Onder deze kop bracht de provincie Noord-Brabant op 14 december 2016 een persbericht uit over de manier, waarop Brabantse gemeenten omgaan met fysieke veiligheidskwesties in bestemmingsplannen (BP).
Ik zal hieronder eerst het persbericht weergeven. Dat is zo compact dat het niet loont om het samen te vatten.
Bij het persbericht hoort een tabel met de beoordeling per industrieterrein, en een toelichting op die tabel.
De tabel met resultaten is hier te vinden.
De toelichting is hier te vinden.
Bij een nadere beschouwing vallen zaken op.
Als er 180 bestemmingsplannen in 66 gemeenten beoordeeld zijn, moet het noodzakelijkerwijs om een beperkte steekproef gaan.
In mijn woonplaats Eindhoven staan vier bestemmingsplannen genoemd.
In Doornakkers liggen geen gevaarlijke bedrijven. De volgende twee terreinen kennen gevaarlijke objecten (bijv. een propaantank en een LPG-station in en nabij het gebied van de Grote Beek, diverse laboratoria en pilotproducties op de High Tech Campus), maar dat is allemaal niet schokkend. Allen BP De Kade is aandacht op zijn plaats.
De provincie is van oordeel dat Eindhoven de fysieke veiligheid in deze bestemmingsplannen adequaat aanpakt. Zou waar kunnen zijn.
Wat echter opvalt, is dat de Eindhovense bedrijventerreinen waar de BRZO-inrichtingen liggen er niet op staan, nl De Hurk, het GDC en het vliegveld. IN hoeverre het rpovinciale oordeel representatief is voor Eindhoven, is niet duidelijk. In elk geval de Hurk functioneert nog steeds op basis van een BP uit 1988 en het lukt al jaren niet om dat geupdated te krijgen.
Het Buitengebied Deurne bijv. komt er niet helemaal goed uit.
In Helmond bijv. staat het BZOB-terrein niet op de lijst en ook niet het terrein van Xycarb (waar gewoed heeft en een dodelijk arbeidsongeval plaatsgevonden heeft).
Kortom, de tabel geeft wellicht een indruk van het algemene functioneren van een gemeente op het gebied van veiligheid op industrieterreinen, maar de studie is zeker niet dekkend.
Interessant is verder nog waar er een urgente saneringssituatie bestaat.
De provincie werkt langs meerdere sporen om te voldoen aan de internationale akkoorden omtrent de kwaliteit van lucht, bodem, water en natuurgebieden. De bedreigingen zijn vele, maar dit verhaal gaat over een van de bedreigingen, namelijk ammoniak en meer algemeen stikstof.
Een uitleg van stikstof Ammoniak (NH3 ) is een van de chemische vormen van het element stikstof. De veruit belangrijkste bron van ammoniak is de veeteelt, met name de intensieve veeteelt.
Ammoniak is een gas dat met de wind meewaait en uiteindelijk (bijvoorbeeld door de regen) in de bodem komt. Dat heet depositie. In de bodem wordt ammoniak door bacterien omgezet in een andere vorm van stikstof, het nitraation (NO3– ), kortheidshalve nitraat.
Er zijn veel andere bronnen van stikstof, zoals bijvoorbeeld verbrandingsprocessen (auto’s vliegtuigen, fabrieken), gewone mest en kunst-
mest, en vlinderbloemige planten.
79% van de atmosfeer bestaat uit elementaire stikstof in de N2 -vorm. Voor zover stikstof niet in de atmosferische vorm zit, zit hij meestal in de nitraatvorm.
In normale doseringen is nitraat een voor planten essentieel voedingsmiddel. Maar in Brabant zijn de doseringen al lang niet normaal meer. In grond- en oppervlaktewater wordt de norm stelselmatig overschreden, in (Europees beschermde) Natura2000 – gebieden nog veel meer.
De doses zijn veel hoger dan de natuur aan kan. Er gaan blauwalgen groeien in water en brandnetels en gras op de heide, het wordt
moeilijker om drinkwater te zuiveren en kan bij de voedselbereiding overgaan in de nitrietvorm, die onder sommige omstandigheden schadelijk voor de gezondheid kan worden. (Zie http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/nitraat.aspx ).
Wetgeving
De provincie probeert al sinds 2009 tegen de nitraat-overdaad op te treden via het Convenant Stikstof en Natura2000 (samen met Limburg, het Rijk en de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie ZLTO). Dat convenant is uitgewerkt in de Verordening Stikstof en Natura2000 (kort-
heidshalve de Verordening Stikstof), die in oktober 2010 van kracht werd. Beide gaan over de uitstoot van ammoniak en dus over de veeteelt.
Daarnaast is sinds 1 juli 2015 de landelijke wetgeving Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) van kracht (zie http://pas.natura2000.nl/pages/home.aspx ). Die gaat over alle stikstof uit alle bronnen samen, en bindt dat totaal aan een langzaam dalend plafond. Extra anti-stikstof maat-
regelen kunnen binnen dat plafond extra ontwikkelruimte vrijmaken, die voor de helft weer kan worden ingezet voor nieuwe, stikstoflozende, ontwikkelingen.
Zie op deze site ook PAS .
In het Convenant Stikstof is afgesproken dat de ammoniakbelasting op Natura2000-gebieden substantieel moet verminderen. In de Verordening is dat vertaald in de eis dat de stalemissies in 2028 de helft moeten zijn van die in 2020. Dit wordt gemonitord en als het doel niet bereikt lijkt te worden, worden extra maatregelen genomen.
Het belangrijkste probleem is dat de provincie alleen iets kan eisen bij nieuwe stallen. Boeren die wegduiken en muisstil hun verouderde stal laten voortbestaan, zijn niet met de Verordening in de hand te dwingen. Het gaat daarbij om ruim een kwart van de stallen met zowat de helft van de economische omvang. Ondertussen staan daar niet minder dieren in en soms meer.
Voor het Convenant geldt deze beperking tot nieuwbouw niet.
Ondertussen doet ook de PAS een duit in het zakje. De ontwikkelruimte is al niet groot en die wordt zowat volledig opgevreten door nieuwe stallen. Dat geeft problemen als bijv. er een nieuwe binnenvaarthaven aangelegd moet worden in Budel, de A67 verbreed of biomassa bij-
gestookt. De varkens verhinderen de vooruitgang.
Brabant stikt in de stikstof.
Metingen Het RIVM is in 2005 met het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden begonnen (MAN, zie http://man.rivm.nl/ ). Dat meet in inmiddels in 62 gebieden de feitelijke ammoniakdepositie, en dat laat zien dat er in Brabant geen enkele vooruitgang is.
Tranen met tuiten en het huis te klein
Het lijkt er voor geen meter op dat de halvering in 2028 gehaald wordt en dus volgen de afgesproken maatregelen (15 november 2016). Drie:
– De emissiereducerende maatregelen worden aangescherpt
– Boeren moeten per stal aan de stikstofeisen gaan voldoen, in plaats van dat het hele bedrijf dat moet
– Het jaartal 2028 uit de Verordening wordt vervroegd tot 2020.
“De provincie is oneerlijk tegen de boeren” (het CDA, traditioneel de politieke arm van de ZLTO) en ZLTO-voorzitter Huijbers sprak van “eenzijdig openbreken zonder vooraankondiging” en “zet de tractoren maar vast klaar” en coalitiepartner VVD “Is de overheid nog betrouwbaar?”. Waarna nog vele commentaren, die melding maakten van onbeschrijf-
lijk leed en onvoorspelbaar overheidsgedrag.
Maar de ZLTO, inclusief voorman Huijbers, heeft al vanaf 11mei 2016 verschillende Bestuurlijke Overleggen (BO) bijgewoond en is daarbij nadrukkelijk gewaarschuwd. Huijbers was tegen de maatregel, maar wist ook niets beters. Dat bleek uit de notulen van het Bestuurlijk Overleg over deze kwestie, die het Eindhovens Dagblad met een beroep op de WOB gekregen had.
Kortom, krokodillentranen met tuiten.
De veeteelt is gewoon te groot in Brabant Het echte probleem is dat de veeteelt gewoon al lang veel te groot voor Brabant is en als sector te kampen heeft overproductie en structureel lage prijzen. Het bouwwerk begint aan alle kanten in te storten en de ZLTO en het CDA rennen van hot naar haar om de instortende bouwval te stutten. Al jaren zaait de veeteelt hinder, ziekte en dood onder de bevolking en de natuur. Dat mocht allemaal.
Nu begint de veeteelt, vanwege de PAS, ook de rest van de economie te remmen.
Het is wat de “rotonde-beeldspraak” zegt: boeren hebben vier keuzes:
Zich orienteren op de wereldmarkt
Zich orienteren op de EU-kwaliteitsmarkt
Zich orienteren op een nichemarkt
Stoppen
Ze kunnen niet eindeloos rondjes blijven rijden over de rotonde.
Een heleboel boeren zullen moeten stoppen. De eenvoudige bulkproductie gaat de schoenen en de sigaren en de textiel achterna. Ik vind dat daar een sociaal pakket bij hoort, zoals indertijd bij de Limburgse mijnen.
Ongetwijfeld wordt het even een sociaal drama, maar de manier waarop veel boeren nu draaien en de gevolgen die dat voor de omgeving heeft, is ook een sociaal drama.
Een actievoerder uit Bergeijk, die mij kende via milieukringen, vroeg mij advies omdat hij bezwaar had tegen de mestbewerker Houbraken uit Bergeijk. Hij was bezig met een zaak tegen de op 16 mei 2016 door Waterschap De Dommel verstrekte watervergunning en wilde weten wat ik daar van vond.
Het verhaal van Houbraken valt eigenlijk uiteen in vier delen:
– de manier waarop hij zijn onderneming wil uitbreiden en hoe hij daarbij omgaat met zijn vergunning
– wat hij met de mest wil doen
– de lozing op het oppervlaktewater
– het mineralenconcentraat.
De uitbreiding en de vergunning Houbraken heeft een vergunning voor een mestbewerker (volgens de scheiding- en indikkingopzet) van 25000 ton per jaar, waarbij er geen IPPC-inrichting mag zijn (IPPC is Europees recht voor de zwaardere gevallen). Bij die hoeveelheid is de gemeente Bergeijk bevoegd gezag (milieuvergunning).
Houbraken wil echter uitbreiden naar 200.000 ton per jaar. Dan is de provincie bevoegd gezag. Bovendien is het al voor die tijd een IPPC-inrichting geworden.
Houbraken is maar vast begonnen met uitbreiden zonder zelfs maar een vergunning te vragen. De gemeente Bergeijk heeft dat veel te lang goedgevonden en de provincie, niet wetende dat zij inmiddels tot bevoegd gezag was uitgegroeid, kwam daar pas later achter en heeft vanaf dat moment adequaat gehandhaafd (nb: dit is een herziene tekst), maar uiteindelijk kwam de zaak voor de voorzieningenrechter die op 27 juli 2016 een voorlopige uitspraak deed dat het allemaal toch echt niet kon.
De vergunning ging maar tot 25000 ton/y en was overschreden tot 86000 ton in 2015, en 56000 ton halverwege 2016.
De drooggeperste dikke fractie werd gehygieniseerd met ongebluste kalk en daarvoor was ook geen vergunning. Verder waren, in strijd met de vergunning, twee mestsilo’s niet afgedekt.
Tenslotte was er strijdigheid met het agrarische bestemmingsplan ontstaan, omdat deze activiteit in deze proporties niet meer als een agrarische nevenactiviteit gezien kon worden.
Vanuit deze bewust gecreëerde situatie van illegaliteit was Houbraken verplichtingen aangegaan met toeleveranciers en afnemers, waarna een tranentrekkende verhalen in de pers over de geschonden belangen, contracten, varkensboeren die in hun mest omkwamen, werknemers.
Uiteindelijk oordeelde de rechter dat Houbraken een adempauze kreeg om zijn verplichtingen af te bouwen. Het bedrijf krijgt (tijdelijk) pas een dwangsom van €30 per ton boven de 75000 ton/y in 2016. De provinciale dwangsommen tegen het onbevoegd hygieniseren en het niet afdekken van de mestsilo’s blijven intact, maar Houbraken krijgt 8 weken respijt.
Het wachten is op de bodemprocedure.
Biochar Houbraken wil pyrolyse inzetten op gescheiden en gedroogde dikke mest. Voor het bewerken van mest is dat een nieuwe techniek.
Pyrolyse betekent dat organisch materiaal bij ca 500°C bij zuurstofloze of-arme omstandigheden verhit wordt. Er treedt dus bewust onvolledige verbranding of alleen ontleding op. Daardoor wordt de organische stof slechts gedeeltelijk afgebroken. Er blijft een houtskoolachtige substantie over en de meer vluchtige bestanddelen komen ten dele vrij als gas of vloeistof.
Het is mij overigens een raadsel waarom dit product BIOchar genoemd wordt, terwijl gewone houtskool char heet. Die is net zo goed BIO.
Het proces is familie van vergassen, maar dat gebeurt bij veel hogere temperaturen.
Bij andere vormen van biomassa bestaat de pyrolyse-techniek al eeuwen. Het oudste voorbeeld is de vervaardiging van houtskool. Op houtgas reden in de oorlog auto’s. Ook de vervaardiging van cokes en hoogovengas uit steenkool gaat met pyrolyse (bij hogere temperaturen).
Voor varkensmest echter (zoals in Bergeijk) is pyrolyse, voor zover ik weet, een nieuwe techniek. Ik ken geen inrichting in Nederland die mest pyrolyseert. BMC op industrieterrein Moerdijk verwerkt kippenmest, maar doet dat door zo volledig mogelijke verbranding (wat kan, omdat kippenmest veel droger is).
Het is een interessant idee om mest te pyrolyseren, maar het is terra incognita. Ik vraag me af of een dergelijk experiment op zijn plaats is bij een uit zijn krachten gegroeid loonwerkersbedrijf, dat al eerder problemen had met professionaliteit en vergunningen. Voor een dergelijk proces is men niet bekwaam alleen maar omdat men dat zelf zegt.
Bovendien zijn alle onvolledige verbrandingsprocessen per definitie riskant (bijv. roet in oude diesels of dioxines in afvalverbranders met een te laag afgestelde temperatuur). Bij pyrolyse is onvolledige verbranding en ontleding nu net het hoofddoel van de inrichting. Ik vind het een chemisch proces in een zwaardere milieucategorie.
Als dit al zou kunnen werken, hoort het in deskundige handen thuis op een daartoe geoutilleerd bedrijventerrein, en niet in een weiland onder gezag van de gemeente Bergeijk.
Het oppervlaktewater Nou net dit onderdeel zit goed in elkaar (althans op papier). Onderstaand schema komt uit de Watervergunning van het Waterschap. Het gaat om de kolom onder het hokje “water/permeaat 88000m3/y” op halve hoogte in de linker kolom.
Omgekeerde osmose is de laatste trap na gewone, steeds fijnere filtering. Kort door de bocht is het een soort zeef met gaatjes die de 0.1nm kunnen halen -de grootte van een natriumion. De techniek is dan ook voor het eerst ontwikkeld om zeewater te ontzouten en wordt daar tegenwoordig routinematig voor gebruikt. Watermolekulen kunnen net wel door de gaatjes en worden daar met brute kracht doorheen geperst. Alles wat virus is of bacterie of medicijnrest of hormoon kan niet door die gaatjes. Tenminste, zolang het filter en de pakkingen heel zijn.
In beginsel kan dit met alle soorten vuil water. Het Amerikaanse leger gebruikt de techniek voor zijn eenheden te velde.
Het Waterschap zegt dat het uitgeperste water schoner is dan de ontvangende Keunensloop zelf. Zelfs zo schoon, dat men het eerst een tijdje in een vijver laat staan om het weer wat natuurlijker te maken.
Houbraken noemt als doel van zijn inrichting de productie van schoon water en dat kan terecht zijn, als de installatie oordeelkundig gebruikt wordt.
Het mineralenconcentraat Een zeef echter vernietigt niet wat ermee gezeefd wordt. Wat niet door de omgekeerde osmosemembraan kan (dus bijna alles behalve water) blijft achter in het concentraat (hokje “concentraat 76000m3/y’). Dat wordt verder ingedampt en leidt uiteindelijk tot het hokje “nutrienten – 14400m3/y afvoer naar derden”. Daar zitten dus alle zware metalen in, virussen, bacterien, hormonen, medicijnresten, nitraat (dat ion is te groot voor de gaatjes). Er zit ook in wat er stroomopwaarts in het proces toegevoegd wordt, met name antischuimmiddelen (die bij mijn weten tamelijk onschuldig zijn) en uitvlokpolymeren die niet per definitie onschuldig zijn. Een veel gebruikte polymeer is polyacrylamide. Die stof is als polymeer onschuldig (er worden bijvoorbeeld contactlenzen van gemaakt en het wordt bij de rioolwaterzuivering om uitvlokking van slib te bevorderen). De monomeer monoacrylamide echter is behoorlijk toxisch (neurogif), maar die stof breekt in natuurlijke omstandigheden weer af. Hoe dat in concentraat uitpakt? Geen idee.
Vervolgens hoopt men al jaren vergeefs dat dit mineralenconcentraat ooit nog eens kan worden ingezet als kunstmestvervanger. Ik zie dat niet zomaar gebeuren en er is zoveel van deze dunne fractie, dat men totaal niet weet waar men er mee naar toe moet.
Vandaar het chronische en onoplosbare overschot aan nitraat in het Brabantse grond- en oppervlaktewater, en mede daarom de stijgende medicijn- en hormoonproblematiek.
De dunne fractie van de mest, al dan niet geconcentreerd, is de achilleshiel van de veeteelt in Brabant. Wie cynisch wil doen kan zeggen dat straks het goede deel van de mest geëxporteerd wordt, en het kwaaie deel in ons milieu komt.
Ik ben niet tegen het bewerken van mest, maar dan om andere doelen te bereiken dan het mestprobleem oplossen. Dat is niet op te lossen zonder minder dieren.
De Intentieverklaring Overheden, maatschappelijke organisaties en kennisinstituten hebben op 16 november 2016 een Intentieverklaring getekend over de verbetering van de waterkwaliteit. De Intentieverklaring is de eerste stap op weg naar een nieuw Bestuurs Akkoord Water. Men hoopt dat eind 2017, onder het nieuwe kabinet, te kunnen sluiten. Naast beschrijvingen van diverse deelproblemen bevat het ook een actietabel.
Onder de ondertekenaars o.a. de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg, uiteraard namens hun achterban.
De actietabel is opgebouwd rond veertien prioriteiten:
– Programma Delta-aanpak waterkwaliteit en zoetwaterbeheer. Dat gaat vooral over de bestuurlijke coördinatie
– Mest en nutriënten
– Gewasbeschermingsmiddelen
– Medicijnresten
– Grote wateren
– Bescherming bronnen voor drinkwater
– Kennisimpuls
– Stroomgebiedbeheerplannen (waaronder de Maas en de Schelde)
– Deltaprogramma’s zoetwater (waaronder dat van de Hoge Zandgronden Zuid en de Zuidwestelijke Delta en het Rivierengebied)
– Deltaprogramma Agrarisch Waterbeheer (een initiatief van de Land- en Tuinbouw Organisatie LTO)
– Microplastics
– Duurzame Financiering Waterbeheer
– Circulaire Economie
– Waterkwaliteit breed
Het is dus een heel breed document, te breed voor deze weblog. De prioriteiten zijn dat niet voor niets, maar ik pik er nu Gewasbeschermingsmiddelen en Medicijnresten uit, met bijbehorende passages uit de Kennisimpuls. En dat, waar zinvol, met een focus op Brabant.
“Mest en Nutriënten” komt elders in deze weblog al ruimschoots aan de orde, en ook het Deltaprogramma Hoge Zandgronden is al besproken (zie Klimaateffecten in Brabant – 1 Het Deltaplan hoge zandgronden ).
Gewasbeschermingsmiddelen Enige waarnemingen uit de praktijk: – in zeker de helft van de meetpunten in kleine oppervlaktewateren komen overschrijdingen voor, met name in glastuinbouwgebieden (zie het verhaal over het dimethoaat in de Afgedamde Maas, Drinkwaterinname uit Afgedamde Maas na bijna drie maand weer open )
– in 80% van de winningen van drinkwater uit oppervlaktewater worden de normen voor een of meer gewasbeschermingsmiddelen overschreden
– bij ca 50 drinkwaterwinningen uit grondwater (dat is ongeveer een kwart van alle) bestaat een probleem of een dreigend probleem)
De prioriteit Gewasbeschermingsmiddelen telt 20 actiepunten, waaronder nadenken en onderzoek (o.a. het up to date houden van de Bestrijdingsmiddelenatlas).
Daarnaast veel actiepunten richting de landbouw, zowel educatieve als stimulerende als controlerende. Het Brabantse programma “Schoon Water” wordt als voorbeeld genoemd (wat terecht is).
Glyfosaat (Roundup) speelt in dit verhaal een zeer bescheiden rol (alleen vegetatiebeheer door Rijkswaterstaat op strekdammen).
Medicijnresten Naar schatting wordt in Nederland per jaar minstens 140 ton geneesmiddelresten via de rioolwaterzuivering op het oppervlaktewater geloosd. Dit zijn biologisch actieve stoffen. In Nederland wordt de veilige concentratie in oppervlaktewater voor een aantal geneesmiddelen overschreden. Naar verwachting groeit het probleem van medicijnresten in water in de toekomst door vergrijzing en klimaatverandering (er zit zomers minder water in de Maas). De bronaanpak blijft belangrijk in de aanpak van medicijnresten uit water, maar ook zuivering zal een onderdeel van de aanpak zijn .
Deze prioriteit telt 18 actiepunten, waaronder weer nadenken en onderzoek (oa beter afbreekbare geneesmiddelen, meer en openbaar gedeelde kennis over de effecten in water, ook van de nog slecht onderzochte diergeneesmiddelen).
Daarnaast bronmaatregelen in verpleeg- en ziekenhuizen als plaszakjes, medicijninzameling of minder milieubelastende medicijnen voorschrijven (ibuprofen is beter afbreekbaar dan diclofenac, dat in 2008 99,9% van alle gieren in India uitgeroeid heeft, met onvoorziene ecologische gevolgen).
Tenslotte wordt gestudeerd op methoden om medicijnresten in Riool Water Zuiverings Installaties (RWZI’s) uit rioolwater te halen.
Bubbelen met ozon Een van die methodes wordt uitgeprobeerd in een pilot bij RWZI De Groote Lucht bij Vlaardingen van het Hoogheemraadschap Delfland, genaamd de Zoetwaterfabriek. De Zoetwaterfabriek is een innovatie waarin Delfland een nieuwe manier van afvalwater zuiveren test. Zo wordt onderzocht hoe medicijnresten, bestrijdingsmiddelen, hormoonverstorende stoffen en andere verontreinigingen effectief uit afvalwater kunnen worden gehaald. Dat probeert men in eerste instantie te doen met een combinatie van ozonisatie en een zandfilter (ozonisatie is dat er ozon doorheen bubbelt, een techniek die ook in zwembaden gebruikt kan worden ter vervanging van chloor. Het is alleen wat duurder.). Ozon kan geneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen en micro-organismen kapot oxideren.
Om de potentie van de combinatie ozon-zandfiltratie te testen zal een demonstratie installatie gerealiseerd worden op AWZI De Groote Lucht. Hierin zal gedurende ca. 2 jaar onderzoek gedaan worden.
Een goede beschrijving van het proces is te vinden op http://www.stowa.nl/projecten/Waterfabriek_de_Groote_Lucht (de STOWA is het wetenschappelijk bureau van de waterleidingbedrijven).
Het verband met het Deltaplan Hoge Zandgronden Het Hoogheemraadschap Delfland heeft in de winter teveel water en in de zomer te weinig water (dat moet dan worden ingelaten uit het Brielse meer).
In feite is het in Brabant, ondanks de grote verschillen in bodemopbouw, niet anders. Het Programma Hoge zandgronden gaat in essentie dan ook over “peek shaving” en anti-verspilling van zoetwatervoorraden: overschotten ’s winters ergens opslaan ten behoeve van droge zomers.
In zo’n context kan grondig gezuiverd rioolwater een belangrijk verschil maken, als men bijvoorbeeld weet dat bij een typische zomerafvoer van de Maas de bijdrage van RWZI effluent aan de afvoer
bij Luik reeds 13% in een normaal jaar is, en tot 32% in een zeer droog jaar. De vervuilende concentraties stijgen navenant. In bepaalde klimaatscenario’s komt de Maas ‘s zomers nog lager te staan dan nu.
Nu laten de Waterschappen in een droge zomer Maaswater binnen. Als ze dan extreem gezuiverd rioolwater binnen kunnen laten, kan dat een grote vooruitgang zijn.
Misschien een idee om ook in de Brabantse omstandigheden een ozon-pilot te doen?
Er zijn nogal wat problemen op de Brabant-route, de spoorlijn die door de volle lengte van Brabant loopt (en aan de westkant door naar de Rijnmond, en aan de oostkant via Venlo naar Duitsland).
Het betreft uiteenlopende zaken.
Eerstens zijn er de omgevingsproblemen waaraan alle treinen bijdragen. De bewoners van de Eindhovense Hofstraat worden gek van de trillingen en de piepende herrie, die de treinen maken als ze net bij hun huizen de bocht om gaan.
Het spoor veroorzaakt trillingen via de bodem.
Er zijn irritant tijdrovende en gevaarlijke overwegen.
Ook heeft het spoor een beperkende uitstraling op de ontwikkelingsmogelijkheden in nabij gelegen dorps- en stadscentra, met name op de bouw van nieuwe woningen en andere gevoelige bestemmingen.
Daarnaast zijn er de specifieke problemen die voortvloeien uit het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de wetgeving t.b.v. dat vervoer is een basis gelegd door Europese wetgeving, en die is aangevuld met de specifiek Nederlandse wetgeving “Basisnet”. Die boven-Europese afspraken zijn voor andere landen (met name Duitsland) niet bindend.
Basisnet gaat zowel over vervoer over de weg, het water en het spoor. De verdeling heet de “modal split gevaarlijke stoffen” (zie figuur). In totaal gaat het om 70 tot 80 miljoen ton gevaarlijke stoffen, die jaarlijks van, in en naar Nederland vervoerd worden (waarvan dus 5% met de trein).
Overigens is de trein een zeer veilige transportwijze, maar het kan altijd nog veiliger.
De gedachte achter het Basisnet is dat er veiligheidsplafonds worden vastgesteld (via de Plaatsgebonden Risico – systematiek). Zolang de veiligheid onder die norm blijft, mogen er meer treinen rijden.
Het voordeel daarvan is dat vervoerders er baat bij hebben om veiliger te worden.
Het nadeel is dat van elke norm: zolang men er onder blijft, is het goed. Er is geen stimulans om het beter te doen dan de norm, en geen sancties op overtredingen.
Maar het probleem was dat de norm overschreden werd. Dat veroorzaakte veel onrust en was een drijvende kracht achter het overleg tussen staatssecretaris Dijksma en de lagere overheden in Brabant. Een overleg waarin ook de “gewone” problemen meegenomen werden.
Dat overleg resulteerde op 3 okt 2016 in een akkoord. Dijksma had voor het hele land 110 miljoen vrijgemaakt (er zijn ook in andere provincies spoorlijnen met een probleem). Die 110 miljoen bestaan overigens vooral uit reeds bestaand budget, dat voor de gelegenheid naar voren gehaald is. Ook de provincie Brabant en enkele gemeenten hadden er eigen geld ingestopt, waardoor in Brabant een budget van 80 miljoen ontstond.
Daarmee worden o.a. overwegen aangepakt in Deurne, Helmond, Eindhoven, Oisterwijk en Gilze-Rijen.
Er komen integrale plannen voor de stationsomgeving in Gilze-Rijen en Tilburg.
De situatie in de Eindhovense Hofstraat wordt versneld aangepakt.
Langs de hele lijn worden op (nog nader te bepalen plaatsen) versneld raildempers aangelegd, die goed zijn voor -3dB.
De ATB (Automatische Trein Beïnvloeding), die standaard niet werkt onder de 40km/uur en daarom op emplacementen afwezig is, wordt versneld opgewaardeerd tot de ATBvv – versie (vv = verbeterde versie).
Er worden twee treinen per week van Geleen naar Frankrijk omgerou-
teerd via Maastricht-Luik.
Als de boog van Meteren er is, kunnen treinen de Betuweroute gebruiken in plaats van Breda-Tilburg. Maar daarna komen ze in den Bosch alsnog op het Oostelijk deel van Brabantspoor.
En, de laatste chloortransporten gaan van het spoor.
Een deel van de overschrijding gaat zichzelf oplossen, want is van tijde-
lijke aard omdat er in Duitsland aan het vervolg van de Betuwelijn ge-
werkt wordt.
Het akkoord leidt tot een duidelijke verbetering, maar er blijft veel te wensen over. Dat geeft bijgaand staatje aan (opgeschreven door Ecorys):
De betekenis van de gevaaraanduidingen is:
Het vervoer van gevaarlijks stoffen per spoor zal dus blijven groeien, waarbij overigens een troost is dat eerdere prognoses (uit 2007) een veel grotere groei voorspeld hadden. Dit hoort bij de VGS 2025-prognose in het hoge WLO-scenario van het PlanBureau voor de Leefomgeving voor categorie A-stoffen, als de boog van Meteren er ligt:
Verder betekent een “aanpak” van overwegen meestal dat het gevaar kleiner wordt, maar niet nul. Verbeterde spoorbomen en een andere inrichting tellen ook als aanpak. De “aanpak” leidt dus niet per definitie tot een ongelijkvloerse kruising. SP-Statenlid Willemieke Arts vindt dat als een grote spoorlijn als de Brabantlijn voor treinen moet worden wat de autosnelweg voor auto’s is, dat dan ook alle kruisingen ongelijkvloers moeten worden. Maar vooralsnog is dat dus nog niet zo.
Al met al is het bereikte akkoord vooral een tussenresultaat. Het is op zichzelf een verbetering en veel mensen zijn er blij mee, maar het staat vast dat de problematiek van de Brabantroute niet blijvend van tafel is.
Vraag is dan welke stip je op de horizon wilt zetten. Ik vind zelf dat als de Brabant-route in praktijk als serieuze vervanging van of aanvulling op de Betuweroute moet gaan functioneren, het na te streven veiligheidsniveau gelijk moet zijn aan dat van de Betuweroute. Die heeft ook geen gelijkvloerse overwegen. En ERTMS (European Rail Traffic Management System) op de Brabantroute invoeren.
Maar daar moeten echte deskundigen maar naar kijken. Daar hoor ik niet bij.
In de “Brede screening bestrijdingsmiddelen en nieuwe stoffen Maasstroomgebied 2011-1012” en in de bijbehorende bronnenanalyse is al eerder zorg uitgesproken over allerlei nieuwe stoffen in grond- en oppervlaktewater. De vracht aan bestrijdingsmiddelen daalt, maar die aan medicijnen, contrastmiddelen, weekmakers, vlamvertragers stijgt. De links naar de publicaties, waar dat in staat, zijn op deze site te vinden op www.bjmgerard.nl/?p=1608 .
Een herbicide als Roundup claimt een hoop energie van de milieubeweging en dat is in Brabant ten onrechte. Daar staat tegenover dat veel relevantere ontwikkelingen te weinig aandacht krijgen.
Recentelijk zijn er twee studies verschenen naar medicijnresten in het oppervlaktewater, een deelgebied van deze grotere groep nieuwe stoffen. De ene is van het RIVM, de andere van in Science Advances van de AAAS.
Omdat vanwege het klimaat de waterafvoer van de Maas vaker langdurig laag zal zijn, en omdat de bevolking vergrijst, zullen de concentraties in de Maas toenemen.
De mensheid gebruikt in Nederland ca 3500 ton geneesmiddelen per jaar, verdeeld over ruim 2000 aktieve stoffen. Een deel daarvan komt, al dan niet chemisch veranderd, in het riool. Het scheidingsrendement van rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI) voor dit soort stoffen is beperkt en varieert sterk. Uiteindelijk komt, volgens het RIVM, jaarlijks minstens ongeveer 140 ton werkzame stof in de riolering. Dat is een voorzichtige schatting.
De Nederlandse veeteelt gebruikt ca 200 ton geneesmiddelen per jaar, grotendeels antibiotica. Die komen na uitscheiding via uiteenlopende routes ook in het grond- of oppervlaktewater. Het RIVM neemt deze post niet mee in het rapport.
(Ter vergelijking: de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater is ongeveer 17 ton/jaar en van overige industriele chemicalien ongeveer 1600 ton/jaar.)
In het oppervlaktewater zit (wijd verbreid) rond de 1µgr/liter, met uitschieters naar 10 µgr/liter.
In het grondwater zitten de concentraties in de range van 0,01 – 0,1 µgr/liter.
Drinkwaterbedrijven krijgen de medicijnen niet volledig weggezuiverd, maar dringen ze meestal terug tot onder de 0,05 µgr/liter . In die concentraties zijn ze voor de mens niet gevaarlijk. Een mens kan niet zoveel water drinken dat het zoden aan de dijk zet.
In het waterecosysteem echter zijn de concentraties 20 tot 200 maal zo groot als in het drinkwater. Voor het waterecosysteem gelden ook maxima. De vlokreeft Gammarus bijvoorbeeld heeft last van antidepressiva.
Van de ruim 2000 actieve stoffen wordt slechts een klein deel gemonitord, en van dat kleine aantal leiden er vijf tot een normoverschrijding.
Carbamazepine is een anti-epilepticum en de andere vier zijn antibiotica.
Tot nu toe zijn de verschillende wetten rond geneesmiddelen slecht op elkaar afgestemd.
Het RIVM noemt het woord “mengseltoxiciteit”. Een combinatie van stoffen kan anders werken dan verwacht.
Science Advances (AAAS) over pharmaceutical pollutant mixtures Een publicatie in Science Advances (07 sept 2016) gaat verder waar de RIVM-brochure stopt. Zie http://advances.sciencemag.org/content/2/9/e1601272.full voor de volledige tekst van het artikel. Het is mooi, Spaans onderzoek dat gebruik maakt van pas ontwikkelde techniek.
De gedachte is: neem 16 verschillende actieve stoffen, neem per stof drie relevante concentraties, belicht die met twee lichtsterktes en kijk hoe een proeforganisme daarop reageert. Dat proeforganisme is een cyanobacterie (in de volksmond ten onrechte een blauwalg geheten), die genetisch gemodificeerd is dat hij licht geeft als een vuurvliegje. Hoe meer licht, hoe meer senang het wezentje zich voelt (tot een maximum, senanger dan senang kan niet).
De lichtsterkte wordt eerst geregistreerd per afzonderlijke stof. Dat geeft een dosis-effectrelatie (eigenlijk alleen voor de drie belangrijkste stoffen). Dat ziet er ongeveer zo uit:
C10 is het antibioticum erythromycine. Als je daarvan veel in zijn kweekbakje stopt, vindt de cyanobacterie dat niet leuk.
Op deze manier is een controlegroep gemaakt.
Vervolgens maakten de onderzoekers mengsels. Met de genoemde uitgangspunten kun je heel veel mengsels maken, maar ze beperkten zich tot 180 chemische mengsels, die alle met twee lichtsterktes belicht werden. Dit schema:
Dit zou een hels pokkewerk zijn dat normaliter jaren geduurd zou hebben, maar tegenwoordig kan dat geautomatiseerd. Je hebt platen met kleine putjes erin (bijv. 192), en een robot doet daarop de verschillende bewerkingen.
Tot nu toe wordt het effect van een medicijnmengsel bij de zeer lage concentraties, die in het oppervlaktewater voorkomen, geschat door alles op te tellen en dan evenredig af te delen vanaf hoge doses, waar de effecten min of meer bekend zijn. Het geheel is dan gelijk aan de som der delen.
Het vermoeden bestaat al langer dat het zo niet werkt. In het Spaanse onderzoek wordt bewust de grijze zone van de zeer lage concentraties opgezocht, waar de evenredige afdeling twijfelachtig is, en wordt bewust geprobeerd interacties te laten plaatsvinden waardoor het geheel niet gelijk is aan de som der delen. Het uiteindelijke meetresultaat is dit:
Elk verticaal streepje is een van de 180 mengsels. De lengte van het streepje geeft de 95% betrouwbaarheidsgrens aan (waarvoor dus heel veel metingen gedaan moeten zijn!). De rode balk is de controlegroep, die op 1,0 gezet is (dan zou het geheel gelijk zijn aan de som der delen).
Bijna altijd wijkt het geheel af van de som der delen, en bij 67 van de 180 gebeurt dat statistisch significant (het verticale streepje schiet dan niet over de 1,0 heen).
Bij enkele mengsels doet de bacterie het een beetje beter, maar bij het overgrote deel doet de bacterie het in het mengsel slechter als wanneer de componenten ieder voor zich gewerkt zouden hebben. Anders gezegd, de gangbare methode onderschat de effecten van mengsels op de microbiologie van het oppervlaktewater (althans, op deze cyanobacterie).
De onderzoekers hebben nog geprobeerd wat er gebeurde als je mengsel 16 (waar de bacterie zich het rottigst bij voelt) in enkele varianten losliet op vrij in de natuur voorkomende micro-organismen (uit de naburige, onvervuilde LLemenárivier bij Girona. Dat leidde inderdaad tot meetbare stresseffecten van die natuurlijke bacterien. Het laboratoriumresultaat lijkt dus (op zijn minst enige) relevantie te hebben voor het echte leven.
De vier, voor de bacterie, hinderlijkste componenten bleken in deze proef het anti-epilepsiemiddel carbamazepine, de diuretica furosemide en hydrochlorothiazide, en het antibioticum erythromycine.
De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt door meer bepaald dan door alleen bestrijdingsmiddelen.
Afvalwaterinjectie leidt tot aardbevingen
Op 3 september 2016 werd Oklahoma ’s ochtends wakker geschud door een aardbeving van 5.6 op de schaal van Richter. (Ter vergelijking: de aardbeving bij Vlodrop in 1992 was 5.8 op diezelfde schaal). De aardbeving in Oklahoma veroorzaakte daar een flinke materiele schade. Naar verluidt werd één man gewond.
In de Scientific American van juli 2016 ging Anna Kuchment al uitgebreid op het fenomeen in (en dat was niet het eerste artikel in de SciAm over het onderwerp). Het is ook niet mijn eerste artikel over dit onderwerp op deze site (zie Lozen van afvalwater olie- en gaswinning in ondergrond kan aardbevingen veroorzaken)
De oneline samenvatting van het artikel is dat “Wetenschappers er steeds zekerder van zijn dat er een link is tussen aardbevingen en de productie van olie en gas, maar dat de wetgevers sloom reageren”. Het artikel gaat echter niet over de directe seismische gevolgen van de winning van olie en gas (zoals we die nu in Groningen zien), maar over afgeleide seismische gevolgen van de injectie onder hoge druk van afvalwater van deze industrie terug de diepe ondergrond in.
Kuchment laat met een graphic zien hoe en waar er in Oklahoma in 2009 849 barrels de grond in ging (er waren in 2009 20 aardbevingen boven de 3.0 in Oklahoma), en in 2014 1538 miljoen barrels (er waren in 2014 581 aardbevingen boven de 3.0). Maar pas in april 2015 vroeg de staat Oklahoma voor het eerst om injectiebeperkingen bij 600 putten in gevoelige gebieden. Veel mensen in Oklahoma betwijfelden of dat niet te laat en te weinig was, en die hebben dus gelijk gekregen.
President Obama heeft per decreet 37 injectieputten meteen gesloten.
Staten als Ohio en Kansas waren eerder met maatregelen, Texas nog later.
Ook de reguliere olie- en gaswinning produceert afvalwater Alle vormen van olie- en gaswinning leiden tot moeilijk verwerkbaar afvalwater.
In essentie komt de winning er vaak op neer dat men pompt in of bij fossiele ondergrondse zeeën. Een klein deel van het water, met in essentie alle oude zout, is nog in de porieën aanwezig. Bij de winning wordt nieuw water aangevoerd, bij schaliegas altijd en veel, bij de olie- en gaswinning soms en minder, maar er komt hoe dan ook afvalwater vrij (oud en nieuw) dat erg zout is en van nature licht radioactief. Dat is moeilijk op reguliere wijze te verwerken en daarom pompen de exploitanten het terug de grond in. “Terug waar het vandaan komt” is de rechtvaardiging.
Maar het komt niet precies terug waar het vandaan komt. Er worden injectieputten geslagen waar dat kan. De hoge druk-pompen persen het water ondergronds alle kanten op en daarbij activeert het water (als een soort smeerolie) bestaande breuken, die tot dan toe muurvast zaten. Die gaan schokkend glijden en dat zijn de aardbevingen.
Twente en de NAM Ook de NAM loost, zij het op kleinere schaal, onhanteerbaar zout afvalwater van de oliewinning in Schoonebeek in de ondergrond in mijn geboortestreek Noord-Twente. Het water komt terecht in poreuze zandlagen op 1200 tot 1800 meter diepte, waar tot dan toe gas zat. Het wordt van Drente naar Twente getransporteerd door een leiding door Duitsland die eerder bedoeld was voor gas (de andere kant op), en die stilgelegd is omdat hij lekte. Sindsdien wordt er in Schoonebeek geen olie meer gewonnen. De leiding is gerepareerd en in het najaar van 2016 wil de NAM weer opnieuw beginnen. Geen putten, geen olie.
Het leidt in de streek tot veel ongenoegen.
Omdat aardbevingen vanwege deze oorzaak alleen kunnen plaatsvinden als er bestaande breuken zijn, die geactiveerd kunnen worden, ter informatie eerst een kaart van de Nederlandse breuksystemen, voor zover bekend. Er loopt een breuk door Twente.
En het is beslist af te raden om in Brabant ondergronds afvalwater te gaan injecteren.
De NAM heeft op zijn website een aparte themapagina aan het onderwerp geleid (http://www.nam.nl/nl/our-activities/water-injectie-in-twente.html ). De NAM ontkent dat er gevaar is, o.a. omdat de NAM (naar eigen zeggen) onder een relatief lage druk pompt en de ontwikkelingen voortdurend monitort. Daartoe wordt het bestaande geofoonnetwerk in Noord-Nederland uitgebreid.
“De beoogde injectiereservoirs in Twente zijn niet eerder seismisch actief geweest. Door de oorspronkelijke reservoirdruk niet te overschrijden, worden dan ook geen trillingen als gevolg van waterinjectie verwacht.” Aldus de NAM op zijn site. Om het makkelijk te maken, heb ik de belangrijkste teksten bij elkaar gezet in deze Wordfile: NAM-site over Twentse afvalwaterinjecties dd 2016
Maar in Texas en Oklahoma waren die seismische effecten er eerder ook niet.
De olie- en gaswinning moet sowieso omlaag naar heel weinig vanwege het klimaat. In elk geval in Twente heeft dat ook andere voordelen.
Soms worden van de provincie dingen geëist die de provincie niet kan waarmaken, simpelweg omdat de provincie, anders dan mensen denken, er niet wat over te vertellen heeft. Mensen vinden dat de provincie moet ingrijpen als de eigen gemeenteraadsleden er een potje van gemaakt hebben (zoals bij de Gebied Ontwikkeling Langstraat), of mensen vinden dat de provincie het aantal koeien en varkens moet verminderen of soja-importen verbieden (wat een rijksbevoegdheid is).
Het antwoord is in alle gevallen weinig bevredigend, maar het is niet anders.
Mogelijk hierom hebben de provincie NBrabant en de waterschappen aan de Universiteit van Utrecht gevraagd degelijk juridisch in kaart te brengen
1) wat, tegen de achtergrond van de KRW, de aard en omvang is van de emissieproblematiek van landbouwgerelateerde stoffen als nitraat, gewasbeschermingsmiddelen en antibiotica?
2) wat de opdrachtgevers kunnen om die stoffen aan te pakken, nu dit een rijksbevoegdheid is en het Rijk er te weinig aan lijkt te doen?
3) of de kans bestaat dat “Brabant op slot gaat”, en of de opdrachtgevers daarop invloed kunnen uitoefenen
4) wat de provincie moet en mag als straks de Omgevingswet geldt.
De KRW is de KaderRichtlijn Water. Dat is een Europese wet, die geen rechtstreekse werking heeft maar die in nationale wet moet worden omgezet. Of dat in Nederland goed gebeurd is, is een belangrijk deelthema in de studie.
Zie ook http://www.clo.nl/indicatoren/nl1412-kaderrichtlijn-water .
De opdracht leidde tot een degelijke studie, geschreven door vijf doctor-s, waarvan er drie prof zijn, van het Utrecht Centre for Water, Oceans and Sustainability Law. Het bestaat uit ruim 90 kantjes geavanceerd milieurecht. Zie http://www.uu.nl/nieuws/rijksbeleid-blijft-achter-bij-verbetering-waterkwaliteit
Ik ben fysicus, geen jurist, en het is een beetje boven mijn niveau. Ik heb een beetje milieurecht gehad aan de Open Universiteit, net genoeg om te zien dat het verhaal degelijk oogt, interessant genoeg om verder te verspreiden, en van belang voor wie iets tegen de huidige landbouw heeft. Een actiegroep of zo moet er maar eens iemand op zetten die er echt verstand van heeft.
De ecologische toestand van het Brabantse oppervlaktewater is matig tot slecht. Het is duidelijk, aldus de studie, dat ook bij uitstel tot de uiterste KRW-datum van 2027 een goede ecologische toestand niet bereikt zal worden. Dat betekent dat art. 11 van de KRW in werking treedt. Vervolgens staat er een verhaal over de verhouding tussen Nederlands en Europees recht dat te ingewikkeld is voor deze kolommen. Dit is in elk geval duidelijk:
a) de nationale wetgever heeft beoogd alles in de Waterwet, de Meststoffenwet en de Wet Gewasbescherming en Biociden (wgb), en in de aanhangende uitvoeringsregels, uitputtend te regelen
b) voor de provincie blijven de restjes over die niet landelijk afgeregeld zijn, en/of de toepassing van de wet in specifieke situaties zoals waterwingebieden, slootkanten e.d. , en de inzet van buiten-wettelijke middelen als subsidies (bijv. het Schoon Water-initiatief), afspraken en overreding.
Hooguit zou de provincie of het waterschap nog iets verder de grenzen kunnen opzoeken, bijv. bij een aansluitverordening een verontreinigingsheffing instellen, bijv. op gewasbeschermingsmiddelen. Of de grenzen van het waterwingebied oprekken.
c) Volgens door “Utrecht” geraadpleegde Brabantse provinciale experts is meer dan de helft van de mest niet plaatsbaar. Dit leidt tot illegaliteit.
d) de landbouw erkent slechts de Nitraatrichtlijn als wet (maar voldoet daar nog steeds niet aan). De veel scherpere ecologische KRW-richtlijnen (volgens dezelfde geraadpleegde experts) als “maatschappelijke wens gezien, niet als verplichting die van de sector kan worden gevergd.”
e) mest kan onder de Afvalstoffenwetgeving vallen. Daarmee voorkomt bijv. de deelstaat Nedersaksen Nederlandse mestimport, omdat in Nederland mest niet als afval gezien wordt en er dus geen Europese EVOA-papieren bij horen. Het is afwachten wat de Europese Commissie cq het Europees Hof hiervan vindt.
f) de landbouw hoeft geen vergunning te hebben voor de normale agrarische bedrijfsvoering (deze vallen onder algemene regels). Het enige landbouwding dat een vergunning nodig heeft is een mest-
bewerker, met een omgekeerde osmose-eindtrap als (zeer goede) Best Beschikbare Techniek.
g) antibiotica etc zijn niet genormeerd. Er gelden slechts algemene bepalingen voor (zorgplicht)
h) het Nederlandse systeem, waarin gehandeld wordt op microniveau (maatwerk en vergunningen) werkt niet erg mee om een doel te bereiken op macroniveau (de kwaliteit van een hele waterlichaam).
Een aanscherping van de algemene maatregelen zou zinvol zijn, maar is een rijkstaak. Mogelijk kan deze aanscherping worden afgedwongen, omdat het beschermingsniveau dat met de algemene maatregelen bereikt wordt in strijd is met de KRW. Een handhavingsverzoek zou hier misschien toe kunnen leiden, aldus “Utrecht”.
De Utrechtse rechtsgeleerden noemen enkele malen het “Wezer arrest” van het Europese Hof van Justitie. ‘Achteruitgang’ van een waterlichaam is verboden en in het Wezer Arrest wordt leidt handeling al tot een “achteruitgang” als één kwaliteitsbepalend element in de totale classificatie één klasse achteruit gaat, zelfs als de totale classificatie daardoor gelijk blijft. Als een water al in de laagste kwaliteitsklasse zit, is geen enkele achteruitgang toegestaan.
i) omdat de reguliere landbouw niet aan vergunningen gebonden is, kan er niet in directe zin een “op slot-situatie” ontstaan. De provincie kan (bijv. bij nitraatvervuiling) niet iets weigeren omdat er niets aangevraagd hoeft te worden.
Bij andere activiteiten die wel een vergunning vereisen, kan een “op slot-situatie” wel ontstaan.
j) slechts voor de natuurlijke KRW-waterlichamen (die er in Brabant niet of nauwelijks zijn) bestaan wettelijk bindende normen. De rest wordt slechts beschermd door ‘beleid’ (dus bedoelingen).
De Utrechtse studie meent dat het zg Wezer-arrest deze soepelheid slechts in uitzonderlijke omstandigheden toestaat.
k ) op papier kan de nieuwe Omgevingswet soelaas bieden, omdat het Rijk daarin meer kan decentraliseren. Of het Rijk dat zal doen (bijv. als het Rijk de veeteelt centraal wil blijven beschermen) is een tweede.
Zoals eerder gezegd, een onderwerp dat grondige studie verdient!
Op 7 en 8 juni 2016 vond het jaarlijkse VNG-congres plaats (Vereniging Nederlandse Gemeenten). Tijdens het congres hebben de gemeenten Amersfoort en Leeuwarden een motie ingediend tegen houtrook (dit overigens tegen de zin van de Leeuwardense VVD). Uit de tekst blijkt dat de motie betrekking heeft op houtstook door huishoudens die dicht op andere huishoudens wonen.
De motie is aangehouden, omdat de VNG-leiding vond dat er nog teveel onduidelijk was. Er zijn mensen die dat uitstel nergens goed voor vonden, maar hoe dan ook, de VNG-leiding ging er mee aan de slag.
Een van de initiatieven betreft een enquête onder de leden, de Nederlandse gemeenten.
In een brief aan die leden (dd 23 juni 2016) geeft het Longfonds (voorheen Asthmafonds) weer wat zijn standpunt is.
In 2011 telde Nederland volgens TNO bijna een miljoen kachels en open haarden, een aantal dat toeneemt vanwege het duurzame en goedkope imago. De subsidie op pellets werkt dit verder in de hand, en werkt er aan mee dat de stookinrichtingen meer uur per jaar aan staan. Daarnaast neemt ook het aantal vuurkorven en terrashaarden toe. Het CBS schat in dat ca 10% van de bevolking hinder ondervindt door houtrook.
Huishoudelijke houtkachels verspreiden fijn stof, PAK’s, vluchtige organische stoffen en koolmonoxide. Voor fijn stof zijn ze, qua orde van grootte, te vergelijken met het verkeer.
In Nederland lijden ca een miljoen mensen aan een longziekte. Ook ouderen, kinderen en mensen met een hart- of vaatziekte behoren bij de risicogroep.
Het longfonds adviseert:
– stop de landelijke subsidie op pelletkachels
– stel een stookverbod in bij bepaalde weersomstandigheden en handhaaf dat
– maak in nieuwbouwwijken houtstook technisch onmogelijk
– bouw een houtstook-ontmoedigingsbeleid op
– steun initiatieven zoals bijv. de gezamenlijke aanleg van zonneboilers
– relativeer door voorlichting het duurzame imago van houtstook, en maak de gezondheidseffecten duidelijk
Het probleem is dat er een wetswijziging nodig is om gemeenten in staat te stellen handelend op te treden. Nu lukt dat niet. De motie geeft hier-
over meer uitleg.
Mijn eigen mening:
Ik deel het standpunt van het Longfonds,
– wel voor zover zich dat richt tegen hout stoken door huishoudens in relatief dicht bevolkte gebieden. De tekst van de motie lijkt daar ook op te wijzen, maar het staat er niet met zoveel woorden. Ik vind dat het voor plattelandswoningen op grote afstand van hun buren, met eigenaren die vaak eigen hout hebben, anders ligt.
– niet voor zover het standpunt zich richt tegen grootschalige, professioneel geleide installaties met een deugdelijke rookgasbehandeling
– met de kanttekening dat het woord ‘duurzaam’ inmiddels een vreselijk containerbegrip geworden is. Het eigen standpunt, over wat dan ook, heet altijd duurzaam en alles wat voor vies en voos uitgescholden wordt als onduurzaam betiteld. Men framet zodoende het eigen gelijk per definitie.
Ik gebruik het woord ‘duurzaam’ in de oude, beperkte zin van het woord, als kenmerk van een productieproces of energieopwekking die de natuurlijke hulpbronnen in stand laat. Hout stoken kan duurzaam zijn als de bron even hard aangroeit als het hout verbruikt wordt.
Ik heb dus geen algemeen afkeurend standpunt tegen het verstoken van biomassa, mits dat goed gebeurt. Zie De biomassacentrale Meerhoven en het overige Eindhovense biomassaprogramma .
– want uiteraard moet bij zowel onduurzaam als duurzaam stoken aan emissie-eisen voldaan worden. Huishoudens kunnen dat niet, want die gebruiken vaak vervuild hout en andere niet-kosjere materialen, halen vaak een veel te lage verbrandingstemperatuur en hebben geen rookgasbehandeling.
De (nu gepensioneerde) stadsecoloog Leonhard Schrofer is lid van Milieudefensie en bood een tijd geleden aan om een natuurexcursie te organiseren langs de weg van Eindhoven naar Helmond. Er zouden orchideeën staan.
Ik had de excursie geregeld voor 7 juni 2016, een aangename afwisseling na de TTIP-manifestatie. De achterban van Milieudefensie in Eindhoven was uitgenodigd (Schrofer in het gele hesje).
Er waren inderdaad orchideeën.
De wespenorchis is overal in Eindhoven te vinden. Het is de enige wilde orchidee die niet beschermd is. Hij staat elk jaar in het plantsoen voor mijn huis.
De Helmondweg is hydrologisch speciaal omdat hij van het beekdal van de Kleine Dommel naar dat van de Dommel loopt, daartussenin een lage zandrug passeert en verdiept is aangelegd (en dus in de zandrug afgegraven). De weg is eigenlijk een soort beekdal met asfalt erop. Het is niet onlogisch dat het een van de eerste wegen in Eindhoven is, die na hevige regen onderloopt.
Omdat hij verdiept is aangelegd, is de grondwaterspiegel hoog en heb je kwelwaterachtige effecten. Vandaar de typische plantengroei.
Naast de weg ligt een, ecologisch niet optimaal aangelegde, waterberging. Hij is namelijk overal even diep. De lisdodden, een aggressieve plantensoort, hebben de poel veroverd behalve daar waar later werk-
zaamheden verricht zijn. Daar staat waterbies en krabbenscheer.
Bij die werkzaamheden is de opgedregde plantenmassa op de kant gegooid en niet tijdig afgevoerd. Daar staat het nu vol met akkerdistel.
Aan de andere kant ligt een klein slootje, dat de weidse naam Nieuwe Karpendonkse Loop gekregen heeft. Die is nog niet af. Hij gaat een duiker in naar een putje. Daar zit een sensor die voelt of het water zout is (dat is als er ’s winters gestrooid is) of niet. In het ene geval wijst de klep naar de RWZI, in het andere geval rechtstreeks naar de Dommel.
Je bent een hightechstad of je bent het niet. In de sloot staat egelskop.
De zeldzaamste plant is het rapunzelklokje. Die is dan ook beschermd en dat schijnt ooit voor paniek gezorgd te hebben in Meerhoven, want daar stond de plant op het bouwterrein.
Maaibeheer: de gemeente streeft er naar zoveel mogelijk bloemrijk grasland tot ontwikkeling te brengen. Dat is mooier, beter voor bijen en vlinders, en het is zelfs veel goedkoper. Voor een gladgeschoren gazon (een ecologische woestijn) moet men 25 keer per jaar maaien, voor een bloemrijk grasland een of twee keer (waarna het maaisel wordt afge-
voerd). Nogal wat Eindhovenaren hechten overigens aan een glad gazon. Het is jammer.
Soms moet er gemaaid worden vanwege de verkeersveiligheid, want anders kun je als automobilist niet om de hoek zien. Dat geeft dit soort patronen in het gras:
Deze excursie was eigenlijk een soort IVN-achtige activiteit. Het IVN is niet sterk in Eindhoven (en in de andere grote steden). IVN-achtige voorlichtingsactiviteiten zijn niet de hoofdbezigheid van een actiegroep als Milieudefensie, maar het is wel leuk om af en toe tussen door te doen. Het is weer eens wat anders als TTIP en de matige lucht.
Dus als iemand op dit gebied nog eens wat wil, houdt Milieudefensie Eindhoven zich aanbevolen.