling Asphalt System) uitgevonden en daar is men erg trots op. Als de beweerde specificaties inderdaad gehaald worden, is daar reden toe: beter asfalt met minder energie en minder emissies (zie https://www.kws.nl/dynamics/modules/SFIL0200/view.php?fil_Id=12167 ) Anders dan ik eerder dacht is dit systeem nog niet in Eindhoven actief, maar wel bij KWS Infra in Rotterdam. De ODZOB zegt deze, volgens hen zeer nieuwe en innovatieve techniek met belangstelling te volgen en de beschikbare informatie te betrekken in de in voorbereiding zijnde aanvraag voor actualisatie van de vergunning van ACE. Nu blijkt dat de Rotterdamse HERA-installatie al draait vanaf september 2012, dus zo vreselijk nieuw en innovatief is HERA niet meer.
De adviseur van de wethouder, mogelijk hier de ODZOB volgend, blijft vaag over de inzet van de Best Beschikbare Technieken (mogelijk omdat de antwoorden dan op politiek terrein komen). Die mogen wel maar moeten niet, want technische en proportioneel geachte economische mogelijkheden voor een bedrijfstak tellen ook mee.
Van de totale benzeenemissies door specifiek asfaltcentrales bestaan sinds de Emissie Registratie 2005 geen nieuwe gegevens. Die gegevens had de SP zelf ook al genoemd. Van de benzeenemissies naar de atmosfeer van bedrijfstakken als geheel is meer bekend.
Benzeenemissies naar de atmosfeer dalen, maar de laatste jaren niet veel meer. Het beleid was succesvol, maar vlakt af.
Van de benzeenconcentraties in de atmosfeer (die dus het gevolg zijn van de emissies naar de atmosfeer) is slechts heel globaal iets bekend. Vuistregel is voor stedelijk gebied 1 µgr/m3 , voor gebieden als de Rotterdamse haven meer, en voor landelijk gebied grofweg de helft. Een meting door de provincie op de Spottershill bij Eindhoven Airport over 2012 kwam op 1µgr/m3. De WHO zegt dat er geen veilige concentratie is en geeft daarom geen norm, maar zegt dat een sterfterisico van 1 op 100.000 mensen overeenkomt met 1,7 µgr/m3 . Zie www.who.int/teams/environment-climate-change-and-health/chemical-safety-and-health/health-impacts/chemicals/benzene . Voorbeeldmetingen op twee locaties zijn gestopt na 2013.
Vervolgvragen en een voorstelen de krant Alles overwegende heeft de SP vervolgvragen geformuleerd met een voorstel aan het College van B&W (daarom nu politiek) om bij de aanstaande actualisatie van de vergunning van ACE het HERA-systeem, dat KWS Infra al jaren in Rotterdam runt, ook in Eindhoven als Best Beschikbare Techniek verplicht te stellen.
Eerstens zou het de benzeenemissies verminderen, de directe aanleiding voor alle commotie.
Ten tweede: benzeen is een lid van de grotere groep Vluchtige Organische Stoffen (VOC’s), en sommige daarvan stinken. Nu is niet alles wat stinkt gevaarlijk, en alles wat niet stinkt ongevaarlijk, maar minder stank zou het leefklimaat in de omgeving sowieso verbeteren.
Tenslotte zou de voorgestelde modernisering de Eindhovense industriële broeikasgasemissies verminderen, en dat is ook dringend nodig.
KWS Infra laat in hetzelfde artikel in het Eindhovens Dagblad weten dat er diverse opties op tafel liggen, waaronder het HERA-systeem.
Update
De Eindhovense SP heeft in de gemeenteraadsvergadering van 29 april een vrije motie ingediend (niet betrekking hebbend op de agenda van de vergadering), waarin B&W opgedragen wordt zo snel mogelijk opnieuw benzeenmetingen te doen bij ACE, en om daarover de Raad te informeren. De motie is mede ingediend door 50+, Groen Links en D66. De tekst is hieronder te vinden:
De wethouder heeft de motie “omarmd” en heeft opdracht gegeven tot metingen. Deze metingen zijn op 7 mei uitgevoerd. De rapportage wordt 2e helft juni opgeleverd en getoetst door Omgevingsdienst. De getoetste versie wordt voor juli verwacht.
Eindhoven Airport verbruikt jaarlijks ongeveer 12* zo weinig kerosine als Schiphol. Als die afschaling wordt toegepast op onderstaande tabel, loosde Eindhoven Airport (2017) ongeveer 419kg benzeen en ongeveer 2863kg formaldehyde. Dat komt voor de benzeen ruwweg overeen met een schatting van ongeveer 300 kg die ik (die bij BVM2 de brandstofzaken doet) al eerder op andere wijze gemaakt had. Ik kom in die schatting op ongeveer 2200kg/y formaldehyde uit. Voor geïnteresseerden (maar het is een technisch artikel) zie www.bjmgerard.nl/?p=8683 . De MER bij het Luchthavenbesluit 2014 noemt ongeveer 600kg benzeen per jaar. Neem de nauwkeurigheid van dit soort schattingen niet al te absoluut.
De wettelijke norm voor benzeen in de atmosfeer is 5 microgr/m3. In stedelijk gebied in Nederland zit de concentratie rond de 1 microgr/m3.
Vollenbroek eist grenzen aan kankerverwekkende uitstoot Schiphol
In een brief vraagt stikstofstrijder Johan Vollenbroek de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied paal en perk te stellen aan de uitstoot van kankerverwekkende stoffen door Schiphol.
Het vliegveld stoot grote hoeveelheden uit van onder meer de levensgevaarlijke stoffen benzeen en formaldehyde. Van beide is bekend dat ze carcinogeen zijn, ofwel kankerverwekkend.
Uit bestudering van de bestaande vergunningen van Schiphol concludeert Vollenbroek dat er geen emissienormen zijn opgelegd voor deze stoffen, terwijl in de wet duidelijke eisen zijn geformuleerd aan emissies van zogenaamde ‘zeer zorgwekkende stoffen’.
“In het activiteitenbesluit staat dat het uitstoten van deze stoffen zoveel mogelijk moet worden voorkomen en indien dat niet mogelijk is, tot een minimum te beperken”, aldus Vollenbroeks stichting MOB aan de omgevingsdienst.
Uitstoot moet beperkt Hij verzoekt de dienst dan ook de omgevingsvergunning van Schiphol uit te breiden zodat ook de kankerverwekkende stoffen daarin worden opgenomen. Ook wil hij dat de ambtenaren voorschriften opleggen aan Schiphol om al het mogelijke te doen aan de huidige uitstoot van ten minste 40.000 kilogram carcinogene stoffen.
Bovenop die 40.000 kilogram stoot Schiphol bovendien nog 400.000 kilogram zogenaamde NMVOS uit. Dat zijn vluchtige organische stoffen, waarvan een deel mogelijk ook kankerverwekkend is. Vollenbroek wil van de omgevingsdienst dan ook een analyse ontvangen van die uitstoot zodat hij kan bepalen of aanvullende eisen nodig zijn.
De Eindhovense SP heeft (door mij opgestelde) technische vragen gesteld over de benzeenemissies van asfaltcentrales in het algemeen en van de Eindhovense asfaltcentrale KWS Infra in het bijzonder. De aanleiding tot deze vragen zijn onderzoeksartikelen in Trouw dd 02 en 08 februari 2021, waaruit bleek dat sommige asfaltcentrales in den lande veel hogere concentraties benzeen uitstoten dan mag. Benzeen is giftig en kankerverwekkend. De uitstoot leidde in sommige gemeenten dan ook tot grote beroering.
Het benzeen komt vooral vrij bij iets wat op zich een goede zaak is, namelijk het reyclen van oud asfalt.
Nu komt er uit allerlei andere bronnen ook nog steeds benzeen vrij (hoewel de overheid er actief naar gestreefd heeft dat terug te dringen), wordt benzeen in de atmosfeer ook weer afgebroken en is de ene asfaltcentrale de andere niet. Het is dus niet a priori duidelijk in hoeverre de algemene beweringen in Trouw ook specifiek gelden voor de Asfalt Centrale Eindhoven (ACE) van KWS Infra aan de rand van industrieterrein De Hurk. KWS Infra werkt in Rotterdam met het zelf ontwikkeld HERA-systeem (Highly Ecologic Recycling Asphalt) dat, naar eigen zeggen, veel schoner is. Voor een fact sheet zie https://www.volkerwessels.com/dynamics/modules/SFIL0200/view.php?fil_Id=355771 . Evenmin is bekend tot welke concentraties de ACE-benzeenemissie in de Eindhovense atmosfeer leidt. Aan de andere kant worden dit jaar de milieuvoorschriften van ACE van KWS Infra geactualiseerd, en het probleem van de benzeenemissies moet hierbij worden betriokken, meent de SP.
De combinatie van gegevenheden heeft de Eindhovense SP ertoe gebracht om technische vragen te stellen. Technische vragen worden ingezet als men niet meteen op hoge poten verantwoording eist van B&W, maar eerst gewoon wil weten hoe het zit.
Inmiddels zijn de technische vragen beantwoord en zijn politieke vragen gesteld. Zie een, inmiddels daarover geschreven, later atikel.
Technische vragen van de SP over benzeenemissies van asfaltcentrales in het algemeen en van KWS Infra in het bijzonder
Eerdere vragen Rond 1 december 2020 heeft de SP-fractie technische vragen ingediend over de luchtvervuiling door bedrijventerrein De Hurk, welke op 14 december 2020 beantwoord zijn. De vragen hadden een bredere strekking en de asfaltcentrale KWS Infra (Huiskesweg 4) was een van de onderwerpen. Deze onderneming wordt ook wel aangeduid als Asfalt Centrale Eindhoven (ACE). De toenmalige vragen 5,6 en 7 gingen over deze onderneming.
Onze fractie probeert een gevoel te krijgen voor de verhoudingen ten aanzien van de asfaltcentrale van KWS Infra, waarvoor onze gemeente bevoegd gezag is. Ook willen wij graag een gevoel krijgen hoe het recente nieuws over de benzeenuitstoot van asfaltcentrales meegenomen gaat worden in de aangekondigde aanpassing van de milieuvergunning van KWS Infra in 2021. Wij realiseren ons daarbij, dat de ene asfaltcentrale de andere niet is en dat landelijke beweringen over asfaltcentrales niet perse ook voor de HERA-installatie van KWS Infra hoeven op te gaan. Enerzijds kan de HERA-installatie, naar eigen zeggen, recyclingpercentages halen van 75 tot 80%, anderzijds zou het procedé verhoudingsgewijs tot lagere vluchtige emissies leiden.
Dit leidt tot onderstaande aanvullende vragen:
Bestaan er recente gegevens van de uitstoot van benzeen door KWS Infra en zo ja, hoe luiden die?
Blijft KWS Infra binnen de norm ( 1 mg/m3), zoals die vanaf 01 januari 2019 geldt?
Zo nee, welke concentraties doen zich dan voor?
Zo nee, heeft de gemeente Eindhoven een verzoek van KWS Infra ontvangen om deze norm tijdelijk te mogen ophogen?
Bestaat er recentere cijfers dan 2005 in de Emissieregistratie voor KWS Infra?
In de beschrijving van het HERA-systeem van KWS Infra wordt geen melding gemaakt van een nabehandeling van de uitlaatgassen. In hoeverre is een dergelijke nabehandeling zinvol en in hoeverre is het mogelijk een dergelijke nabehandeling in de nieuwe milieuvergunning te eisen?
Meer algemeen, welke Best Beschikbare Technieken kunnen, theoetisch en praktisch, in de nieuwe milieuvergunning geëist worden?
Bestaat er inzicht in de benzeenconcentratie in de Eindhovense atmosfeer? Is die concentratie homogeen of vertoont hij ruimtelijke pieken en dalen?
Bestaat er een inzicht in de bronnen in Eindhoven (of in de regio Eindhoven) die ten grondslag liggen aan deze concentratie en eventuele verschillen daarbinnen, en in de relatieve positie die de asfaltcentrale daarbinnen inneemt?
Toelichting Raadpleging van de website http://www.emissieregistratie.nl/erpubliek/erpub/facility.aspx levert een bedrijfsrapport van KWS Infra (en desgewenst ook van andere asfaltcentrales) over de jaren 1995, 2000 en 2005. De emissies zijn in 2005 zeer veel groter dan in 1995. Het rapport over 2005 is hierna afgedrukt.
EmissieRegistratie
Naam:
KWS Infra (Eindhoven), Huiskesweg 4 , Eindhoven
SBI:
23990 Vervaardiging van niet-metaalhoudende minerale producten (geen schuur-, slijp- en polijstmiddelen)
NIC:
45767
Emissies 2005 naar de lucht op basis van ERI (vrijwillige opgave bedrijf)
Stof
kg/jaar
Benzeen
45,39
Etheen
453,9
Formaldehyde
4,539
Koolstofdioxide
3476000
Koolstofmonoxide
77490
Methaan
2723
NMVOS
1816
Naftaleen
0,7671
Stikstofoxiden (als NO2)
1550
Tolueen
45,39
VOS
4539
Zwaveloxiden (als SO2)
952
Artikelen over te grote benzeenemissies door asfaltcentrales Op 02 en 08 februari 2021 publiceerde het dagblad Trouw artikelen over de benzeenuitstoot door sommige asfaltcentrales in den lande. Benzeen geldt als een Zeer Zorgwekkende Stof, die onder andere leukemie kan veroorzaken.
Met name bij het recyclen van eerder gebruikt asfalt komt die benzeen vrij. Waarom nou net daar, is nog onduidelijk. Maar hoe dan ook, treden er soms forse overschrijdingen van de norm (met uitschieters ter grootte van een factor 10). Dat is overigens al sinds oktober 2018 bekend, want toen kwam een rapport uit van de Vakgroep Bitumineuze Werken (VBW) van Bouwend Nederland. VBW erkent het probleem ( www.otar.nl/asfaltrecycling-leidt-tot-uitstoot-kankerverwekkend-benzeen/ De norm ( 1 mg/m3) is op papier ingevoerd bij het inwerking treden van de tranche van het Activiteitenbesluit waaronder de asfaltcentrales vallen (1 januari 2016), maar de bedrijfstak kreeg uitstel tot 1 jan 2019. Sommige asfaltcentrales blijven de norm ook na 1 januari 2019 overschrijden en beroepen zich daarbij op ‘extra onderzoek’ dat nodig zou zijn. Zo’n nieuw onderzoek naar de benzeenuitstoot loopt vanaf eind 2018, van de overheid en de industrie (die betaalt). Het is nog niet gepubliceerd.
Ondertussen wil de branche-organisatie, in overleg met het Ministerie en Rijkswaterstaat, een tijdelijke versoepeling tot 1 jan 2022 van de benzeennorm met 500%. Dit voornemen leidde op enkele plaatsen in Nederland tot grote beroering.
Wat opvalt is dat men nergens iets leest over de nabehandeling van uitlaatgassen van asfaltcentrales. Toch bestaan dergelijke installaties voor de zuivering van Vluchtige Organische Stoffen (waaronder benzeen valt) in uitlaatgassen van allerlei soorten inrichtingen. Men komt thermische en katalytische inrichtingen tegen en mogelijk kan de plasma-ontladingstechniek van de TU/e hier ook wat betekenen.
Er gaat nogal wat asfalt om in Nederland: ca 7 tot 8 miljoen ton per jaar, waarvan (landelijk gemiddeld) ca 35 tot 40% gerecycled.
Er is zodoende een spanningsveld ontstaan tussen twee doelen die op zich beide goed zijn: enerzijds de wens om gebruikt asfalt te recyclen, anderzijds de wens om minder benzeen uit te stoten.
Inleiding Hier een verhaal buiten mijn ‘thuisland’ Brabant, namelijk Maastricht. Ik kwam ertoe omdat mijn collega-luchtactivist van Milieudefensie Maastricht mij vroeg wat ik van de gang van zaken vond.
De zaak was dat de gemeente Maastricht, volgend op de nieuwe contouren voor milieuzones dd juni 2018 van staatssecretaris Van Veldhoven, aan Haskoning opdracht gegeven had om een Milieuzone door te rekenen die stapsgewijze aangescherpt werd tot een gebied in het centrum van Maastricht in 2030 geheel Zero Emission zou zijn. Voor alles wat op meer dan twee wielen reed, dus vracht-, bestel- en personenverkeer. Haskoning was in november 2018 klaar.
Toen zat er een nieuw College van B&W en dat had geen zin meer in de Zero Emission zone. In plaats daarvan werd er een Zero Emission Stadsdistributie – voorstel opgetuigd.
Milieudefensie Maastricht vond het een verslechtering ten opzichte van het eerdere voornemen en was boos. Wat ik ervan vond en wat ze moesten doen.
Maastricht Maastrichtenaren hebben reden om zich druk te maken over hun luchtkwaliteit. De stad ligt in een dal en dat zie je goed op bovenstaande recente roetkaarten. Het heuvelland is een stuk schoner.
De belangrijkste gezondheidsdeterminant is roet (ook EC, Elementary Carbon). 1µgr/m3roet, 80 jaar ingeademd, verkort het leven met gemiddeld 198 dagen (aldus de GGD).
Wat is precies Zero Emission en een Milieuzone? Dat is een lastiger vraag dan je zou denken.
Zero zijn de emissions van het verkeer nooit, zelfs niet van fietsen en voetgangers. Er blijft altijd slijtage van remmen, banden en asfalt (en schoenzolen). Bedoeld wordt Zero Emission voor zover die uit de uitlaat komt. Om deze reden neemt de PM2.5 en de PM10-concentratie niet heel veel af, want dat is vaak import of slijtage.
Men kan het begrip Milieuzone opvatten als het proces, gericht op het eindresultaat, of op het eindresultaat zelf. Het is een gebied waarbinnen een stapsgewijze aanscherping plaatsvindt, die kan resulteren in Zero Emission van alle gemotoriseerd verkeer op meer dan twee wielen, maar ook in een tussenvorm waarin alleen het vracht- en bestelverkeer Zero Emission is. Het verschil zit in het personenverkeer. Het laatste College van B&W wilde de laatste variant en het eerdere College de eerste variant. Daarom was Milieudefensie Maastricht boos.
De winst van het proces is een verschilpost tussen wat er gebeurt met Milieuzonebeleid en wat er gebeurt zonder dat beleid (autonoom). Ook als een gemeente niet wat doet, wordt het wagenpark schoner door invloeden buiten de gemeente (bijvoorbeeld de EU-eisen en de overgang op elektrische auto’s). Als een gemeente wel wat doet, gaat alles sneller. Het gaat dus om het verschil tussen een autonome daling en een geforceerde en versnelde daling. Een milieuzone werkt een beperkte tijd. Haskoning schat deze eenmalige versnelling op 6 jaar (en rekent gezondheidsvoordelen dus niet over 80 jaar roetblootstelling, maar over 6 jaar roetblootstelling).
Haskoning Haskoning heeft best wel een goed rapport geschreven. Dergelijke rapporten kunnen alleen maar modelmatig, en dus op basis van aannames, opgesteld worden. De voorgestelde maatregelen staan hierboven in afbeeldingsvorm weergegeven.
Dit wordt doorgerekend voor drie centrumgebieden, waarvan A de kleinste is en B = A + één stuk drukke straat. Bij C ligt er een lap extra tegenaan. Om te vergelijken met de ZES verderop kan men het beste naar A kijken, want dat is bijna identiek aan het ZES-gebied.
Uiteindelijk benoemt Haskoning verschilcijfers t.o.v.2018, het jaar van het rapport, voor de zichtjaren 2020, 2022, 2025 en 2030 (dus voor de duidelijkheid: de geforceerde daling in 2030 t.o.v. 2018 minus de autonome daling in 2030 t.o.v. 2018). Voor NOx en roet levert dat in 2030 op:
De lagere roetemissies leiden tot lagere roetconcentraties in de lucht en die leiden weer tot meer gewonnen levensjaren. Het diagram daarvan is een beetje op basis van expert judgment – neem het niet al te letterlijk.
Genoemde cijfers gelden binnen de milieuzone. Buiten het eigen territorium oefent de milieuzone zowel een positieve als negatieve werking uit. Positief omdat wat vanwege de milieuzone schoon geworden is, dat buiten de milieuzone ook is. Negatief, omdat oude auto’s kunnen gaan omrijden en de luchtvervuiling verplaatsen. Doorrekenen levert, afhankelijk van de locatie, zwak positieve of zwak negatieve verschillen t.o.v. als er geen milieuzone geweest was.
De Zero Emission Stadsdistributie (ZES) Maar dit ging dus allemaal niet door, en het nieuwe College wilde mee gaan doen met afspraken in het Klimaatakkoord om per 1 januari 2025 in 30 tot 40 gemeenten middelgrote Zero Emissie zones in te voeren. Daarbij hoort een ondersteuningspakket met onder andere subsidiemaatregelen voor de aanschaf van elektrische vracht- en bestelauto’s en kennisontwikkeling. In al die gemeenten samen moet 1Mton CO2 per jaar bespaard worden.
Het Maastrichtse plan is ontwikkeld door Buck Consultants international (BCI), op dit gebied een gerenommeerd bureau. Het plan moest nog in 2020 aangekondigd worden en daarom moest het met stoom en kokend water door de inspraakperiode heen gejaagd worden. Milieudefensie Maastricht klaagde daar niet ten onrechte over. Op 30 maart 2021 moet het plan in de gemeenteraad komen.
Ook het Implementatieplan ZES van BCI oogt als een goed verhaal, maar er spreekt een heel andere toon uit. Haskoning is meer natuurwetenschappelijk en Buck is meer economisch. Desalniettemin bespreekt ook Buck fysieke besparingen op CO2 – emissies (klimaatrelevant) en NOx – en PM-emissies (luchtkwaliteitrelevant). Groot nadeel is dat Buck geen aandacht besteedt aan de meest gezondheidsrelevante luchtverontreiniging, namelijk roet.
De besparingen die Buck inboekt, en de besparingen die Haskoning inboekte, zijn getalsmatig moeilijk te vergelijken omdat beide een andere berekeningsgrondslag lijken te hanteren. Lijken, want hij is bij beiden niet duidelijk verantwoord. Wat wel vaststaat, is dat Haskoning alleen de binnen de milieuzone bespaarde emissie van luchtverontreiniging berekent, en dat Buck die berekend over het totale proces (als auto’s schoner worden, zijn ze dat ook buiten de milieuzone). Ook Haskoning komt tot forse CO2 -besparingen, maar de berekeningsgrondslag is vooral gebaseerd op de emissie per kilometer en er worden geen kilometers genoemd. Daardoor worden alleen afnamepercentages geschat. De beperktere berekeningsgrondslag staat geen absolute getallen toe.
Uit Haskoning (zie de staafdiagrammen met taartpunt hierboven) blijkt, hoe dan ook dat als je niets doet, bijvoorbeeld de helft van de emissies van NOx in 2030 van personenauto’s komt, en dat als je wel wat doet, dat segment de grootste emissiereductie behaalt (40%). Bij roet ligt dit nog extremer. Het kan dus niet anders dan dat Buck, die een Zero Emission Stadsdistributieplan maakt dat alleen maar over vrachtauto’s en bestelauto’s gaat, voor de ongewenste emissies een stuk minder presteert dan Haskoning, die een milieuzone doorrekent die over alles wat rijdt gaat. In die zin heeft Milieudefensie Maastricht zeker gelijk.
Het ZES-plan bespreekt wel een gewenst onderwerp dat bij Haskoning, een recht toe recht aan-milieuberekening, niet aan de orde komt. Dat betreft de organisatie van het vervoer. Het binnenstedelijke expeditieverkeer neemt heel snel toe vanwege het digitale shoppen en de bijbehorende bezorging. Je kunt daar overigens politieke kritiek op hebben, maar dat laat ik nu even achterwege. Niet alleen de emissies van de auto’s zijn een probleem, maar ook de fysieke aanwezigheid van de auto’s zelf. Ook elektrische auto’s verslijten het asfalt en rijden fietsers dood. Het ZES-plan van Buck bevat veel aandacht voor ‘stadsdistributiehubs’ aan de rand van de stad, waar aan op- en overslag en bundeling gedaan kan worden. Het aantal verkeersbewegingen kan er door afnemen – hoewel minder hard groeien waarschijnlijker is. Die hubs kunnen op papier een nuttige functie krijgen, vooropgezet dat ze er inderdaad komen. Zie Werkbezoek aan Eindhovens op- en overslagbedrijf City Box en Logistiek en ABN AMRO onderzoeken stadsdistributie, en Brainport hobbelt er achteraan .
Deskundigen stellen dat een milieuzone en een Zero Emission Stadsdistributie complementair zijn (elkaar aanvullen). Daar zit iets in – in potentie, het moet eerst worden bewezen.
Een punt gewonnen of twee punten verloren? Voetbaltrainers worden na een gelijkspel op de TV doorgezaagd of ze het punt zien als een punt winst of twee punten verlies – waarna zich vermakelijke exegesedialogen ontplooien.
Ongeveer zo ligt het ook met het Maastrichtse Zero Emission Stadsdistributiesysteem. Je kunt, treurend om de milieuzone van Haskoning, vinden dat de ZES twee punten verlies is en eigenlijk vinden dat de ZES niet deugt. Je kunt ook stellen dat voor aanvang je nul punten had en nu een, en dat het vertoonde spel aanknopingspunten voor de toekomst biedt. Blijkbaar was je op dat moment in die omstandigheden niet in staat om te winnen, maar misschien later wel.
Mijn advies (daar had Milieudefensie Maastricht om gevraagd) zou zijn om de laatste insteek te kiezen en een deel-overwinning te claimen. Er wordt immers een grote stap vooruit gezet en zonder grote en langdurige maatschappelijke druk was dat niet gelukt. Cruciaal is nu dat je naar de toekomst blijft kijken, en dat de ZES zo vorm gegeven wordt dat men er later een milieuzone bovenop kan zetten. Dat hoeft niet heel moeilijk te zijn, want de aanvankelijke milieuzone en de nieuwe ZES-zone zijn ongeveer hetzelfde en in beide gevallen worden ze bewaakt door een cordon van kentekencamera’s op de toegangswegen. Klinkt alsof een latere opschaling niet onuitvoerbaar is.