De diervoederfabriek ABZ De Samenwerking (in de volksmond nog steeds ABZ Diervoeding) heeft van de OmgevingsDienst ZO Brabant (ODZOB) een aanschrijving gekregen dat er een dwangsom dreigt, omdat het bedrijf zijn vergunning fors overtreden heeft. In een brief van het College van B&W aan de gemeenteraad dd 20 december 2024, die uitgegaan is vanwege ‘de gevoeligheden in de omgeving en de politieke aandacht’, is dit bevestigd. B&W stemmen met de brief van de ODZOB in. Zoals gebruikelijk in het bestuursrecht, krijgt ABZ de kans om een zienswijze in te dienen en om de vergunning te gaan naleven. Het is dus nog niet duidelijk of het tot een dwangsom komt.
De brief van B&W bevat verder geen details. Het Eindhovens Dagblad, bij monde van Mark Wijdeven, wijdde op 23 december 2024 een artikel aan het onderwerp ( https://krant.ed.nl/titles/eindhovensdagblad/7156/publications/18095/pages/21/articles/2181594/21/2 ). Daarin staan wel details. ABZ mag in zijn fabriek in Eindhoven jaarlijks 186 miljoen kg diervoer maken en 5616 uur per jaar draaien. Bij een controle op 11 oktober 2024 bleek dat in de voorafgaande 365 dagen het bedrijf bijna 234 miljoen kg veevoer geproduceerd had, in 404 uur meer dan mocht. In de aanschrijving zegt de gemeente dat de grenzen in de vergunning er zijn om de omgeving te beschermen tegen overlast. ‘Wij beoordelen de overtreding als zeer zwaarwegend’, aldus de brief. Het bedrijf zegt zich van geen kwaad bewust te zijn.
ABZ De Samenwerking heeft bij de provincie een aanvraag liggen voor een productie van 350 miljoen kg per jaar, gedurende 8760 uur per jaar – dat is het hele jaar, 24/7 . Hierover is nog geen beslissing genomen.
Bovengenoemde cijfers zijn door B&W van Eindhoven genoemd als antwoord op vragen van de Eindhovense Partij voor de Dieren dd het voorjaar van 2024. Ze zijn te vinden op https://eindhoven.notubiz.nl/modules/4/Raadsvragen/919200 .
In het spoor van de landelijke aanschrijvingsactie van grote bedrijven heeft Milieudefensie Eindhoven ABZ Diervoeding aangeschreven met de eis dat de broeikasgasemissie van de onderneming (opgeteld scope 1,2 en 3 – met name scope 3 is gigantisch) in 2030 bijna gehalveerd moest zijn t.o.v. 2019 ( zie https://www.bjmgerard.nl/milieudefensie-regio-eindhoven-verzoekt-abz-de-samenwerking-om-klimaatplan/ ). Het moge duidelijk zijn dat Milieudefensie Eindhoven er geheel op tegen is dat in plaats daarvan ABZ De Samenwerking zijn productie in Eindhoven bijna wil verdubbelen.
De Landsard is een oude zandafgraving die in de buurt van het vliegveld ligt. Het gebied is momenteel in gebruik voor recreatie en herriesporten. De plas is niet goedgekeurd als zwemwater, maar er wordt wel gezwommen. Tussen Landsard en vliegveld in stroomt het beekje de Ekkersrijt. In opdracht van het waterschap zijn er PFAS-metingen gedaan in het systeem, omdat bij andere militaire vliegvelden ernstige vervuiling bleek. De PFOS was bij meting te hoog in de Ekkersrijt en zijstroompjes en veel te hoog in De Landsard. Dat haalde het Eindhovens Dagblad
Ik heb daar onderstaande ingezonden brief naar de krant aan gewaagd. Die is op 05 december 2024 geplaatst (met een andere titel, maar verder onveranderd). Hieronder de aangeleverde tekst.
Zwemt men op De Landsard in de eigen PFAS-vervuiling?
Het Eindhovens Dagblad maakte op 29 nov 2024 melding van hoge, bevestigde PFAS-concentraties in plas De Landsard. In het artikel wordt slechts melding gemaakt van het vliegveld als dader.
Nu draagt het vliegveld ongetwijfeld bij aan de PFAS-vervuiling in het Ekkersrijt-systeem, met name waar het om de PFOS-variant gaat. Vraag is bijvoorbeeld of er na de Herculesramp, behalve opruimwerkzaamheden, ook bodemsanering heeft plaatsgevonden.
Maar blijkens het waterschapsonderzoek (*1) zijn de PFOS-concentraties in De Landsardplas zoveel hoger dan die in de aangrenzende Ekkersrijtstroompjes, dat gedacht moet worden aan een bron in de Landsardplas zelf. Een logisch vermoeden is dat de core business van De Landsard, namelijk de herriesport, zelf een grote bron is. Er zitten namelijk heel veel PFAS-stoffen in allerlei delen van auto’s, van smeermiddelen tot remmen tot accu’s. (*2) En dat zal niet anders zijn voor kartingvoertuigen, speedboten en jet ski’s.
In het lopende onderzoek naar de PFAS-bron moet het herriesportgebeuren zelf ook als vervuiler meegenomen worden. En de gemeente Eindhoven zou zich er al vast op kunnen beraden of er in de omgevingsvergunning passages kunnen worden opgenomen die de PFAS-vervuiling door de herriesport-exploitatie kunnen terugdringen.
Op 14 november 2024 heeft staatssecretaris Jansen van I&W een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de voortgang van drie PFAS-onderwerpen en eerdere bijbehorende moties. De brief hier te downloaden.
Het eerste onderwerp betreft de gezondheidsonderzoeken in de regio’s Westerschelde (o.a. de 3M-problematiek) en rond Chemours in Dordrecht. Uiteraard is dat van groot belang voor de mensen die het aangaat, maar deze site focust op Brabant en die provincie heeft inzake PFAS geen raakvlak met deze regio.
Het tweede onderwerp betreft het landelijke Actieprogramma PFAS. Dat is een samenwerkingsproject tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, VNO-NCW, MKB-Nederland en diverse kennisinstellingen zoals het RIVM. In voorbereiding op de Europese restrictie van PFAS heeft het actieprogramma als doel om samen met het bedrijfsleven in Nederland te werken aan bewustwording rond PFAS, waar mogelijk het gebruik van PFAS versneld uit te faseren en de transitie naar duurzamere en veilige alternatieven te stimuleren. Er gaat een wijziging aankomen in het VN-verdrag van Stockholm en de daaruit voortvloeiende POP-verordening (Persistent Organic Pollution), een categorie waaronder PFAS valt ( rvs.rivm.nl/stoffenlijsten/REACH-autorisatie-en-restrictie en rvs.rivm.nl/stoffenlijsten/Verdrag-van-Stockholm ) . Dat werpt zijn schaduw vooruit en daarom zijn er, zo meldt de Kamerbrief, gesprekken gevoerd met bedrijven in de papier, brandblusschuim, rubber en kunststoffen, textiel en tapijt, cosmetica, waterzuivering, medisch apparatuur, elektronica en de doe-het-zelfsector. Er lopen projecten. Het blijkt bijvoorbeeld mogelijk voor bijna alle branden met PFAS-vrije blusmiddelen te werken en dat er alternatieven zijn in de textielsector. De staatssecretaris maakt in zeer beknopte termen, die weinig inzicht geven in de resultaten, gewag van projecten die al lopen. (Voor het verbodstraject dat loopt bij blusschuim zie https://www.bjmgerard.nl/pfas-gevonden-in-recreatieplas-de-landsard/ ). Verder wordt in het actieprogramma benoemd dat er na een aanscherping van de REACH-regelgeving van de EU grote problemen worden verwacht in de afval- en recyclingsector. Dit moet nog in bespreking komen. (Update: Dit aanscherpingsvoorstel, waar de staatssecretaris naar verwijst, is ingediend door Nederland, Duitsland, Denemarken, Noorwegen en Zweden en door het officiële European Chemicals Agency op 07 febr 2023 gepubliceerd. Het betreft ca 10.000 PFAS-stoffen. Het RIVM schrijft erover op https://www.rivm.nl/nieuws/details-bekend-voor-voorstel-europees-pfas-verbod . Het voorstel is nu binnen de EU in procedure en dat kan even duren.)
Het derde onderwerp is het meest concrete. Een beetje een dominoredenering. Vijftien landen rond het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan hebben het OSPAR-verdrag getekend tegen de vervuiling van de zee. Bij dat verdrag hoort een ‘List of Chemicals for Priority Action’ (LCPA) . Al eerder is besloten om PFAS als groep tot LCPA te benoemen en uit een de uitwerking hiervan dd oktober 2024 blijkt dat de PFAS-definitie van de OECD dd juli 2021 gebruikt wordt. Zie https://one.oecd.org/document/ENV/CBC/MONO(2021)25/En/pdf . Op deze wijze worden er tienduizenden molecuulsoorten tot PFAS benoemd. In theorie is de lijst zelfs bijna oneindig. De OECD-publicatie geeft vele voorbeelden, waarvan er hier enkele genoemd worden. De rode lijntjes definiëren het PFAS-karakter.
In de OECD-systematiek is bijvoorbeeld PTFE (wat wij kennen als Teflon) een PFAS-stof. Dat zit in een anti-aanbakpan en is in praktijk niet zorgwekkend zolang het daar blijft zitten en geen bijmenging heeft. PTFE zit ook in ketting’vet’ van je fiets.
Omdat het OSPAR-verdrag automatisch door vertaald wordt naar het Nederlandse Besluit activiteiten leefomgeving (BAL), wordt genoemde groep PFAS-stoffen automatisch in de Nederlandse wetgeving aangemerkt als Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Het RIVM heeft inmiddels zijn lijsten aangepast ( rvszoeksysteem.rivm.nl/ZZSlijst/TotaleLijst ). Bedrijven waar ZZS-stoffen vrijkomen hebben een rapportageplicht en moeten een rapportage- en reductieprogramma opstellen. Hoe dat in praktijk moet is een interessante, en nog niet beantwoorde vraag.
Een systematisch overzicht van PFAS in gebruiksartikelen Een artikel van Rebecca Trager in Chemistry World van 10 oktober 2024 geeft een interessant systematisch overzicht van welke categorieën artikelen PFAS bevatten, en wat daarvoor de alternatieven zijn (als die er zijn). Zie chemistryworld.com/news/the-scale-of-the-problem-of-replacing-forever-chemicals-pfas . Trager noemt een aantal van zowat 15000 PFAS-stoffen, waarbij in discussie is of Teflon zelf daar ook onder valt (in elk geval wel de stoffen die gebruikt worden bij de productie van Teflon). Trager loopt een handvol categorieën af, die ik hier kort aanstip:
Teflon katheter
Kleding Patagonia zegt 96% (gewicht) van zijn outdoor kleding PFAS-vrij te hebben, maar meldt ook dat de techniek van stof tot stof verschilt. Wat werkt bij nylon hoeft niet te werken bij polyester The North Face en Timberland willen in 2025 van de PFAS af zijn. Onduidelijk is of dat lukt en wat er voor in de plaats komt. WL Gore & Associates (Goretex) vinden de vervanging lastig en vinden eigenlijk Teflon geen zeer zorgwekkende stof
PFAS-stoffen zijn erg handig bij de febricage van elektronica, maar niet perse onmisbaar. Alleen het eindproduct Teflon eigenlijk bijna wel.
Teflon in anti-aanbakpannen is te vervangen door keramiek of staal . Soms bevat het Teflon nog resten van de precursor-stoffeb.
PFAS in voedselverpakkingen is niet nodig. Dat kan met andere middelen, waravan karton de eenvoudigste is
PFAS in cosmetica smeert beter en verbetert de waterbestendigheid, maar kan gemist worden. Bijvoorbeeld L’Oreal zegt daarmee bezig te zijn en Nieuw Zeeland verbiedt het vanaf 2027. Metingen geven uiteenlopende resultaten en die zijn niet nul.
Blusschuim zit in allerlei landen in een traject waardoor het PFAS-armer of PFAS-vrij moet worden. In Nederland, zie het eerder genoemde artikel over de Landsard.
Er zitten heel veel PFAS-stoffen in allerlei delen van auto’s, van smeermiddelen tot remmen tot accu’s. De branche toont zich erg somber over de vervangingsmogeljkheden. In hoeverre dit oprecht is, en in hoeverre gemakzucht, valt op basis van het artikel niet af te wegen. Zouden de enorme PFA-concentraties in de Landsard van de karting-autootjes en de speedboten komen?
PFAS-stoffen worden erg veel gebruikt in de gezondheidszorg en zijn daar moeilijk misbaar, bijvoorbeeld voor voorwerpen die in het lichaam ingebracht worden, of om oppervlakken beter steriel te kunnen houden.
De uitfasering van alle PFAS-stoffen is nog geen gelopen race. Het lijkt mij dat het in elk geval een soort combistrategie moet zijn:
Activiteiten verbieden als die niet zonder PFAS kunnen
Afbouwschema’s ontwerpen
Goede alternatieve materialen vinden
Betere productieprocessen vinden voor PFAS-stoffen die vooralsnog onvervangbaar zijn
Een soort statiegeldsysteem op teflon objecten
Een beter vernietigingssysteem ontwerpen ( update: er wordt uiteraard wetenschappelijk onderzoek gedaan en dat leidt, zij het tot nu toe vooral op laboratoriumschaal, tot nieuwe mogelijkheden. Zie bijvoorbeeld https://doi.org/10.1038/d41586-024-03753-z ).
Wat is de Kader Richtlijn Water (KRW)? De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die wil dat in de lidstaten het grond- en oppervlaktewater in 2027 aan een aantal minimumeisen voldoet. ‘Richtlijn’ betekent dat de regelgeving niet rechtstreeks werkt, maar door de lidstaten van de EU in eigen wetgeving doorvertaald moet worden. Nederland heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om eigen eisen toe te voegen bovenop de Europese eisen.
In Nederland is dat ‘voldoen’ voor geen meter gelukt, en daarom heeft Nederland twee maal een uitstelperiode van zes jaar gekregen. We zitten nu midden in de tweede uitstelperiode en als het dan nog niet in orde is, kunnen er EU-boetes volgen.
In Nederland is de milieuwetgeving sinds 2000 enkele malen veranderd. Daardoor is het geheel aan normen, richt- en grenswaarden, meetprotocollen etc een beetje een onoverzichtelijk geheel geworden. Ik zal verderop proberen dat een beetje uit te leggen, maar voor diehards die het precies willen weten, https://iplo.nl/zoeken/@176066/termen-normen-stoffen-waterbeleid/ .
Een andere reden voor de complexiteit is dat er steeds meer stoffen bijkomen.
Het veldwerk wordt gedaan via Beheerplannen van de waterbeheerders (de waterschappen en Rijkswaterstaat), het wetenschappelijke en normerende werk zit bij het RIVM. Bij het RIVM zie https://rvs.rivm.nl/onderwerpen/stoffenlijsten/KRW .
De Boven-Dommel is blauw. De groene zijrivieren hebben een eigen fact sheet.
De actualiteit: de fact sheets per oppervlaktewater en Nieuwsuur De waterbeheerders zijn al bezig met de voorbereiding van de Stroomgebiedbeheerplannen na 2027 en hebben daarom een tussentijdse fact sheet opgesteld, gedateerd 04 september 2024, voor elk van de 745 KRW-wateren in Nederland. De fact sheets zijn te vinden op https://www.ihw.nl/krw-factsheets-en-bronbestanden-2024-beschikbaar en van daaruit op https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/kaderrichtlijn-water . Zoek onder ‘KRW-fact sheets’ naar het gewenste waterschap. Erop klikken bezorgt je een ZIP-pakket met alle fact sheets van dat waterschap, en op het ZIP-pakket klikken levert de afzonderlijke fact sheets op.
Datajournalist Sjors Hofstede van Nieuwsuur heeft zich door die databerg heen gevroten en heeft er een artikel op gebaseerd, dat op 11 september in Nieuwsuur aan de orde geweest is. Hij zij geprezen en zijn lezenswaardige artikel is te vinden op https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2536748-te-veel-stikstof-en-fosfor-in-water-doelen-gaan-we-niet-halen . Ik pik, onder dankzegging, twee diagrammen uit zijn artikel:
Hofstede heeft landelijk gekeken en bovenstaande diagrammen zijn dus voor Nederland als geheel. Deze site heeft een focus op Brabant, maar ook Brabant is nog erg groot en daarom gebruik ik als voorbeelden fact sheets van Waterschap de Dommel van riviertjes uit de omgeving van mijn woonplaats Eindhoven.
Hoe zit zo’n fact sheet in elkaar? De fact sheets werken met een vast schema. Het begint met een kaart van het stroongebied. Hierboven een kaart van het stroomgebied van de Boven-Dommel van de Belgische grens tot de Eindhovense RioolWaterZuiveringsInstallatie (RWZI).
Daarna volgt een beschrijving in algemene termen. De Boven-Dommel is een rivier die t.o.v. zijn natuurlijke staat sterk veranderd is, bijvoorbeeld door rechttrekken, stuwen, een bezinkbassin. Vanwege de landbouw kan het Waterschap niet vrijelijk spelen met het waterpeil. Als het heel droog of heel nat is, dreigt ruzie met de boeren. Tegelijk is dat een waarschuwing dat er in dit soort metingen een jaarlijkse toevalsfactor zit.
Op het eind volgt een overzicht van maatregelen in het verleden en de toekomst.
Daar tussen in zit een beschrijving met een stoplichtsysteem van de totaal-beoordeling en van de afzonderlijke bouwstenen van die totaalbeoordeling. Bij biologie en Algemene fysische chemie is rood slecht, oranje ontoereikend, geel matig, groen is goed en blauw wordt bij sterk veranderde waterlopen niet uitgedeeld. Bij Chemie en Specifiek verontreinigende stoffen is rood ‘voldoet niet’ en blauw ‘voldoet’. ‘X’ is iets technisch met een meetmethode.
Het totaal -oordeel zegt, in het kort, dat de ecologie matig is en dat de chemie niet voldoet. Een nadere analyse:
De oorzaak voor het oordeel ‘matig ecologie’ is, blijkens de erop volgende uitwerking, vooral het te hoge gehalte aan stikstof en fosfaat, maar dat is geen nieuws.
‘Chemie totaal’ slaat op 45, in de KRW Europees gedefinieerde, prioritaire stoffen (de openingsafbeelding van dit artikel spreekt van 33, maar dat is verouderd). Als er maar één niet voldoet, voldoet het hele pakket niet
‘Ubiquitaire stoffen’ zijn een, in sjiek Latijn omschreven, eufemisme voor een deelverzameling van de Europese prioritaire stoffen die je overal terugvindt en waar op korte termijn weinig of niets aan te doen is. Dat komt omdat het PBT-stoffen zijn: Persistent, Bioaccumulerend en Toxisch. De Richtlijn Prioritaire Stoffen (EU, 2013) noemt er acht: gebromeerde difenylethers PBDE in verschillende variëteiten), kwik, verschillende Pak’s (benzo(a)pyreen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, benzo(ghi)peryleen en indeno(123cd)pyreen), tributyltin, PFOS, dioxines, HBCDD (Hexabroomcyclododecaan ) en heptachloor & -epoxide. Mogelijk zijn er inmiddels meer. Overheden mogen deze stoffen iets minder fanatiek meten, zolang ze nog maar een beeld hebben van het lange termijn-gedrag. In de Dommel gaat het om stoffen uit de PBDE-familie. Dat zijn broomhoudende brandvertragers uit consumentenproducten (textiel, meubels). Mogelijk denkt het Waterschap hiervan af te komen vóór 2027 omdat er aan vervanging gewerkt wordt.
‘Niet-ubiquitaire stoffen’ zijn een andere deelverzameling van de Europese prioritaire stoffen. Die zijn wel toxisch (anders stonden ze niet op de lijst), maar niet persistent of bioaccumulerend. Een voorbeeld is nikkel (een Zeer Zorgwekkende Stof, ZZS). Dat zit wel eens in Brabantse riviertjes (maar blijkbaar niet in de Dommel)
‘Specifiek verontreinigende stoffen’ zijn stoffen (77 stuks) die Nederland aan de Europese prioritaire lijst heeft toegevoegd. Het denkwerk daarover zit bij het RIVM. – In de Dommel zit teveel thallium. Dat komt van de zinkfabriek Nyrstar in Pelt ( https://www.bjmgerard.nl/de-belgische-non-ferro-raffinage-met-uitlopers-in-zo-brabant/ ). Het zeer giftige Thallium staat waarschijnlijk niet op de prioritaire lijst omdat er maar heel weinig bedrijven zijn die het lozen. Het is een zeldzaam probleem. – Ammonium (een vorm van gebonden stikstof) is in principe een bestrijdbaar probleem. Het Waterschap verwacht blijkbaar van dit probleem af te kunnen komen. – De regionale zinkindustrie uit het verleden heeft in een groot gebied zink gedeponeerd, via de lucht, via slakken, via waterlopen. Dat er zink in de Boven-Dommel zit, is onvermijdelijk en zal nog wel een tijd duren. Zink is geen Europese prioritaire stof, en is in sporenhoeveelheden voor de menselijke gezondheid nodig. De indicatorwaarde voor een goede ecologische toestand (zie de eerdere tabel IIIA) is 7,8µg/liter , jaargemiddeld genomen. Zink is niet vreselijk vergiftig. Omdat genoemde indicatorwaarde slechts beoordeeld wordt met ‘voldoet’ of ‘voldoet niet’, is het de facto een norm. De rest (arseen, kobalt, seleen) in een apart hoofdstukje hierna.
Waar komt het arseen, kobalt en seleen in de Brabantse riviertjes vandaan? Op die vraag is nog geen zeker antwoord geformuleerd. Eerst wat feitenmateriaal. Over het algemeen staat achter de hokjes als Doelbereik 2027 ‘onzeker’.
Gender
Ekkersrijt
Keersop
Run
Tongelreep
Kleine en Grote Beerze
Kleine Dommel en Sterkselse Aa
Kobalt is een ZZS-stof, hoewel in sporenhoeveelheden voor de mens nodig (voor vitamine B12). De jaargemiddelde indicatorwaarde (die dus de facto een norm is) voor een goede ecologische toestand is 0,2µg/liter. Seleen is geen ZZS-stof, wel giftig maar in sporenhoeveelheden biologisch nodig. De jaargemiddelde indicatorwaarde voor een goede ecologische toestand is 0,052µg/liter. Arseen is een ZZS-stof, erkend giftig en biologisch nergens goed voor. De jaargemiddelde indicatorwaarde voor een goede ecologische toestand is 0,5µg/liter.
De vraag is waar de drie elementen vandaan komen. Dat kan voortkomen uit huidige menselijke activiteiten, historische menselijke activiteiten, ongestoorde natuurlijke oorzaken of beïnvloede natuurliijke oorzaken. Dit al dan niet in combinatie.
Ik doe hier geen harde uitspreken, maar alleen een paar observaties.
De Keersop en de Tongelreep ontvangen water uit of via het kanaal Bocholt-Herenthals, dat in het Belgische non ferro-gebied ligt. Dat kan zowel op lopende als op historische menselijke invloed wijzen.
Op alle riviertjes komen gemengde overstorten van de riolering uit, en op de Tongelreep de RWZI van Achel. Dat kan zowel op lopende als op historische menselijke invloed wijzen. RWZI’s zijn bijvoorbeeld een niet-verwaarloosbare bron van nikkel en zink
Het CBS heeft in 2016 een folder gewijd aan ‘Kobalt in afvalwater en slib’ vanuit het perspectief van terugwinning ( https://www.cbs.nl/-/media/_pdf/2016/12/kobalt-in-afvalwater.pdf ). De boodschap is dat kobalt in afvalwater volledig voor rekening van de chemische industrie en de afvalverwerking komt. Het ging in 2012 om (landsbreed) 416kg rechtstreeks, of via het riool, op het oppervlaktewater geloosde kobalt. In hoeverre dit voor het kobaltgehalte van Brabantse riviertjes relevant is, is onduidelijk. In het stroomgebied van de besproken riviertjes die binnen Nederland ontspringen liggen, voor zover mij bekend, geen belangrijke chemische complexen of afvalverwerkers. (De zinkfabriek in Budel (Nyrstar) watert via de Tungelroysebeek naar het Zuidoosten af en heeft geen rechtstreekse invloed op het oppervlaktewater in de buurt van Eindhoven. De Tungelroysebeek is inderdaad heel erg vies.)
Een element als arseen komt van nature in de bodem voor. Het is dan vaak gekoppeld aan ijzeroxidebanken of aan pyriet, aldus de RIVM-studie ‘Arseen in Nederlands grondwater’ uit 2008. Met name pyrietoxidatie zou arseen kunnen vrijmaken, en die oxidatie zou bevorderd kunnen worden doordat uitgezakte nitraat of verlaagde grondwaterspiegels de voor die oxidatie nodige zuurstof leveren. In die zin kan de landbouw de natuurlijke mobiliteit van arseen een handje helpen.
De Vlaamse Land Maatschappij (VLM) heeft in het voorjaar van 2024 onderzoek gedaan naar de zware metalen-balans vanwege de mest – zowel koper en zink toevoerend als diverse metalen afvoerend door pyrietoxidatie. Specifiek noemt de VLM door uitspoelend nitraat of een gedaalde grondwaterspiegel het mobiliseren van arseen, kobalt, nikkel en zink uit geoxideerd pyriet ( https://www.vlm.be/nl/themas/waterkwaliteit/Mestbank/Achtergrond/cijfers-en-studies/afgeronde_studies/landbouw-zware-metalen/Paginas/default.aspx ), met in dit persbericht een link naar het onderzoek. De landbouw kan een natuurlijk proces versnellen.
Ik spreek geen eindoordeel uit. Verder wetenschappelijk onderzoek is nodig.
Ik ben geen vijand van asfaltcentrales, en evenmin van industrieterrein De Hurk waarop die centrale staat. Ik vind dat bedrijven schoon en klimaatvriendelijk moeten produceren, niet dat ze moeten verdwijnen. De asfaltcentrale heeft een belangrijke recyclingfunctie – asfalt blijft nodig, ook als er geen olie meer geboord wordt. Daarnaast is opheffen van industrieterrein De Hurk in praktijk onmogelijk en onbetaalbaar.
Er is veel touwgetrokken over de nieuwe milieuvergunning van ACE. Een eerder concept is ingetrokken, en nu ligt er een nieuwe conceptvergunning ( t/m 10 nov 2024 ter inzage). De bij deze conceptvergunning horende documenten zijn te vinden op https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-410213/terinzagelegging , Het pakket omvat ruim 30 afzonderlijke documenten, die echter niet allemaal even belangrijk zijn. Ik heb er uitgelicht de eigenlijke concept-vergunning zelf, een bijlage van ingenieursbureau Tauw en een bijlage van de GGD over benzeen, idem over PAK’s, en een notitie van Tauw over geur.
De SP-fractie in de gemeenteraad van Eindhoven vroeg mij naar mijn mening over de concept-vergunning. Ik heb die gegeven ( en daarna is die gedeeld, met mijn medeweten, met de fractie van de Partij voor de Dieren). Hieronder mijn analyse voor de Eindhovense SP. I heb hem taalkundig bewerkt, maar inhoudelijk is het verhaal ongewijzigd.
Een milieuoordeel over ACE als een bestaand, aan een vaste locatie gebonden bedrijf met een overwegend traditionele opzet. ACE zit, geheel rechtmatig, in een bestaand pand met een correcte bestemming en een productieproces dat toegestaan is, mits buiten de fabriek op emissiegebied aan randvoorwaarden voldaan is. De gemeente kan, als bevoegd gezag, niet van dit kader afwijken.
De nieuwe conceptvergunning biedt drie belangrijke verbeteringen t.o.v. vroeger:
Sinds 2013 is er al een nieuwe en langere trommel, waardoor het opwarmproces langer duurt en met een lagere bedrijfstemperatuur volstaan kan worden, welke in de nieuwe vergunning voorgeschreven wordt op hooguit 130°C. Dat is van groot belang, want de emissie van benzeen en PAK’s loopt sterk op met stijgende bedrijfstemperatuur.
Mede door actie van omwonenden is er t.o.v. de ingetrokken plannen uit 2022 een Actieve Kool Filter toegevoegd (AKF), met bijbehorende regel- en controleapparatuur. (Actie helpt altijd, maar soms anders als je van tevoren dacht). Het AKF is primair bedoeld tegen geur, maar werkt ook tegen benzeen en PAK’s. Het lossen van oud asfalt en het laden van nieuw asfalt moet in een min of meer gesloten ruimte plaatsvinden, die via het AKF afgezogen wordt naar de schoorsteen
Het lossen van oud asfalt en het laden van nieuw asfalt moet in een min of meer gesloten ruimte plaatsvinden, die afgezogen wordt via het AKF naar de schoorsteen
Daarnaast zijn er een paar bepalingen die mogelijk niet nieuw zijn, maar wel van belang:
De jaarlijkse doorzet blijft maximaal 200.000 ton, en de uur-doorzet blijft maximaal 240 ton. Van die 200.000 ton per jaar mag de hoeveelheid te recyclen asfalt toenemen tot 150.000 ton per jaar (was tot nu toe 40.000 ton per jaar)
De maximale bedrijfsduur is 1500 uur per jaar
Er is geen natuurvergunning nodig, omdat de stikstofdepositie niet verandert
Benzeen en PAK’s In beide gevallen moet aan een emissie-eis voldaan worden (bij de pijp) en aan een immissie-eis (de concentratie in de omgeving op neushoogte).
De emissie-eisen voor benzeen en PAK’s zijn erg streng (Zeer Zorgwekkende Stoffen, ZZS). Bij herhaalde metingen in het verleden bleek dat het erom spande. Door het AKF en de temperatuurverlaging zou de emissie fors afgenomen moeten zijn, en dus aan de voorwaarden voldoen. In de nieuwe vergunning wordt structureel meten voorgeschreven.
In beide gevallen ook ligt er een verspreidingsberekening t.b.v. de immissie op neushoogte van ingenieursbureau Tauw (voor benzeen dd okt 2021 en voor PAK’s dd nov. 2022, beide gebaseerd op voorafgaande metingen). Gezien de datum is dat gebaseerd op de oude situatie, zonder de extra bepalingen in de nieuwe concept-vergunning. In beide gevallen heeft de GGD een op Tauw gebaseerd advies uitgebracht.
Voor benzeen gaat Tauw uit van 93gr/uur bj 1200 uur (dus 112 kg/jaar). Voor PAK’s gaat Tauw uit van 15gr/uur bij 1200 uur (dus 18kg/jaar)
Voor benzeen geeft dit bovenstaande grafiek voor de immissie op neushoogte. De piek ligt ca 400 m (dat is in de beschreven Noordoostelijke richting ter hoogte van de Zeelsterstraat-Bergen op Zoomstraat), en heeft daar de waarde 0,0018µg/m3 . Er bestaan heel veel benzeenbronnen (o.a. het vliegveld en de A2/N2), en die veroorzaken gezamenlijk een achtergrond iin Eindhoven rond de 0,6µg/m3 . De wettelijke norm is 5µg/m3 . De GGD oordeelt dat er geen, door ACE veroorzaakt, benzeenprobleem in de omgeving is. Deze concentraties zijn nog zonder de de extra reductie die het gevolg zal zijn van de nieuwe vergunning.
De immissiegrafiek voor PAK’s ziet er net zo uit, met een piek van 0,28ng/m3 op 400m noordoost. De norm voor PAK’s is 1ng/m3 . De GGD concludeert dat aan het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) voldaan is. Ook dit nog zonder nog zonder de extra reductie die het gevolg zal zijn van de nieuwe vergunning.
Geur Tauw heeft drie verspreidingsberekeningen gemaakt voor geur. Situatie 1 is als er niets gebeurt (Business As Usual, BAU) Situatie 2 is BAU + afzuiging van de laad- en losruimte Situatie 3 is BAU + afzuiging van de laad- en losruimte + het Actieve Kool Filter (AKF)
In het hierna volgende betekent 99,9 percentiel dat de concentraties 0,1% van het jaar overschreden worden. En aangezien een jaar 8760 uur telt, is dat zowat 9 uur per jaar.
De richtwaarde in de gemeente Eindhoven voor de 99,9-percentiel in woongebieden is 2ouE(H)/m3 en idem de grenswaarde 4ouE(H)/m3.
De berekeningen van Tauw leiden tot onderstaande plaatjes (de lichtblauwe punten zijn rekenpunten van het gebruikte model):
Geur uitgedrukt in ouE(H)/m3
Handhaving en controle Milieuvergunningen staan of vallen met de correcte uitvoering en de handhaving daarvan. Met de nieuwe vergunning is ACE nog steeds een gemoderniseerde versie van een ouderwets concept. Er staat in de concept-vergunning een heel scala aan meet- en controleprotocollen. Vooralsnog ga ik er van uit dat dat voldoende zal blijken te zijn.
Een positief eindoordeel met beperkingen Binnen de beperkingen waar dit verhaal mee begon – ‘ACE als een bestaand, aan een vaste locatie gebonden bedrijf met een overwegend traditionele opzet’ vind ik deze milieuvergunning, als basis voor een bedrijf dat een noodzakelijke recyclingactiviteit uitvoert, en aannemende dat deze activiteit storingsvrij en naar beste weten geëxploiteerd wordt, goed.
Maar er zijn twee belangrijke overwegingen, die het niet ondenkbaar maken dat deze vergunning uiteindelijk toch een tussenresultaat zal blijken te zijn.
De ene is dat er pilots lopen om asfalt met een verplaatsbare machine te recyclen, of zelfs rijdend, Ook moederbedrijf KWS van ACE heeft een dergelijke pilot lopen. De vraag is of dit de behoefte aan centrale lokaties gaat ondergraven.
De andere is dat ACE nog steeds een ouderwets fossiel bedrijf is met een grote aardgasvlam. Behalve het milieu, zal ook het klimaat eisen gaan stellen. Vroeg of laat zal dat tot elektrificatie leiden – wat ook op milieugebied tot verdere verbetering kan leiden. Zie https://www.bjmgerard.nl/nederlandse-industrie-loosde-in-verhouding-meer-broeikasgassen/
Het Waterschap onderzoekt actief de omgeving van het vliegveld op PFAS, omdat dit bij andere vliegvelden in den lande een probleem is gebleken. De PFAS zat o.a. in blusschuim van de diverse vliegveldbrandweren. In hoeverre er op en rond vliegbasis Eindhoven een PFAS-probleem is, en in hoeverre het vliegveld daaraan schuldig is, is nog in onderzoek.
PFAS is een verzamelnaam voor vele duizenden verbindingen die in de meest onverwachte producten zitten of bij de productie daarvan vrijkomen. Het eindproduct is dan vaak Teflon. Het betekent Per (en Poly) Fluor Alkyd Substances.
Blusschuim bevat vaak PFAS-stoffen omdat die het blusschuim beter doen werken. Met name bij felle vloeistofbranden is het moeilijk een alternatief te vinden (hoewel het vervangingsproces inmiddels al wel in gang is). De inzet van PFAS-houdend blusschuim is vanuit brandweerstandpunt dan ook logisch. ( https://www.brandweernederland.nl/schuiminzet-en-alternatieven-als-bronbestrijding-bij-brand-en-ibgs/ )
De twee meest voorkomende stoffen uit de PFAS-familie zijn PFOS en PFOA (waarbij O voor Oktaan staat, een keten met acht koolstofatomen). Voor deze twee stoffen bestaat inmiddels een normering.
Tot 2011 gebruikte de brandweer PFOS. In dat jaar werd de stof verboden. Daarna werd overgestapt op PFOA. Die stof verkeert inmiddels ook in een verbodstraject dat dd 04 juli 2025 in een algemeen verbod uit zal monden. Alternatieve PFAS-soorten (met name die met 6 C-atomen) zitten in een traject dat op langere termijn tot een verbod of sterke beperking gaat leiden. Voor dit artikel zijn deze stoffen niet van belang.
De meting Het Waterschap heeft het nemen van monsters neergelegd bij waterschapslaboratorium Aquon, dat op zijn beurt de analyse van de monsters neergelegd heeft bij de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam, omdat die lage detectiegrenzen kan bereiken.
Aquon beschrijft het systeem als volgt. Ten westen van het vliegveld (op de kaart gemakkelijk te herkennen aan de ZW-NO startbaan) stroomt het beekje Ekkersrijt. Ten westen van dat beekje ligt de oude zandafgraving Landsard. De Ekkersrijt loopt uiteindelijk langs de Noordrand van Eindhoven en komt in de Dommel uit (en die weer in de Maas). Vanaf het westen stroomt er een stroompje uit landbouwgebied ER29, en aan de noordkant een stroompje ER32 dat vanaf het vliegveld komt. De Landsard-plas ontvangt via een pijpleiding hemelwater van de banen van het vliegveld. Vanuit de plas wordt via een duiker water uitgelaten op de Ekkersrijt.
Aquon heeft (bij nat weer) zeven monsters genomen: één in de plas (aan de kant van het vliegveld), en in de Ekkersrijt één bovenstrooms van het systeem, een ter plekke van het landbouwstroompje ER29, een ter plekke van waar het water uit De Landsardplas instroomt, een ter plekke waar het vliegveldstroompje ER32 instroomt, en twee benedenstrooms in Eindhoven (Parijslaan en waterpartij Achtse Barrier).
De resultaten voor het oppervlaktewater:
Wat extra toelichting hierop
Normen en richtwaarden staan in de onderste drie regels
GenX is een code voor een stof met een ingewikkelde naam, die in praktijk alleen maar als grondstof in een nieuw Teflonprocedé in de chemische industrie gebruikt wordt. Dit is hier niet relevant.
Alle getallen zijn in ng/l (nanogram per liter)
De PEQ is een voorlopige constructie van het RIVM om in mengsels van PFAS-stoffen alles om te rekenen naar alsof het PFOA is. Men kan dit het beste voor kennisgeving aannemen
Het RIVM analyseert PFAS-concentraties in oppervlaktewater voor enkele gebruiksdoelen van dat water, waaronder de genoemde. Overigens mag men in De Landsard officieel niet zwemmen, en de Ekkersrijt zelf wordt voor geen enkel doel gebruikt. Je moet er niet vissen, maar bij ons weten doet niemand dat.
Paradijslaan moet Parijslaan zijn
De Ekkersrijt voedt de waterpartij Achtse Barrier
Het getal 177 (PFOS Landard) betekent dat de norm 177/0.65 = 275 * overschreden is
Bijna alle metingen betreffen eenmalige momentopnames bij nat weer. De meting bij de Parijslaan is op een ander moment, en dus in andere omstandigheden, gedaan. De waterpartij Achtse Barrier is twee maal gemeten
Water dat niet via genoemde stroompjes in de Ekkersrijt komt, is niet in beeld (bijvoorbeeld als de Ekkersrijt grondwater draineert)
Wat analyses.
Bij PFOA ziet men geen schokkende dingen (uiteraard is elke nanogram teveel). Typisch is dat de concentratie bovenstrooms van het vliegveld het grootste is.
De problematiek betreft ten duidelijkste PFOS — Het hele systeem is verziekt met PFOS — PFOS is bovenstrooms van het vliegveld het laagste — Eerst voegt de landbouw PFOS toe, dan de duiker uit Landsard, en dan het vliegveld — De concentratie in De Landsard-plas is een orde van grootte meer dan die van het systeem als geheel.
Bij de genoemde zes Ekkersrijtpunten, alsmede een extra punt nabij de uitstroom van de vliegveldstroom, zijn ook waterbodemmonsters genomen (vijf per punt). Dat leidt voor PFOA niet tot sensationele uitkomsten (rond de detectiegrens). PFOS wordt in goed meetbare concentraties gemeten in concentraties die ruwweg een orde van grootte hoger liggen dan die van PFOA. Met name de waterbodem na de duiker uit De Landsard, en in mindere mate bij en na de uitstroom van de vliegveldstroom E32, zou na eventueel uitbaggeren niet zomaar voor iets anders gebruikt kunnen worden, of zou zelfs moeten worden afgevoerd.
De schuldvraag Het meetrapport beperkt zich puur tot een weergave van feiten en doet geen uitspraak over de onderliggende dynamiek. Verder: zoals gezegd, is het een momentmeting. Voorzichtigheid is gepast en nader onderzoek is nodig.
Een onderzoeksvraag is waarom er zo’n opvallend verschil in gedrag is tussen PFOA en PFOS.
Een conclusie lijkt te zijn, dat PFOS een systeemprobleem is met de achtergrond, de landbouw, de Landsard en het vliegveld als actieve oorzaken. In het geval van het vliegveld zou dat oud blusschuim kunnen zijn. Het is feitelijk eerder gebeurd dat er vervuiling van de startbaan in de Ekkersrijt terecht gekomen is, namelijk de-icing vloeistof ( https://bvm2.nl/ehvairport-wordt-niet-strafrechterlijk-vervolgd-na-lozing-de-icing-vloeistof/ Dit verdient een nader onderzoek.
Karten op De Landsard
Men zou verwachten dat als er voortdurend water De Landsard instroomt en uitstroomt, er op de lange duur grofweg een evenwicht zou moeten bestaan tussen de inkomende, de aanwezige en de uitstromende concentraties. Dat is ten duidelijkste niet het geval.
Vooraf Elk jaar gaan mijn vrouw en ik op fietsvakantie, dit jaar in Denemarken. Verstandig om vooraf wat trainingsritjes in te plannen en deze ging naar de Sahara – de Lommelse Sahara wel te verstaan, bij Luyksgestel net over de Belgische grens. De trigger was een artikel van hoofdredacteur Lucas van Houtert in het Eindhoven Dagblad van 10 maart 2024 ( alles-ging-langzaam-dood-rond-de-zinkfabriek-zo-ontstond-de-lommelse-sahara ).
Nu is het onderwerp niet nieuw in deze kolommen. Ik heb in de-belgische-non-ferro-raffinage-met-uitlopers-in-zo-brabant/ een artikel afgedrukt dat ik in 1984 voor het SP-blad De Tribune heb geschreven. Dat is dus net 40 jaar geleden en nog eens tien jaar eerder is de fabriek in kwestie gesloopt. Ook twee jubileums dus.
De Sahara (de naam is uit de volksmond en snel overgenomen) is een surrealistisch gebied met extreme enerzijds-anderzijds tegenstellingen. Wat je ziet is vaak niet wat je denkt dat je ziet.
Wie meer over de geschiedenis wil lezen, kan terecht bij het Lommelse Erfgoedhuis ( https://www.erfgoedlommel.be/ ). Daar komen ook de foto’s van de voormalige fabriek vandaan.
Enerzijds Dit gebied was vroeger straatarm, er waren geen vakbonden en het was dunbevolkt. Vandaar dat er een heleboel vervuilende non-ferro bedrijven neergeplant zijn, o.a. om de geroofde Kongolese ertsen te verwerken.
Er staan nog twee zinkfabrieken in Balen (die nog steeds zink produceert) en Pelt (die tegenwoordig zinkresten recyclet). De Lommelse fabriek heeft als Dritte im Bund er gestaan van 1904 tot de sloop in 1974.
De fabriekseigenaren hadden het soort patronaatsysteem dat Philips in Eindhoven, met andere accenten, ook had. Er was zowat niks, dus zorgde de baas voor huizen (voor die tijd relatief goed, maar de luxe daalde met de stand van de bewoner), eigen ontspanning, onderwijs en ook anderszins geestelijke ondersteuning, wat goed van pas kwam want bepaalde functies waren levensgevaarlijk. Wijknamen als Lommel-werkplaatsen en Overpelt-fabriek getuigen er nog van.
De fabriek stond op de Maatheide, toen een natuurgebied met bos, heide en moeras. Maar dat veranderde snel. De zinkproductie, indien slecht vormgegeven, kan extreem vervuilend zijn. Het bij roosten van de ertsen (vaak sulfides) komt veel zwaveldioxide vrij. In de toen gebruikte hoogovens ontstaat zuiver zink in de dampvorm en die damp condenseert tot fijn zinkstof dat voor een deel ontsnapt. Bovendien bevat zinkerts vaak ook bijgemengd cadmium, lood en arsenicum en dat komt ook vrij.
Het duurde niet lang of alle vegetatie rond de fabriek begon af te sterven. Daarna kwam het kale zand vrij te liggen en zo lag er in de jaren ‘1930 rond de fabriek een stuifzandgebied van ca 700 hectare. Er ontstond paniek, want als de wind verkeerd stond begon Lommel, en met name het gehucht Weirken, onder te lopen. Het zand moest met schotten worden tegengehouden.
Met moet met zandverstuivingen niet spotten. Wij hebben in Nederland het Kootwijkerzand, waaronder een vroeger dorp ligt. Ook dat stuifgebied is (mede) veroorzaakt door een milieuramp in de Middeleeuwen, te weten de houtskoolproductie voor de toen bloeiende ijzerwinning op de Veluwe. Zie https://www.bjmgerard.nl/het-jaar-1000/ . Ook aan de Poolse Oostzeekust ligt het onder een hoog duin begraven dorp Łącka, eveneens ontstaan door teveel houtkap ( https://www.bjmgerard.nl/het-slowinski-nationaal-park/ ).
Er kwam een soort wanhoopsoffensief tegen het stuivende zand. De ene maatregel was dat er in de jaren 1950 tonnen huisvuil uit Antwerpen en Brussel gedumpt zijn. Men ziet dus niet een mooi zandstrandje, maar een afgedekte vuilstort. De tweede maatregel is dat men berken en dennen is gaan planten, van buiten naar binnen. Men ziet dus geen fraai natuurlijk bos, maar een ergens vanaf de jaren 1980 aangelegde verdedigingswal. Inmiddels heeft die het stuifzandgebied teruggedrongen tot 193 hectare. Tot slot heeft men het bouwpuin van de gesloopte fabriek in het gebied gedumpt, met de zinkresten er nog in. Los daarvan liggen er ook overal zinkslakken, die als verhardingsmateriaal gebruikt zijn (net als in Zuidoost Brabant). Die slakken logen door de regen uit.
Het leven probeert er wat van te maken. Links een rare puist met (bij mijn weten) pijpestrootje, rechts zandzegge
Loopt men er rond, dan ziet men rare brokken beton. Dat is het overblijfsel van de Poudreries Réunies de Belgique, dis het gebied gebruikte als test- en schietterrein voor granaten en springstoffen.
De ‘vennen’, die men denkt te zien, zijn geen vennen, maar zandafgravingen. Het gebied bevat fijn wit zand (daarom stoof het zo goed). Vanaf de jaren 1950 tot begin jaren 1980 heeft de familie Tourniet er tot 10m a 30m diepte zand afgegraven. Het is levensgevaarlijk (voor mensen) om erin te zwemmen, omdat er vanwege de diepte koud water in kan zitten en er (vanwege het diepteverschil) onder water landslides kunnen optreden. Bovendien zitten er veel zware metalen in het water. Ten overvloede staat er ook een bord dat waarschuwt voor blauwalg, maar daar is niets van te zien. Er zat een kudde mooie brandganzen in en langs het water, maar ja, die lezen geen borden.
Nu het anderzijds Na langdurig publiek-privaat overleg kwam er een deal tussen aan de ene kant diverse overheden en maatschappelijke organisaties, en aan de andere kant de multinational Sibelco. Sibelco doet in de winning van zand, klei en vergelijkbare mineralen en maakt daar allerlei halffabricaten van (zie https://www.sibelco.com/en/sites/lommel en https://www.sibelco.com/en ). Die halffabrikaten zijn op hun beurt weer grondstof voor allerlei toepassingen als glas, silicium voor chips, bouwmaterialen, etc.
De deal was dat Sibelco het gebied voor eigen rekening zou saneren, en dat Sibelco het recht zou krijgen het Lommelse zilverzand te winnen. Inmiddels zijn de graafputten van Sibelco 60m diep.
Sibelco startte de sanering in 2003 ( nieuwsblad.be over start sanering in 2003 ). Wat er precies gesaneerd is en hoe goed dat gebeurd is, is onduidelijk. Bezoekers zeggen dat je onder omgewaaide bomen nog steeds huisvuil vindt. Er is in elk geval een heleboel vervuilde grond afgegraven en opgeslagen in een soort sarcofaag. In het Nieuwsblad van 28 maart 2003 toonden zowel de voorzitter van Sibelco als de burgemeester van Lommel zich heel blij.
Vervolgens is Lommel het gebied qua natuur, toerisme en recreatie gaan ontwikkelen. Het grotere gebied Bosland, waarvan de Sahara een deel is, is in 2023 tot Nationaal Park uitgeroepen, en dat maakt weer deel uit van het Natura2000-gebied ‘Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden‘ .
Bij een van de ingangen (Sportveldenstraat 10 in Lommel) staat een richtingbordje ‘Sahara’ naast een bord waar op staat dat zwemmen levensgevaarlijk is. Via een nieuwe voetgangersbrug over het nabijgelegen Kempisch Kanaal (mooie brug) kan men het gebied vanaf de andere kant in en er is een uitkijktoren gebouwd met ook weer een uiterst innovatieve constructie.
Kinderen kunnen in de Sahara rondrauschen wat ze willen. Wat kun je op een vuilnisbelt kapot maken?
Het werkt op mij allemaal heel vervreemdend. Laten we het er maar op houden dat de Belgen op creatieve wijze van de nood een deugd gemaakt hebben.
Inleiding met commentaar Een van de manieren, waarop het (inmiddels demissionaire) kabinet Rutte-4 probeerde de stikstof- en natuurverlamming te doorbreken, was de instelling van een Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), met een aanhangend Transitiefonds van 24,3 miljard (incidenteel), uit te geven in de periode 2024 – 2035. Dit fonds is na de kabinetscrisis controversieel verklaard en moet nog door de Eerste Kamer. Of en hoe dat lukt, is gegeven de verkiezingsuitslag nog een open vraag. Het NPLG komt bovenop bestaand beleid, waarvan hieronder als voorbeeld die in de stikstof- en natuursector, en hun looptijd, benoemd zijn. Onder dit soort programma’s ligt weer de juridische noodzaak om aan bijvoorbeeld de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te voldoen, en aan bijvoorbeeld de Europese Kader Richtlijn Water (KRW).
Nationaal startte het NPLG met een Startnotitie, een Ontwikkeldocument en een Handreiking. Deze documenten moesten de provincies begeleiden in hun taak om voor de eigen provincie een Provinciaal Programma Landelijk Gebied (PPLG) te schrijven. Met kan deze decentralisatie zien als ‘over de schutting gooien’ of als ‘de provincies kunnen dit het beste met hun eigen gebiedskennis uitvoeren’ – beide is waar.
Alle provincies hebben rond de gestelde datum 01 juli 2023 een eerste aanzet afgeleverd. Daarin staan veel intenties en goede bedoelingen, maar nog lang niet genoeg concrete zaken. Dat valt de provincies niet kwalijk te nemen, want er waren PS-verkiezingen met een geëxplodeerd aantal zetels voor de BBB, het Landbouwakkoord ketste af, en het Rijk is zelf verantwoordelijk voor essentiële onderdelen als het mestbeleid en de stikstofwetgeving en wat de natuurdoelen moeten zijn.
Kort na het indienen van de PPLG’s viel het kabinet Rutte-4. Het is nu afwachten wat er gebeurt.
Inmiddels had het kabinet aan een consortium van instellingen opdracht gegeven een ‘Ex ante analyse NPLG’ te schrijven (Ex Ante betekent dat het PBL gevraagd is om al van te voren in te schatten wat er van het opgestarte beleid terecht gaat komen). Het consortium bestond uit het Plan Pureau voor de Leefomgeving (PBL), Wageningen University & Research (WUR), Deltares en het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Kortheidshalve noem ik dit de PBL-analyse. Deze PBL-analyse verscheen op 26 februari 2024 en is te vinden op https://www.pbl.nl/publicaties/ex-ante-analyse-nationaal-programma-landelijk-gebied . De analyse omvat een nationaal deel en een hoofdstuk per afzonderlijke provincie. De PBL-analyse heeft de PPLG’s meegenomen en de Klimaat- en Energieverkenning (2023), de Monitoring en Evaluatie Stikstofreductie en Natuurverbetering (2024) en Nationale Analyse Waterkwaliteit (2020).
Maar ook als er een milieu- en klimaathatend kabinet komt, is de PBL-analyse een goed kader om de nieuwe verhoudingen te kunnen beoordelen. De analyse behoudt zijn nut.
Het Transitiefonds bedraagt 24,3 miljard (als de Eerste Kamer dat intact laat), de opgetelde begrotingen van de provincies voor hun PPLG’s vragen om ruim 58 miljard (voor de periode 2024 – 2035). Blijkt dat de provincies allemaal hun eigen wiel uitgevonden hebben en dat die wielen zeer sterk uiteen kunnen lopen in ambitie en aanpak. Het lijkt nog niet meteen duidelijk hoe daar een goed lopend voertuig uit moet worden samengesteld.
Wat er in de analyse staat Men kan de inhoud van de PBL-analyse op enkele manieren onderverdelen.
Het eerste onderscheid is naar ‘doel’. Dat betreft drie landelijk vastgestelde kerndoelen en een of meer door de provincies toegevoegde doelen. Kerndoel één is het geheel ‘stikstof en natuur’. Hoofddoel is “om op termijn aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te voldoen”, wat in praktijk vertaald wordt als “dat 30 procent van de soorten en habitats die nu niet in een gunstige staat verkeren dat in 2030 wel moeten doen, of dat er ten minste een sterk positieve trend is, en dat uiterlijk in 2030 de landelijke negatieve trends van alle VHR-soorten en -habitattypen ‘zoveel mogelijk’ moeten zijn gestopt”. Het 2030- doel zou volgens het PBL haalbaar moeten zijn, het verdergaande doel niet. Driekwart van het stikstofgevoelige areaal moet in 2030 onder de Kritische Depositie Waarde (KDW) zitten en de maximale uitstoot aan ammoniak meg in 2030 63kton zijn. Dat wordt niet gehaald. Kerndoel twee is het klimaat. De landbouw en de veeteelt mogen samen in 2030 nog maar 13,6Mton CO2-eq uitstoten (aan CO2 , methaan en lachgas (de 4,3 van de glastuinbouw zit hier niet in). De emissies dalen volgens het PBL wel, maar niet genoeg (zie afbeelding hieronder).
Kerndoel drie is de waterkwaliteit. IN 2027 moet de kwaliteit van de Kader Richtlijn Water gehaald zijn en de PPLG’s moeten daaraan bijdragen voor zover de landbouw de probleemveroorzaker is. Ook moeten de problemen van de waterschaarste en idem overvloed worden opgelost, voor zover nodig voor natuur en landbouw. De PBL-analyse meent dat de doelen soms wel en soms niet gehaald worden, afhankelijk van de regio. Daarnaast voegen de provincies nevendoelen toe, zoals: Het eerste nevendoel dat er een werkbare toekomst is voor wat er aan landbouw overblijft. En een tweede nevendoel een goed flankerend beleid, zoals kennis en subsidies. Dit beleid moet door de provincies nog grotendeels ontwikkeld worden.
Het tweede onderscheid is naar “gebiedssoort”, wat in het PBL-jargon een “structurerende keuze” heet. Het PBL noemt vier gebiedssoorten: ‘overgangsgebieden’ tussen Natura2000-gebieden en de rest van de wereld (vaak landbouw), ‘bufferstroken langs beekdalen op hoge zandgronden’, ‘veenweides’ (een belangrijke kwestie die echter in Brabant niet aan de orde is en daarom hier niet besproken wordt) en ‘landbouwgrond’ die op verantwoorde wijze landbouwgrond moet blijven. ‘Verantwoord’ kan bijvoorbeeld een extensievere landbouw betekenen of agrarisch natuurbeheer.
Beekdal van De Dommel bij Knooppunt De Hogt bij Eindhoven (foto bjmgerard@gmail.com)
Het derde onderscheid is naar ‘wie wat moet doen’. De provincies vinden als regel dat het Rijk verantwoordelijk is voor wat in het jargon ‘generieke emissies’ heet, omdat het Rijk de baas is over bijvoorbeeld de mestwetgeving, de emissie-eisen aan stikstof en broeikasgas, de bepalingen rond bestrijdingsmiddelen en de bedrijfsbeëindigingsregelingen.. De provincies zelf willen vooral doen wat ze altijd doen en waar ze goed in zijn of kunnen worden (of hopen te worden), zoals met name in gebiedsprocessen, communicatie, flankerend beleid en integratie van functies.
Het vierde onderscheid is naar ‘wijze van financiering’: structureel of incidenteel. Het Rijk wil de PPLG’s financieren met een grote, maar eenmalige som (genoemde 28,3 miljard als die het nieuwe kabinet overleeft). Maar sommige aangegane verplichtingen hebben een permanent karakter. Contracten bijvoorbeeld voor agrarisch natuurbeheer of doorlopende subsidieregelingen. Er bestaan overigens meer fondsen en regelingen als alleen het Transitiefonds (als dat straks nog bestaat).
Een vijfde onderscheid is of het om bestaande praktijk gaat of om praktijk die nog moet worden uitgevonden. Provincies zijn bijvoorbeeld gewend om landbouwgrond om te zetten in natuur. Dat is min of meer routine. Maar intensief gebruikte landbouwgrond afwaarderen tot extensief gebruikte landbouwgrond is nieuw voor provincies. Ook belonen provincies graag boeren die iets goed doen (mits dat objectiveerbaar is met bijvoorbeeld Kritische Prestatie Indicatoren en het niet als staatssteun telt). Maar dat is beleid dat nog grotendeels van de grond getild moet gaan worden. Tenslotte moet hier de urgente noodzaak van grondpolitiek genoemd worden. Het extensiveren van de landbouw en het verplaatsen van bedrijven vragen om grond. Dat kan bijvoorbeeld ook nodig zijn voor buffergronden in beekdalen. Dat wil zeggen dat provincies toe moeten naar een actief grondbeleid – iets wat buiten het huidige repertoire valt en nu mondjesmaat uitgeprobeerd wordt.
Al met al geloven de organisaties in het consortium dat het NPLG en de PPLG’s de nationale doelen inzake natuur en stikstof, klimaat en water in belangrijke mate dichterbij kunnen brengen, maar niet dat die doelen in het ervoor beschikbare decennium gerealiseerd gaan worden. Voor zover dit te kwantificeren valt, want geen enkel PPLG is momenteel zo ver dat het compleet duidelijk en doorrekenbaar is.
Het zal nodig blijken scherp de prioriteiten te stellen, en om een duidelijke fasering aan te brengen.
Uit de ‘Houtskoolschets Brabants Programma Landelijk Gebied’
Noord-Brabant Omdat ik in deze weblog een focus op Noord-Brabant heb, bespreek ik alleen het Brabants Programma Landelijk Gebied (BPLG). Dat is, met bijlagen, te vinden op https://www.brabant.nl/onderwerpen/omgevingsbeleid/samenwerken-aan-ruimtelijke-opgaven/natuur-en-landbouw/brabants-programma-landelijk-gebied . Een bijlage is een snel pakket met no regret-maatregelen dat onderdeel is van het grotere geheel ( https://www.brabant.nl/-/media/3e155874e2164cbcbe8705632b67eb8e.pdf ). De ‘Houtskoolschets’ zegt hierover ‘Het gaat om twee maatregelpakketten: “duurzaam perspectief voor de landbouw” en “natuur- en waterherstel”. De voorgestelde maatregelpakketten bestaan uit snel uitvoerbare en deels al bestaande maatregelen op gebied van herstel van bodem- en watersysteem, extensivering van landgebruik, bosrevitalisering, omschakeling naar andere bedrijfsvoering en meer koolstofvastlegging in de bodem. Ook emissiereductie door vrijwillige bedrijfsbeëindiging inclusief het afwaarderen van vrijkomende gronden buiten het bouwblok zijn meegenomen. Deze grond kan vervolgens ingezet worden voor de omvorming van agrarische bedrijven naar extensief of natuur-inclusief (landbouw), en/of voor natuur- of waterdoelstellingen (waterkwaliteit als meekoppelkans).”
De begroting als geheel voor de periode 2024-2035 is geschat op 8,0miljard, maar dat is nog ongespecificeerd. De twee pakketten aan no regret – maatregelen samen zouden in 2024 en 2025 uitgevoerd moeten worden. Voor deze gezamenlijke maatregelen heeft de provincie 252 miljoen aan rijksbijdrage gevraagd.
Dat er nog veel onduidelijk is, komt mede omdat de Brabantse collegevorming extra lang geduurd heeft. De BBB is de grootste geworden, het College van GS was eigenlijk al rond, maar op het laatste moment verprutste de BBB zijn zaak. Daarna moest men alsnog opnieuw beginnen en kwam er een college van GS zonder de BBB – wat een zegen is. Onder andere omdat de broodnodige ontwikkelingen niet geheel aan de vrijwilligheid worden overgelaten, maar dat er dwingender maatregelen en instrumenten mogelijk zijn als men er vrijwillig niet uitkomt. Richtingloos is het beleid niet, want er lag al veel bestaand beleid (de Interim Omgevings Verordening, het Stalderingsbeleid, de Brabantse Biodiversiteitsmonitor Melkveehouderij, en subsidieregelingen).
Brabant is in De Peel met zijn eerste Grondruilfonds begonnen.
De grote lijn van het Brabantse beleid past bij wat in het NLPG en aanhangende documenten benoemd is, maar vraagt verdere uitwerking.
Update dd 23 mei 2024
In 2023 is het kabinet gevallen en een tijd daarna zijn er rechtse tot zeer rechtse partijen in meerderheid gekozen. Die proberen nu (23 mei 2024) een rechtse regering op poten te krijgen. Dit zal invloed hebben op wat in bovenstaand artikel beschreven wordt. Welke invloed precies beoogd wordt en welke invloed feitelijk gerealiseerd zal worden, moet blijken. Bovenstaande tekst kan er achterhaald door raken.
Intro Het gevaar van PFAS-stoffen is inmiddels algemeen bekend. Er wordt veel onderzoek gedaan naar hoe de geest weer in de fles te krijgen, voor zover dat mogelijk is. De onderzoekstechniek zet daarbij, voortbouwend op wat er al is, stappen vooruit.
Het is een case study door Engelse geleerden van het stroomgebied (2030km2 ) van de Mersey en de toeleverende zijrivieren, en het bijbehorende getijdebekken. De Mersey stroomt door Manchester en Liverpool naar de Ierse Zee en bereikt bij Westy het punt waar het getij merkbaar begint te worden. Daarom wordt Westy technisch als de monding aangemerkt.
De Mersey dicht bij zee
Het is een dichtbevolkt gebied, met alle voorzieningen van dien, en met veel oude en nieuwe industrie en havenactiviteiten. Per km2 stroomgebied blijkt het een van de vuilste PFAS-gebieden ter wereld (vele malen vuiler dan bijvoorbeeld de Donau). Hoewel de Mersey-regio duidelijk buiten de Brabantse focus van deze website valt, heeft bespreking zin omdat men de onderliggende redeneerwijze zeer wel kan overplanten op bijvoorbeeld de Westerschelde, of mogelijk zelfs enkele kleinere Brabantse rivieren als bijvoorbeeld de Dommel.
Uiteraard zijn dan de onderliggende specifieke kenmerken anders. Vandaar dat ik hier de resultaten slechts op hoofdlijnen bespreek, en daarbij vooral kijk naar wat de auteurs zelf beweren dat nieuw is.
Observed and estimated (using LOADEST) PFOS and PFOA daily loads for the River Mersey at Westy (August 2022 to July 2023).The mean PFOS daily load was 22.45 g/day (95% CI of 4.08). The mean PFOA daily load was 32.48 g/day (95% CI of 9.89). De 95% CI-mededeling geeft de onzekerheidsmarge aan. LOADEST is een computermodel. De periode loopt van augustus 2022 t/m juli 2023.
Wat er onderzocht is en wat al bekend was Van de ruim 4700 PFAS-stoffen zijn er 17 geselecteerd. Daarvan kon men er bij Westy 11 detecteren, waarvan er acht significante resultaten gaven (een dergelijk aantal PFAS-stoffen is nog maar één keer eerder gemeten in Engeland). Daarvoor mat men er meestal twee, PFOA en PFOS, de bekendste. Van deze twee stoffen wist men al uit eerder onderzoek (2015 – 2021) wat de 44 Waste water Treatment Works in het gebied (hierna gemakshalve op zijn Nederlands afgekort tot RWZI, RioolWaterZuiveringsInstallatie) per jaar loosden.
Er zijn alleen PFAS-stoffen gemeten die opgelost zijn in water. Niet-oplosbare stoffen of op oplosbare stoffen die zich aan slib hechten, vallen buiten de analyse.
Nieuw is dat de publicatie de lozingsmassa’s van deze twee stoffen per dag geeft. Dat kan helpen om maatregelen aan de bron te nemen.
Verder worden niet alleen de emissies van de RWZI’s ingebracht, maar maar wordt ook gemeten annex berekend wat er aan PFAS-stoffen bij Westy door de rivier gaat. Omdat van de RWZI-emissies alleen PFOA en PFOS gemeten zijn, is een vergelijking slechts mogelijk met deze twee stoffen.
De gezamenlijke RWZI’s lozen jaarlijks ruim 20 kg PFOA, terwijl daarvan bij Westy slechts slechts ruim 14kg/y teruggevonden wordt (in opgeloste vorm). Blijkbaar hecht zich onderweg van de RWZI’s naar zee minstens een derde van het PFOA aan slib op de rivierbodem. De gezamenlijke RWZI’s lozen jaarlijks ruim 5kg PFOS, terwijl er bij Westy bijna 10kg/y passeert. Blijkbaar zijn de RWZI’s samen goed voor hooguit de helft van de PFOS-emissies, en nemen andere, nog onbekende, bronnen minstens de helft van de emissie voor hun rekening. Het gedragsverschil tussen beide stoffen ontstaat in deze context doordat toevalligerwijs de PFOA-lozende RWZI’s hoger stroomopwaarts liggen als de PFOS-lozende RWZI’s. De moraal is dat het saneren van RWZI’s (zelfs als dat volledig zou lukken) niet voldoende is om de waterkwaliteit volledig te verbeteren. Daarnaast zijn speurwerk en andere maatregelen richting die onbekende bronnen nodig, (zoals industriële lozingen, lekkende vuilstorten, besmet grondwater, vliegvelden, militaire bases, en de landbouw).
Het onderzoek schat dat de acht PFAS-stoffen die significant meetbaar bleken, samen goed zijn voor ca 68kg PFAS die jaarlijks in vloeibare vorm Westy passeren, en daarna dus in zee of in het getijdebekken belanden, al dan niet gehecht aan slib. Een commentator in de samenvatting van Chemistry World merkt op, dat de 17 geselecteerde PFAS=stoffen samen goed zijn voor nog geen 5% van alle PFAS-stoffen. Et probleem is dus veel groter en vraagt om een nog veel krachtiger aanpak.
Het commentaar in Chemistry World vermeldt verder dat de Royal Society of Chemistry de regering opgeroepen heeft (oktober 2023) om de Engelse norm voor PFAS in drinkwater terug te brengen van 100 naar 10ng/liter. In de Mersey zit PFOA daar gemiddeld iets boven, en bij pieken iets meer. Als de drinkwaterbedrijven hun water uit de Mersey halen, mogen die dat oplossen.
Mersey bij Runcorn Gap (halverwege Westy en de zee)
De Klimaathelpdesk Er is een op een geïnteresseerd publiek gerichte denktank, de Klimaathelpdesk, waar je een vraag kunt deponeren over een energie- en/of klimaatgerelateerd onderwerp. Een keur aan Nederlandse geleerden werkt aan dit initiatief mee. Zie https://www.klimaathelpdesk.org/ . Onder aan de homepage kun je aanklikken wie dat zijn.
Mijn vraag en het antwoord erop De reden waarom ik de vraag gesteld had, was dat kort tevoren er veel te doen was over de wens van Tata Steel Nederland (TSN), de FNV en milieuorganisaties dat Tata Steel moest vergroenen. Dat heeft een milieu-aspect (toxische emissies) en een klimaataspect (CO2 ).
Maar die waterstof moet groen tot stand komen (via de electrolyse van water) en de daarvoor nodige stroom moet dus groen zijn. Bij een aan zee gelegen complex denkt men dan al gauw aan wind op zee.
Ik weet te weinig van Tata Steel (een zeer ingewikkeld dossier) om hier een breed verhaal neer te zetten. Het is een belangrijk onderwerp en ik volg de literatuur aandachtig, maar ik heb geen praktijk en ik woon er ver van af. Ik heb in dit verhaal interesse in één deelaspect, namelijk of de Noordzeewind genoeg waterstof kan leveren.
Want voor die waterstof is een heleboel windstroom nodig. Daarom had ik aan de klimaathelpdesk de vraag gesteld “ Is Tata Steel’s overstap naar waterstof haalbaar door de benodigde duurzame energie op te wekken in de Noordzee? “. Het aanklikken van deze tekst brengt je bij het antwoord. Dat is geformuleerd door Lennart van der Burg van TNO. Als je Lennart aanklikt, krijg je alle vragen en antwoorden die hij behandeld heeft. Dat antwoord heeft overigens wel even geduurd. Ik heb de vraag ingediend toen ik 74 was (valt in de beantwoording te lezen) en nu ben ik 76 half. Maar goed, kniesoor die daar op let. Bij het antwoord is een korte literatuurlijst meegeleverd die ook aanklikbaar is.
Het antwoord verloopt in essentie in drie stappen: je moet weten hoeveel waterstof Tata Steel nodig heeft; gegeven die hoeveelheid moet je weten hoeveel windvermogen nodig is; en vervolgens moet je weten of dat vermogen er is of komt.
Voor de eerste twee stappen leunt de beantwoording op een studie van het bekende internationale consultancybureau Roland Berger. Tata Steel en de FNV waren gezamenlijk opdrachtgever. De studie staat in de literatuurlijst. Berger beweert (blz 15) dat voor de 7,2 miljoen ton vloeibaar staal die Tata Steel jaarlijks maakt, jaarlijks 380.000 ton waterstof nodig is. Dit getal kan ik niet controleren en ik neem aan dat het klopt. Vervolgens kun je met middelbare school-scheikunde uitrekenen hoeveel energie er vrijkomt als je 380.000 ton waterstof laat reageren met zuurstof tot water: 15,1TWh. Berger neemt nu aan (klein foutje) dat die 15,1TWh ook geldt als je het verhaal andersom vertelt, dus van water terug naar waterstof . Gekoppeld aan 4000 vollasturen wind op de Noordzee kom je dan op een nodig vermogen van 3,8GW (Berger zegt ongeveer 4GW). Maar het rendement van de electrolysers is ca 70% en zo her en der valt nog wel wat energie uit als warmte. Men kan die 3,8GW windvermogen dus het beste zien als netto, terwijl er bruto ongeveer anderhalf keer aan turbines moet staan. Je hebt dus zowat 6GW windvermogen nodig. Lennart heeft dit foutje kritiekloos overgenomen.
Verschijnt het regeringsbeleid ten tonele, in de vorm van twee Kamerbrieven van minister Jetten. Daarin wordt de Nederlandse wind op zee – ambitie in 2030 opgehoogd tot 21GW (die grotendeels nog niet gerealiseerd is). Op de langere termijn is meer mogelijk.
Dus, zegt de Klimaathelpdesk, het antwoord op de vraag is ‘ja’ want 4GW is kleiner dan 21GW (en de correcte bijna 6GW ook). Ik ben zo vrij om daar ‘in principe’ aan toe te voegen. Want (en dat zegt ook de Klimaathelpdesk in een beperkend zinnetje), er zijn een heleboel industrieën die smachten naar groene waterstof en je hebt ook zoiets als opslagcapaciteit nodig (die ook weer voor verlies zorgt).
Of de Noordzee groot genoeg is voor alle waterstofhunkeringen, valt te bezien. Een studie van Taminiau en Van der Zwaan voor het jaar 2050 (die ook op de literatuurlijst van het antwoord van de Klimaathelpdesk staat ( https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=4109358) spreekt over 59GW in de makkelijk toegankelijke delen van de Nederlandse Exclusieve Economische Zone. Als men de turbines ook neerzet in gebieden waar nu naar olie en gas geboord wordt, in natuurgebieden en in militaire oefenterreinen (nogal wat als als als), zou men tot 99GW moeten kunnen komen. Zowel de vraag naar als het aanbod van wind op zee in 2050 zijn te speculatief om hier verder op in te gaan.
Het feest gaat niet door Uiteindelijk werd in 2023 bekend dat de hoogste Tata-directie de transitie (nu?) niet in bovengeschetste ideaalvorm wil uitvoeren. Dat is teleurstellend. Maar vroeg of laat zal een CO2-vrije staalproductie er moeten komen. Staal blijft nodig.