Kaderrichtlijn Water zal in 2027 niet gehaald worden en: waar komt die arseen en kobalt vandaan?

Methodiek van de KRW

Wat is de Kader Richtlijn Water (KRW)?
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die wil dat in de lidstaten het grond- en oppervlaktewater in 2027 aan een aantal minimumeisen voldoet. ‘Richtlijn’ betekent dat de regelgeving niet rechtstreeks werkt, maar door de lidstaten van de EU in eigen wetgeving doorvertaald moet worden.
Nederland heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om eigen eisen toe te voegen bovenop de Europese eisen.

De KRW dateert uit 2000, eiste dat de lidstaten Stroomgebiedbeheerplannen hadden liggen in 2009, en eiste dat het water (in dit artikel alleen het oppervlaktewater) vanaf 2015 aan de minimumeisen moest voldoen. Zie o.a. https://nl.wikipedia.org/wiki/Kaderrichtlijn_Water  en https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX%3A02000L0060-20141120&rid=1#zoom=100 .
Alleen de wat grotere wateren vallen onder de KRW. De Ekkersrijt bij Eindhoven bijvoorbeeld valt onder de KRW, maar de erop afwaterende sloten niet.

In Nederland is dat ‘voldoen’ voor geen meter gelukt, en daarom heeft Nederland twee maal een uitstelperiode van zes jaar gekregen. We zitten nu midden in de tweede uitstelperiode en als het dan nog niet in orde is, kunnen er EU-boetes volgen.

In Nederland is de milieuwetgeving sinds 2000 enkele malen veranderd. Daardoor is het geheel aan normen, richt- en grenswaarden, meetprotocollen etc een beetje een onoverzichtelijk geheel geworden. Ik zal verderop proberen dat een beetje uit te leggen, maar voor diehards die het precies willen weten, https://iplo.nl/zoeken/@176066/termen-normen-stoffen-waterbeleid/ .

Een andere reden voor de complexiteit is dat er steeds meer stoffen bijkomen.

Uiteindelijk telt op dit moment de Omgevingswet, met in deze als belangrijkste onderdeel het Besluit kwaliteit leefomgeving ( https://wetten.overheid.nl/BWBR0041313/2024-07-01#Hoofdstuk1 ), en daarbinnen bijlage III en IIIa waar de normen staan ( https://wetten.overheid.nl/BWBR0041313/2024-07-01#BijlageIII en https://wetten.overheid.nl/BWBR0041313/2024-07-01#BijlageIIIa ).
Bijlage III bevat de “prioritaire stoffen” die in 2013 door de EU zijn vastgesteld (een update is in de maak, maar nog niet af).
Bijlage IIIa bevat de “specifieke verontreinigende stoffen” die door Nederland zelf zijn vastgesteld.

Het veldwerk wordt gedaan via Beheerplannen van de waterbeheerders (de waterschappen en Rijkswaterstaat), het wetenschappelijke en normerende werk zit bij het RIVM. Bij het RIVM zie https://rvs.rivm.nl/onderwerpen/stoffenlijsten/KRW .

De Boven-Dommel is blauw. De groene zijrivieren hebben een eigen fact sheet.

De actualiteit: de fact sheets per oppervlaktewater en Nieuwsuur
De waterbeheerders zijn al bezig met de voorbereiding van de Stroomgebiedbeheerplannen na 2027 en hebben daarom een tussentijdse fact sheet opgesteld, gedateerd 04 september 2024, voor elk van de 745 KRW-wateren in Nederland.
De fact sheets zijn te vinden op https://www.ihw.nl/krw-factsheets-en-bronbestanden-2024-beschikbaar en van daaruit op https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/kaderrichtlijn-water .
Zoek onder ‘KRW-fact sheets’ naar het gewenste waterschap. Erop klikken bezorgt je een ZIP-pakket met alle fact sheets van dat waterschap, en op het ZIP-pakket klikken levert de afzonderlijke fact sheets op.

Datajournalist Sjors Hofstede van Nieuwsuur heeft zich door die databerg heen gevroten en heeft er een artikel op gebaseerd, dat op 11 september in Nieuwsuur aan de orde geweest is. Hij zij geprezen en zijn lezenswaardige artikel is te vinden op https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2536748-te-veel-stikstof-en-fosfor-in-water-doelen-gaan-we-niet-halen .
Ik pik, onder dankzegging, twee diagrammen uit zijn artikel:

Hofstede heeft landelijk gekeken en bovenstaande diagrammen zijn dus voor Nederland als geheel.
Deze site heeft een focus op Brabant, maar ook Brabant is nog erg groot en daarom gebruik ik als  voorbeelden fact sheets van Waterschap de Dommel van riviertjes uit de omgeving van mijn woonplaats Eindhoven.

Verder ga ik in dit artikel niet veel over stikstof en fosfor zeggen, want dat is hier geen nieuws meer en ik heb er elders op deze website al het nodige over gezegd ( zie bijvoorbeeld wat-ik-van-de-boerenacties-vind-en-van-de-nederlandse-landbouw/ en https://www.bjmgerard.nl/18189-2/ en programmas-landelijk-gebied-helpen-wel-maar-niet-genoeg/ ).
Zonder deugdelijk mestbeleid, en dus zonder imkrimping van de veestapel. bereik je niets.

Hoe zit zo’n fact sheet in elkaar?
De fact sheets werken met een vast schema.
Het begint met een kaart van het stroongebied. Hierboven een kaart van het stroomgebied van de Boven-Dommel van de Belgische grens tot de Eindhovense RioolWaterZuiveringsInstallatie (RWZI).

Daarna volgt een beschrijving in algemene termen. De Boven-Dommel is een rivier die t.o.v. zijn natuurlijke staat sterk veranderd is, bijvoorbeeld door rechttrekken, stuwen, een bezinkbassin. Vanwege de landbouw kan het Waterschap niet vrijelijk spelen met het waterpeil. Als  het heel droog of heel nat is, dreigt ruzie met de boeren.
Tegelijk is dat een waarschuwing dat er in dit soort metingen een jaarlijkse toevalsfactor zit.

Op het eind volgt een overzicht van maatregelen in het verleden en de toekomst.

Daar tussen in zit een beschrijving met een stoplichtsysteem van de totaal-beoordeling en van de afzonderlijke bouwstenen van die totaalbeoordeling.
Bij biologie en Algemene fysische chemie is rood  slecht, oranje ontoereikend, geel matig, groen is goed en blauw wordt bij sterk veranderde waterlopen niet uitgedeeld.
Bij Chemie en Specifiek verontreinigende stoffen is rood ‘voldoet niet’ en blauw ‘voldoet’.
‘X’ is iets technisch met een meetmethode.


Het totaal -oordeel zegt, in het kort, dat de ecologie matig is en dat de chemie niet voldoet. Een nadere analyse:

  • De oorzaak voor het oordeel ‘matig ecologie’ is, blijkens de erop volgende uitwerking, vooral het te hoge gehalte aan stikstof en fosfaat, maar dat is geen nieuws.
  • ‘Chemie totaal’ slaat op 45, in de KRW Europees gedefinieerde, prioritaire stoffen (de openingsafbeelding van dit artikel spreekt van 33, maar dat is verouderd). Als er maar één niet voldoet, voldoet het hele pakket niet
  • ‘Ubiquitaire stoffen’ zijn een, in sjiek Latijn omschreven, eufemisme voor een deelverzameling van de Europese prioritaire stoffen die je overal terugvindt en waar op korte termijn weinig of niets  aan te doen is. Dat komt omdat het PBT-stoffen zijn: Persistent, Bioaccumulerend en Toxisch.
    De Richtlijn Prioritaire Stoffen (EU, 2013) noemt er acht: gebromeerde difenylethers PBDE in verschillende variëteiten), kwik, verschillende Pak’s (benzo(a)pyreen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, benzo(ghi)peryleen en indeno(123cd)pyreen), tributyltin, PFOS, dioxines, HBCDD (Hexabroomcyclododecaan )  en heptachloor & -epoxide. Mogelijk zijn er inmiddels meer.
    Overheden mogen deze stoffen iets minder fanatiek  meten, zolang ze nog maar een beeld hebben van het lange termijn-gedrag.
    In de Dommel gaat het om stoffen uit de PBDE-familie. Dat zijn broomhoudende brandvertragers uit consumentenproducten (textiel, meubels). Mogelijk denkt het Waterschap hiervan af te komen vóór 2027 omdat er aan vervanging gewerkt wordt.
  • ‘Niet-ubiquitaire stoffen’ zijn een andere deelverzameling van de Europese prioritaire stoffen. Die zijn wel toxisch (anders stonden ze niet op de lijst), maar niet persistent of bioaccumulerend.
    Een voorbeeld is nikkel (een Zeer Zorgwekkende Stof, ZZS). Dat zit wel eens in Brabantse riviertjes (maar blijkbaar niet in de Dommel)
  • ‘Specifiek verontreinigende stoffen’ zijn stoffen (77 stuks) die Nederland aan de Europese prioritaire lijst heeft toegevoegd. Het denkwerk daarover zit bij het RIVM.
    – In de Dommel zit teveel thallium. Dat komt van de zinkfabriek Nyrstar in Pelt ( https://www.bjmgerard.nl/de-belgische-non-ferro-raffinage-met-uitlopers-in-zo-brabant/ ). Het zeer giftige Thallium staat waarschijnlijk niet op de prioritaire lijst omdat er maar heel weinig bedrijven zijn die het lozen. Het is een zeldzaam probleem.
    – Ammonium (een vorm van gebonden stikstof) is in principe een bestrijdbaar probleem. Het Waterschap verwacht blijkbaar van dit probleem af te kunnen komen.
    – De regionale zinkindustrie uit het verleden heeft in een groot gebied zink gedeponeerd, via de lucht, via slakken, via waterlopen. Dat er zink in de Boven-Dommel zit, is onvermijdelijk en zal nog wel een tijd duren. Zink is geen Europese prioritaire stof, en is in sporenhoeveelheden voor de menselijke gezondheid nodig. De indicatorwaarde voor een goede ecologische toestand (zie de eerdere tabel IIIA) is 7,8µg/liter , jaargemiddeld genomen. Zink is niet vreselijk vergiftig.
    Omdat genoemde indicatorwaarde slechts beoordeeld wordt met ‘voldoet’ of ‘voldoet niet’, is het de facto een norm.
    De rest (arseen, kobalt, seleen) in een apart hoofdstukje hierna.

Waar komt het arseen, kobalt en seleen  in de Brabantse riviertjes vandaan?
Op die vraag is nog geen zeker antwoord geformuleerd. Eerst wat feitenmateriaal. Over het algemeen staat achter de hokjes als Doelbereik 2027 ‘onzeker’.

Gender

Ekkersrijt

Keersop

Run

Tongelreep

Kleine en Grote Beerze

Kleine Dommel en Sterkselse Aa

Kobalt is een ZZS-stof, hoewel in sporenhoeveelheden voor de mens nodig (voor vitamine B12). De jaargemiddelde indicatorwaarde (die dus de facto een norm is) voor een goede ecologische toestand is 0,2µg/liter.
Seleen is geen ZZS-stof, wel giftig maar in sporenhoeveelheden biologisch nodig. De jaargemiddelde indicatorwaarde voor een goede ecologische toestand is 0,052µg/liter.
Arseen is een ZZS-stof, erkend giftig en biologisch nergens goed voor. De jaargemiddelde indicatorwaarde voor een goede ecologische toestand is 0,5µg/liter.

De vraag is waar de drie elementen vandaan komen. Dat kan voortkomen uit huidige menselijke activiteiten, historische menselijke activiteiten, ongestoorde natuurlijke oorzaken of beïnvloede natuurliijke oorzaken. Dit al dan niet in combinatie.

Ik doe hier geen harde uitspreken, maar alleen een paar observaties.

  • De Keersop en de Tongelreep ontvangen water uit of via het kanaal Bocholt-Herenthals, dat in het Belgische non ferro-gebied ligt. Dat kan zowel op lopende als op historische menselijke invloed wijzen.
  • Op alle riviertjes komen gemengde overstorten van de riolering uit, en op de Tongelreep de RWZI van Achel. Dat kan zowel op lopende als op historische menselijke invloed wijzen.
    RWZI’s zijn bijvoorbeeld een niet-verwaarloosbare bron van nikkel en zink
  • Het CBS heeft in 2016 een folder gewijd aan ‘Kobalt in afvalwater en slib’ vanuit het perspectief van terugwinning ( https://www.cbs.nl/-/media/_pdf/2016/12/kobalt-in-afvalwater.pdf ). De boodschap is dat kobalt in afvalwater volledig voor rekening van de chemische industrie en de afvalverwerking komt. Het ging in 2012 om (landsbreed) 416kg rechtstreeks, of via het riool, op het oppervlaktewater geloosde kobalt.
    In hoeverre dit voor het kobaltgehalte van Brabantse riviertjes relevant is, is onduidelijk.
    In het stroomgebied van de besproken riviertjes die binnen Nederland ontspringen liggen, voor zover mij bekend, geen belangrijke chemische complexen of afvalverwerkers.
    (De zinkfabriek in Budel (Nyrstar) watert via de Tungelroysebeek naar het Zuidoosten af en heeft geen rechtstreekse invloed op het oppervlaktewater in de buurt van Eindhoven. De Tungelroysebeek is inderdaad heel erg vies.)
  • Een element als arseen komt van nature in de bodem voor. Het is dan vaak gekoppeld aan ijzeroxidebanken of aan pyriet, aldus de RIVM-studie ‘Arseen in Nederlands grondwater’ uit 2008. Met name pyrietoxidatie zou arseen kunnen vrijmaken, en die oxidatie zou bevorderd kunnen worden doordat uitgezakte nitraat of verlaagde grondwaterspiegels de voor die oxidatie nodige zuurstof leveren.
    In die zin kan de landbouw de natuurlijke mobiliteit van arseen een handje helpen.
  • De Vlaamse Land Maatschappij (VLM) heeft in het voorjaar van 2024 onderzoek gedaan naar de zware metalen-balans vanwege de mest – zowel koper en zink toevoerend als diverse metalen afvoerend door pyrietoxidatie.
    Specifiek noemt de VLM door uitspoelend nitraat of een gedaalde grondwaterspiegel het mobiliseren van arseen, kobalt, nikkel en zink uit geoxideerd pyriet ( https://www.vlm.be/nl/themas/waterkwaliteit/Mestbank/Achtergrond/cijfers-en-studies/afgeronde_studies/landbouw-zware-metalen/Paginas/default.aspx ), met in dit persbericht een link naar het onderzoek.
    De landbouw kan een natuurlijk proces versnellen.


Ik  spreek geen eindoordeel uit.
Verder wetenschappelijk onderzoek is nodig.

Fietsen naar de Sahara

Vooraf
Elk jaar gaan mijn vrouw en ik op fietsvakantie, dit jaar in Denemarken. Verstandig om vooraf wat trainingsritjes in te plannen en deze ging naar de Sahara – de Lommelse Sahara wel te verstaan, bij Luyksgestel net over de Belgische grens. De trigger was een artikel van hoofdredacteur Lucas van Houtert in het Eindhoven Dagblad van 10 maart 2024 ( alles-ging-langzaam-dood-rond-de-zinkfabriek-zo-ontstond-de-lommelse-sahara ).

Nu is het onderwerp niet nieuw in deze kolommen. Ik heb in de-belgische-non-ferro-raffinage-met-uitlopers-in-zo-brabant/ een artikel afgedrukt dat ik in 1984 voor het SP-blad De Tribune heb geschreven. Dat is dus net 40 jaar geleden en nog eens tien jaar eerder is de fabriek in kwestie gesloopt. Ook twee jubileums dus.

De Sahara (de naam is uit de volksmond en snel overgenomen) is een surrealistisch gebied met extreme enerzijds-anderzijds tegenstellingen. Wat je ziet is vaak niet wat je denkt dat je ziet.

Wie meer over de geschiedenis wil lezen, kan terecht bij het Lommelse Erfgoedhuis ( https://www.erfgoedlommel.be/ ). Daar komen ook de foto’s van de voormalige fabriek vandaan.

Enerzijds
Dit gebied was vroeger straatarm, er waren geen vakbonden en het was dunbevolkt. Vandaar dat er een heleboel vervuilende non-ferro bedrijven neergeplant zijn, o.a. om de geroofde Kongolese ertsen te verwerken.

Er staan nog twee zinkfabrieken in Balen (die nog steeds zink produceert) en Pelt (die tegenwoordig zinkresten recyclet). De Lommelse fabriek heeft als Dritte im Bund er gestaan van 1904 tot de sloop in 1974.

De fabriekseigenaren hadden het soort patronaatsysteem dat Philips in Eindhoven, met andere accenten, ook had. Er was zowat niks, dus zorgde de baas voor huizen (voor die tijd relatief goed, maar de luxe daalde met de stand van de bewoner), eigen ontspanning, onderwijs  en ook anderszins geestelijke ondersteuning, wat goed van pas kwam want bepaalde functies waren levensgevaarlijk.
Wijknamen als Lommel-werkplaatsen en Overpelt-fabriek getuigen er nog van.

De fabriek stond op de Maatheide, toen een natuurgebied met bos, heide en moeras. Maar dat veranderde snel.
De zinkproductie, indien slecht vormgegeven, kan extreem vervuilend zijn. Het bij roosten van de ertsen (vaak sulfides) komt veel zwaveldioxide vrij. In de toen gebruikte hoogovens ontstaat zuiver zink in de dampvorm en die damp condenseert tot fijn zinkstof dat voor  een deel ontsnapt.
Bovendien bevat zinkerts vaak ook bijgemengd cadmium, lood en arsenicum en dat komt ook vrij.

Het duurde niet lang of alle vegetatie rond de fabriek begon af te sterven. Daarna kwam het kale zand vrij te liggen en zo lag er in de jaren ‘1930 rond de fabriek een stuifzandgebied van ca 700 hectare. Er ontstond paniek, want als de wind verkeerd stond begon Lommel, en met name het gehucht Weirken, onder te lopen. Het zand moest met schotten worden tegengehouden.

Met moet met zandverstuivingen niet spotten.
Wij hebben in Nederland het Kootwijkerzand, waaronder een vroeger dorp ligt. Ook dat stuifgebied is (mede) veroorzaakt door een milieuramp in de Middeleeuwen, te weten de houtskoolproductie voor de toen bloeiende ijzerwinning op de Veluwe. Zie https://www.bjmgerard.nl/het-jaar-1000/ .
Ook aan de Poolse Oostzeekust ligt het onder een hoog duin begraven dorp Łącka, eveneens ontstaan door teveel houtkap ( https://www.bjmgerard.nl/het-slowinski-nationaal-park/ ).

Er kwam een soort wanhoopsoffensief tegen het stuivende zand.
De ene maatregel was dat er in de jaren 1950 tonnen huisvuil uit Antwerpen en Brussel gedumpt zijn. Men ziet dus niet een mooi zandstrandje, maar een afgedekte vuilstort.
De tweede maatregel is dat men berken en dennen is gaan planten, van buiten naar binnen. Men ziet dus geen fraai natuurlijk bos, maar een ergens vanaf de jaren 1980 aangelegde verdedigingswal. Inmiddels heeft die het stuifzandgebied teruggedrongen tot 193 hectare.
Tot slot heeft men het bouwpuin van de gesloopte fabriek in het gebied gedumpt, met de zinkresten er nog in. Los daarvan liggen er ook overal zinkslakken, die als verhardingsmateriaal gebruikt zijn (net als in Zuidoost Brabant). Die slakken logen door de regen uit.

Het leven probeert er wat van te maken. Links een rare puist met (bij mijn  weten) pijpestrootje, rechts zandzegge

Loopt men er rond, dan ziet men rare brokken beton. Dat is het overblijfsel van de Poudreries Réunies de Belgique, dis het gebied gebruikte als test- en schietterrein voor granaten en springstoffen.

De ‘vennen’, die men denkt te zien, zijn geen vennen, maar zandafgravingen. Het gebied bevat fijn wit zand (daarom stoof het zo goed). Vanaf de jaren 1950 tot begin jaren 1980 heeft de familie Tourniet er tot 10m a 30m diepte zand afgegraven. Het is levensgevaarlijk (voor mensen) om erin te zwemmen, omdat er vanwege de diepte koud water in kan zitten en er (vanwege het diepteverschil) onder water landslides kunnen optreden. Bovendien zitten er veel zware metalen in het water. Ten overvloede staat er ook een bord dat waarschuwt voor blauwalg, maar daar is niets van te zien. Er zat een kudde mooie brandganzen in en langs het water, maar ja, die lezen geen borden.

Nu het anderzijds
Na langdurig publiek-privaat overleg kwam er een deal tussen aan de ene kant  diverse overheden en maatschappelijke organisaties, en aan de andere kant de multinational Sibelco. Sibelco doet in de winning van zand, klei en vergelijkbare mineralen en maakt daar allerlei halffabricaten van (zie https://www.sibelco.com/en/sites/lommel en https://www.sibelco.com/en ). Die halffabrikaten zijn op hun beurt weer grondstof voor allerlei toepassingen als glas, silicium voor chips, bouwmaterialen, etc.

De deal was dat Sibelco het gebied voor eigen rekening zou saneren, en dat Sibelco het recht zou krijgen het Lommelse zilverzand te winnen. Inmiddels zijn de graafputten van Sibelco 60m diep.

Sibelco startte de sanering in 2003 ( nieuwsblad.be over start sanering in 2003  ). Wat er precies gesaneerd is en hoe goed dat gebeurd is, is onduidelijk. Bezoekers zeggen dat je onder omgewaaide bomen nog steeds huisvuil vindt. Er is in elk geval een heleboel vervuilde grond afgegraven en opgeslagen in een soort sarcofaag.
In het Nieuwsblad van 28 maart 2003 toonden zowel de voorzitter van Sibelco als de burgemeester van Lommel zich heel blij.

Vervolgens is Lommel het gebied qua natuur, toerisme en recreatie gaan ontwikkelen. Het grotere gebied Bosland, waarvan de Sahara een deel is, is in 2023 tot Nationaal Park uitgeroepen, en dat maakt weer deel uit van het Natura2000-gebied ‘Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden‘ .

Bij een van de ingangen (Sportveldenstraat 10 in Lommel) staat een richtingbordje ‘Sahara’ naast een bord waar op staat dat zwemmen levensgevaarlijk is. Via een nieuwe voetgangersbrug over het nabijgelegen Kempisch Kanaal (mooie brug) kan men het gebied vanaf de andere kant in en er is een uitkijktoren gebouwd met ook weer een uiterst innovatieve constructie.

Kinderen kunnen in de Sahara rondrauschen wat ze willen. Wat kun je op een vuilnisbelt kapot maken?

Het werkt op mij allemaal heel vervreemdend. Laten we het er maar op houden dat de Belgen op creatieve wijze van de nood een deugd gemaakt hebben.

Milieudefensie regio Eindhoven werkt mee aan natuur- en klimaatevenement op De Panberg in Eersel

Milieudefensie regio Eindhoven heeft meegewerkt aan een natuur- en klimaatevenement op 11 mei 2024 op het nieuwe Landgoed De Panberg, Roten 3, Eersel. De middag was georganiseerd door Jeanne Adriaans van de lokale partij Kernbeleid Eersel.

De varkensboer, die vroeger het landbouwgebied op deze locatie exploiteerde, kan het niet redden in het geweld van dierziektes enerzijds en super-mega-varkensboeren anderzijds. Hij en zijn vrouw stopten ermee en daarmee ontstond een Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB)-locatie. Die is ingevuld met een combinatie van natuurontwikkeling en recreatie (welk proces overigens vijftien jaar geduurd heeft, terwijl er niet eens tegenstand tegen was).

Nog afgezien van het evenement, is het ook interessant om dit omvormingsproces in eigen recht in werking te zien.


Het eerste bestemmingsplan dateert uit 2012 en is te vinden op https://www.planviewer.nl/imro/files/NL.IMRO.0770.BPBpanberg0008-vast/t_NL.IMRO.0770.BPBpanberg0008-vast.pdf . Nadien zijn er ondergeschikte wijzigingen aangebracht, waarvan de belangrijkste is dat drie kleine vennen vervangen zijn door één groot en dieper ven (waterberging en beter voor de waterkwaliteit). De herziening uit 2016 is te vinden op https://cuatro.sim-cdn.nl/eersel/uploads/bkp-panberg.pdf?cb=yoiW39Lr .
Vroeger was er op die plaats ook ven.

De planoppervlakte is 16 hectare, waarvan 3,4 hectare ven. Het ligt in het brongebied van de Kleine Beerze en ligt nabij de Cartierheide, beide (deels) Natura2000-gebied.

Het gebied is nog in ontwikkeling van landbouwgrond naar natuurgebied, zoals zichtbaar op bovenstaande foto.

Dit lager gelegen, oostelijk deel bestaat uit natte graslanden en het ven.

Het merendeel van de oorspronkelijke agrarische bebouwing is gesloopt, op de boerderij na, waar  het voormalige boerengezin woont, waar ondergeschikte horeca is, en waar een biologische winkel met streekproducten geëxploiteerd wordt. Het gezin is ook de exploitant van het gebied als geheel.
De economie van het plan bestaat verder uit drie woningen aan het water.
De drie woningen en de boerderij worden met aquathermie vanuit het ven verwarmd.

Het westelijk deel ligt een paar meter hoger en is droger. Het was deels landbouwgrond, deels bos. Ook hier wordt eraan gewerkt de landbouwfunctie om te bouwen tot een natuurfunctie, waarbij gestreefd wordt naar een Kempische mix van inheems bos en heide.

Zoals het in het hele gebied moet worden

Het bestaande bos bestond voor een deel uit dennen voor de mijnbouw, uit de werkverschaffing, en uit exoten als de Amerikaanse eik, die geen natuurlijke vijanden heeft en zeer veel minder bijdraagt aan de ecologie als de inheemse eik (waar ons dierenleven zich evolutionair op aangepast heeft) . Gestreefd wordt naar een ecologisch gevarieerder en rijker inheems bos. Dat leidt tot kap en herplant. Dit geeft een opvallend contrast aan weerszijden van een pad waarvan het bos aan de ene kant van Staatsbosbeheer is, en aan de andere kant van het Landgoed.


Links het plantagebos van Staatsbosbeheer uit de werkverschaffing (bomen in nette rijen op gelijke afstand), met op de voorgrond een Amerikaanse eik die zichzelf uitgezaaid heeft.
Rechts het bos na een rigoureuze kapbeurt met o.a. verwijderen van Amerikaanse eiken, die het daar overigens niet altijd mee eens blijken (zie foto onder). Hier komt dus herplant.


Het is een voorbeeld dat gevoelsmatig anders kan uitwerken dan op zijn plaats is. De beperkte ecologische waarde zit in het bestaande bos, de betere ecologische waarde gaat ontstaan na herplant van waar nu gekapt wordt.

Op het hoge stuk ligt een, inmiddels door begroeiing vastgelegd, paraboolduin (as ZW-NO). Het opgestoven zand komt uit uitgestoven ‘pan’ in het midden. Vandaar de ‘Panberg’.

Het natuurdeel van het evenement bestond uit een wandeling over de Panberg onder leiding van twee mensen van het IVN. Zeer interessant dus.

Na de wandeling een lezing van de bekende Belgische bioloog en natuurbeschermer Dirk Draulans.
Draulans hield een gloedvol betoog over wat de natuur bedreigde, en gelukkig ook over wat er nog te zien was (maar dat laatste dan vooral nog in de stad en in de natuurreservaten). Hij werd overigens zelf af en toe ook  bedreigd uit de hoek van de landbouw en de jagers. Zijn onthulling bijvoorbeeld dat de jagers 100 everzwijnen hadden laten fokken, die voor het eigen genoegen uitgezet waren, viel niet in goede aarde.
Ook dieren met een (bij de mens) ongunstige reputatie, zoals de vos (die zichzelf aan het domesticeren is en in de stad veiliger is dan daarbuiten), de ekster (waarvan de helft voor de spiegeltest slaagt), de koekoek en uiteraard de wolf, kregen een positieve recensie. Echte slechterikken bestonden er volgens hem niet in de dierenwereld. Zelfs de huiskat niet: de 2 miljoen Belgische katten doden elk jaar ca 55 miljoen vogels, maar er was toch enige empathie met de kat.

De brandgans is een spectaculaire winnaar. Volgens Draulans door een eenvoudig mechanisme: meer stikstof, meer gras, meer brandgans. Boeren boos want die kuddes ganzen eten hun gras op, maar dat was echt eigen schuld van de landbouw, aldus Draulans – met welke bewering hij zich in die contreiën geen vrienden maakte.

De landbouw, de crashende insectenpopulatie en de waterkwaliteit zijn factoren in de teruggang, maar ook het klimaat. Op zijn vlinderstruik zaten bijvoorbeeld ineens geen Atalanta’s meer en dat was omdat de rupsen daarvan op brandnetels grazen, en die brandnetels hadden door een heftige droogte het loodje gelegd.


Na de lezing kon ik voor Milieudefensie regio Eindhoven nog even ingaan op wat onze afdeling deed. Dat was, zeg maar, drie poten: de landelijke aanpak steunen (momenteel de ING-actie en de klimaatmars op de Zuidas op 31 mei); eigen aanpak, zoals het aanschrijven van regionale bedrijven als DAF Trucks, de Asfaltcentrale, en ABZ De Samenwerking; en het vliegveld, en contacten over de lozingen op De Dommel; en via het Beraad Vlieghinder Moet Minder (BVM2) het vliegveld. Aanwezigen werden uitgenodigd voor de Knegselbijeenkomst op 25 mei, 11.00 uur, in zaal De Leenhoef in Knegsel.
Na afloop namen verschillende aanwezigen folders, posters en stickers mee over de Klimaatmars op de Zuidas.

Programma’s Landelijk Gebied helpen wel, maar niet genoeg

Inleiding met commentaar
Een van de manieren, waarop het (inmiddels demissionaire) kabinet Rutte-4 probeerde de stikstof- en natuurverlamming te doorbreken, was de instelling van een Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), met een aanhangend Transitiefonds van 24,3 miljard (incidenteel), uit te geven in de periode 2024 – 2035.
Dit fonds is na de kabinetscrisis controversieel verklaard en moet nog door de Eerste Kamer. Of en hoe dat lukt, is gegeven de verkiezingsuitslag nog een open vraag.
Het NPLG komt bovenop bestaand beleid, waarvan hieronder als voorbeeld die in de stikstof- en natuursector, en hun looptijd, benoemd zijn. Onder dit soort programma’s ligt weer de juridische noodzaak om aan bijvoorbeeld de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te voldoen, en aan bijvoorbeeld de Europese Kader Richtlijn Water (KRW).

Nationaal startte het NPLG met een Startnotitie, een Ontwikkeldocument en een Handreiking. Deze documenten moesten de provincies begeleiden in hun taak om voor de eigen provincie een Provinciaal Programma Landelijk Gebied (PPLG) te schrijven. Met kan deze decentralisatie zien als ‘over de schutting gooien’ of als ‘de provincies kunnen dit het beste met hun eigen gebiedskennis uitvoeren’ – beide is waar.

Alle provincies hebben rond de gestelde datum 01 juli 2023 een eerste aanzet afgeleverd. Daarin staan veel intenties en goede bedoelingen, maar nog lang niet genoeg concrete zaken. Dat valt de provincies niet kwalijk te nemen, want er waren PS-verkiezingen met een geëxplodeerd aantal zetels voor de BBB, het Landbouwakkoord ketste af, en het Rijk is zelf verantwoordelijk voor essentiële onderdelen als het mestbeleid en de stikstofwetgeving en wat de natuurdoelen moeten zijn.

Kort na het indienen van de PPLG’s viel het kabinet Rutte-4. Het is nu afwachten wat er gebeurt.

Inmiddels  had het  kabinet aan een consortium van instellingen opdracht gegeven een ‘Ex ante analyse NPLG’ te schrijven (Ex Ante betekent dat het PBL gevraagd is om al van te voren in te schatten wat er van het opgestarte beleid terecht gaat komen). Het consortium bestond uit het Plan Pureau voor de Leefomgeving (PBL), Wageningen University & Research (WUR), Deltares en het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Kortheidshalve noem ik dit de PBL-analyse.
Deze PBL-analyse verscheen op 26 februari 2024 en is te vinden op https://www.pbl.nl/publicaties/ex-ante-analyse-nationaal-programma-landelijk-gebied .
De analyse omvat een nationaal deel en een hoofdstuk per afzonderlijke provincie. De PBL-analyse heeft de PPLG’s meegenomen en de Klimaat- en Energieverkenning (2023), de Monitoring en Evaluatie Stikstofreductie en Natuurverbetering (2024) en Nationale Analyse Waterkwaliteit (2020).

Maar ook als er een milieu- en klimaathatend kabinet komt, is de PBL-analyse een goed kader om de nieuwe verhoudingen te kunnen beoordelen. De analyse behoudt zijn nut.

De kortste samenvatting van de PBL-analyse is het citaat “Volledig doelbereik binnen grofweg een decennium is gezien de ongekende omvang van deze opgaven niet plausibel”.
Dat is in lijn met wat ik daarover eerder op deze site geschreven heb in https://www.bjmgerard.nl/wat-ik-van-de-boerenacties-vind-en-van-de-nederlandse-landbouw/ .

Het Transitiefonds bedraagt 24,3 miljard (als de Eerste Kamer dat intact laat), de opgetelde begrotingen van de provincies voor hun PPLG’s vragen om ruim 58 miljard (voor de periode 2024 – 2035). Blijkt dat de provincies allemaal hun eigen wiel uitgevonden hebben en dat die wielen zeer sterk uiteen kunnen lopen in ambitie en aanpak. Het lijkt nog niet meteen duidelijk hoe daar een goed lopend voertuig uit moet worden samengesteld.

Wat er in de analyse staat
Men kan de inhoud van de PBL-analyse op enkele manieren onderverdelen.

Het eerste onderscheid is naar ‘doel’. Dat betreft drie landelijk vastgestelde kerndoelen en een of meer door de provincies toegevoegde doelen.
Kerndoel één is het geheel ‘stikstof en natuur’. Hoofddoel is “om op termijn aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te voldoen”, wat in praktijk vertaald wordt als “dat 30 procent van de soorten en habitats die nu niet in een gunstige staat verkeren dat in 2030 wel moeten doen, of dat er ten minste een sterk positieve trend is, en dat uiterlijk in 2030 de landelijke negatieve trends van alle VHR-soorten en -habitattypen ‘zoveel mogelijk’ moeten zijn gestopt”. Het 2030- doel zou volgens het PBL  haalbaar moeten zijn, het verdergaande doel niet.
Driekwart van het stikstofgevoelige areaal moet in 2030 onder de Kritische Depositie Waarde (KDW) zitten en de maximale uitstoot aan ammoniak meg in 2030 63kton zijn. Dat wordt niet gehaald.
Kerndoel twee is het klimaat. De landbouw en de veeteelt mogen samen in 2030 nog maar 13,6Mton CO2-eq uitstoten (aan CO2 , methaan en lachgas (de 4,3 van de glastuinbouw zit hier niet in). De emissies dalen volgens het PBL wel, maar niet genoeg (zie afbeelding hieronder).

Kerndoel drie is de waterkwaliteit. IN 2027 moet de kwaliteit van de Kader Richtlijn Water gehaald zijn en de PPLG’s moeten daaraan bijdragen voor zover de landbouw de probleemveroorzaker is. Ook moeten de problemen van de waterschaarste en idem overvloed worden opgelost, voor zover nodig voor natuur en landbouw. De PBL-analyse meent dat de doelen soms wel en soms niet gehaald worden, afhankelijk van de regio.
Daarnaast voegen de provincies nevendoelen toe, zoals:
Het eerste nevendoel dat er een werkbare toekomst is voor wat er aan landbouw overblijft.
En een tweede nevendoel een goed flankerend beleid, zoals kennis en subsidies. Dit beleid moet door de provincies nog grotendeels ontwikkeld worden.

Het tweede onderscheid is naar “gebiedssoort”, wat in het PBL-jargon een “structurerende keuze” heet. Het PBL noemt vier gebiedssoorten: ‘overgangsgebieden’ tussen Natura2000-gebieden en de rest van de wereld (vaak landbouw), ‘bufferstroken langs beekdalen op hoge zandgronden’, ‘veenweides’ (een belangrijke kwestie die echter in Brabant niet aan de orde is en daarom hier niet besproken wordt) en ‘landbouwgrond’ die op verantwoorde wijze landbouwgrond moet blijven.
‘Verantwoord’ kan bijvoorbeeld een extensievere landbouw betekenen of agrarisch natuurbeheer.

Beekdal van De Dommel bij Knooppunt De Hogt bij Eindhoven (foto bjmgerard@gmail.com)

Het derde onderscheid is naar ‘wie wat moet doen’.
De provincies vinden als regel dat het Rijk verantwoordelijk is voor wat in het jargon ‘generieke emissies’ heet, omdat het Rijk de baas is over bijvoorbeeld de mestwetgeving, de emissie-eisen aan stikstof en broeikasgas, de bepalingen rond bestrijdingsmiddelen en de bedrijfsbeëindigingsregelingen..
De provincies zelf willen vooral doen wat ze altijd doen en waar ze goed in zijn of kunnen worden (of hopen te worden), zoals met name in gebiedsprocessen, communicatie, flankerend beleid en integratie van functies.

Het vierde onderscheid is naar ‘wijze van financiering’: structureel of incidenteel.
Het Rijk wil de PPLG’s financieren met een grote, maar eenmalige som (genoemde 28,3 miljard als die het nieuwe kabinet overleeft).
Maar sommige aangegane verplichtingen hebben een permanent karakter. Contracten bijvoorbeeld voor agrarisch natuurbeheer of doorlopende subsidieregelingen.
Er bestaan overigens meer fondsen en regelingen als alleen het Transitiefonds (als dat straks nog bestaat).

Een vijfde onderscheid is of het om bestaande praktijk gaat of om praktijk die nog moet worden uitgevonden.
Provincies zijn bijvoorbeeld gewend om landbouwgrond om te zetten in natuur. Dat is min of meer routine. Maar intensief gebruikte landbouwgrond afwaarderen tot extensief gebruikte landbouwgrond is nieuw voor provincies.
Ook belonen provincies graag boeren die iets goed doen (mits dat objectiveerbaar is met bijvoorbeeld Kritische Prestatie Indicatoren en het niet als staatssteun telt). Maar dat is beleid dat nog grotendeels van de grond getild moet gaan worden.
Tenslotte moet hier de urgente noodzaak van grondpolitiek genoemd worden. Het extensiveren van de landbouw en het verplaatsen van bedrijven vragen om grond. Dat kan bijvoorbeeld ook nodig zijn voor buffergronden in beekdalen. Dat wil zeggen dat provincies toe moeten naar een actief grondbeleid – iets wat buiten het huidige repertoire valt en nu mondjesmaat uitgeprobeerd wordt.

Al met al geloven de organisaties in het consortium dat het NPLG en de PPLG’s de nationale doelen inzake natuur en stikstof, klimaat en water in belangrijke mate dichterbij kunnen brengen, maar niet dat die doelen in het ervoor beschikbare decennium gerealiseerd gaan worden.
Voor zover dit te kwantificeren valt, want geen enkel PPLG is momenteel zo ver dat het compleet duidelijk en doorrekenbaar is.

Het zal nodig blijken scherp de prioriteiten te stellen, en om een duidelijke fasering aan te brengen.

Uit de ‘Houtskoolschets  Brabants Programma Landelijk Gebied’

Noord-Brabant
Omdat ik in deze weblog een focus op Noord-Brabant heb, bespreek ik alleen het Brabants Programma Landelijk Gebied (BPLG). Dat is, met bijlagen, te vinden op https://www.brabant.nl/onderwerpen/omgevingsbeleid/samenwerken-aan-ruimtelijke-opgaven/natuur-en-landbouw/brabants-programma-landelijk-gebied .
Een bijlage is een snel pakket met no regret-maatregelen dat onderdeel is van het grotere geheel ( https://www.brabant.nl/-/media/3e155874e2164cbcbe8705632b67eb8e.pdf ).
De ‘Houtskoolschets’ zegt hierover ‘Het gaat om twee maatregelpakketten: “duurzaam perspectief voor de landbouw” en “natuur- en waterherstel”. De voorgestelde maatregelpakketten bestaan uit snel uitvoerbare en deels al bestaande maatregelen op gebied van herstel van bodem- en watersysteem, extensivering van landgebruik, bosrevitalisering, omschakeling naar andere bedrijfsvoering en meer koolstofvastlegging in de bodem. Ook emissiereductie door vrijwillige bedrijfsbeëindiging inclusief het afwaarderen van vrijkomende gronden buiten het bouwblok zijn meegenomen. Deze grond kan vervolgens ingezet worden voor de omvorming van agrarische bedrijven naar extensief of natuur-inclusief (landbouw), en/of voor natuur- of waterdoelstellingen (waterkwaliteit als meekoppelkans).”

De begroting als geheel voor de periode 2024-2035 is geschat op 8,0miljard, maar dat is nog ongespecificeerd.
De twee pakketten aan no regret – maatregelen samen zouden in 2024 en 2025 uitgevoerd moeten worden. Voor deze gezamenlijke maatregelen heeft de provincie 252 miljoen aan rijksbijdrage gevraagd.

Dat er nog veel onduidelijk is, komt mede omdat de Brabantse collegevorming extra lang geduurd heeft.  De BBB is de grootste geworden, het College van GS was eigenlijk al rond, maar op het laatste moment verprutste de BBB zijn zaak. Daarna moest men alsnog opnieuw beginnen en kwam er een college van GS zonder de BBB – wat een zegen is. Onder andere omdat de broodnodige ontwikkelingen niet geheel aan de vrijwilligheid worden overgelaten, maar dat er dwingender maatregelen en instrumenten mogelijk zijn als men er vrijwillig niet uitkomt.
Richtingloos is het beleid niet, want er lag al veel bestaand beleid (de Interim Omgevings Verordening, het Stalderingsbeleid, de Brabantse Biodiversiteitsmonitor Melkveehouderij, en subsidieregelingen).

Brabant is in De Peel met zijn eerste Grondruilfonds begonnen.

De grote lijn van het Brabantse beleid past bij wat in het NLPG en aanhangende documenten benoemd is, maar vraagt verdere uitwerking.

Update dd 23 mei 2024

In 2023 is het kabinet gevallen en een tijd daarna zijn er rechtse tot zeer rechtse partijen in meerderheid gekozen. Die proberen nu (23 mei 2024) een rechtse regering op poten te krijgen.
Dit zal invloed hebben op wat in bovenstaand artikel beschreven wordt. Welke invloed precies beoogd wordt en welke invloed feitelijk gerealiseerd zal worden, moet blijken.
Bovenstaande tekst kan er achterhaald door raken.

Het jaar 1000

Het Evangelarium van Egmond. Men had eerbied voor boeken.

De aanleiding
Na elke duizendste bezoeker van mijn homepage een meer persoonlijk getint verhaal over een afwijkend onderwerp.

Na de 36000ste klik op mijn homepage een verhaal over ‘het jaar 1000’. Dit omdat ik met mijn partner naar de tentoonstelling geweest ben in het Rijks Museum van Oudheden (RMO) in Leiden. Zie Rijksmuseum van Oudheden | Het jaar 1000 . Het is een goede tentoonstelling die doorliep t/m 17 maart 2024. Er hoort een mooi projectboek bij.
‘Het jaar 1000’ moet gelezen worden als ca 900 – ca 1100 , dus de 10de en 11de eeuw. De begrenzing wordt met enige soepelheid gehanteerd.

Het RMO motiveert zijn keuze met de constatering dat de 10de en 11de eeuw in de Nederlandse geschiedenis meestal een groot zwart gat zijn. Vooraf ging Karel de Grote en directe nazaten en die kennen we wel, maar daarna wordt het duister en pas in de hoge Middeleeuwen verschijnt het historische licht weer. De tentoonstelling laat zien dat dat onrecht doet aan de periode ertussen in waarin veel belangrijke trends gezet zijn.

Bijvoorbeeld omdat in die tijd het Oud-Nederlands dominant wordt over het Oud-Fries en het Oud-Saksisch.

Wie was er de baas?
De Europese opperbazen waren de keizers Otto nummer 1, 2 en 3 , en de opperbaas in ongeveer wat nu Nederland is was de bisschop van Utrecht.  Scheiding van kerk en staat bestond dus niet, voor zover men in die periode al van een ‘staat’ kan spreken.

Om bij de toenmalige communicatietechnieken te regeren moesten keizers met aanhangende hofhouding te paard als een soort rijdende rechter. Ze overnachtten dan in een ‘Palts’. Nijmegen had zo’n Palts (waarvan het Valkhof nog over is). Zodoende kon het gebeuren dat Otto II, die getrouwd was met een prinses uit Constantinopel, met die prinses onderweg was naar Nijmegen, tijdens welke rit de prinses in een bos ter hoogte van Groesbeek een tweeling ter wereld bracht waarvan het zoontje bleef leven.
Otto II stierf voortijdig, waarna de prinses de regeringszaken nog acht jaar waarnam. Volgens tijdgenoten deed ze dat niet slecht.

Kaart met archeologische vondsten uit deze periode

De kaart met archeologische vondsten laat zien waar men woonde.
Bekende paltsen waren die van Nijmegen, Utrecht (daar een Palts van de keizer en een palts van de bisschop), Zutphen, Asselt (bij Roermond) en Meerssen (bij Maastricht) ( https://nl.wikipedia.org/wiki/Palts_(verblijfplaats) ) .
Sowieso was het belang van wat nu de regio heet in die tijd veel prominenter. Grote delen van laag-Nederland waren slechts beperkt en risicovol bewoonbaar. Het beroemde Dorestad bijvoorbeeld werd door de op hol geslagen Rijn onder een laag klei bedolven en daarop verscheen later weer het dorp Vik. Vandaar de huidige naam Wijk bij Duurstede.
Limburg en Oost-Nederland als het politieke zwaartepunt van Nederland…
Ook een plaats als StOedenrode (de rode van sint Oda) is in die tijd een stuk belangrijker dan nu. Het tentoonstellingsboek geeft een mooie reconstructietekening van de burcht van Rode.

Land en landschap
Rond 900 was 70% van het gebied ‘woest’ en 30% ‘cultuur’. In 1100 lag dat omgekeerd. Door bedijking, veenontginning, en dat kon weer door toegenomen maatschappelijke organisatie vanuit stadjes, burchten en kloosters. Er ontstaat betere en meer landbouw en de bevolking groeit.

In die tijd namen de beer en de eland afscheid van wat nu Nederland is.

Kootwijkerzand (uit Wikipedia), de grootste woestijn van West-Europa

Wat ik een gemis vind is dat de Veluwe weinig aandacht krijgt. Dat is een leerzaam verhaal met als hedendaags icoon het Kootwijkerzand. Daar ligt een dorp onder dat in de 11de eeuw bedolven is. De tentoonstelling geeft wel wat afbeeldingen, maar geen verhaal. Zie https://www.archeologieopdekaart.nl/late-middeleeuwen/kootwijkerzand/pointofinterest/detail .
De Veluwe was in de tijd na Karel de Grote t/m ca de 11de eeuw het Ruhrgebied van West-Europa. Er werd ijzererts gevonden in de vorm van ‘klapperstenen’  die relatief veel ijzer bevatten. Voeg een reducerende warmtebron toe in de vorm van houtskool (een primitief hoogovenidee, maar dan van leem), en met enige kennis van zaken krijg je een deel van het ijzer in smeedbare vorm, en de rest wordt ijzerhoudende slak (die overal op de Veluwe nog teruggevonden wordt).
Voor houtskool is hout nodig. Diverse auteurs verschillen van mening over hoe duurzaam dat hout gewonnen werd (hakhout of hele bomen), en in hoeverre de schuld ligt bij  overexploitatie door overdadige schapen- en geitenvraat, of combi, maar het resultaat van alles was dat de Veluwe ontbost werd. Het zand ging stuiven en bedolf een dorp dat rijk was geworden aan de ijzerwinning. Een klassiek ‘sic transit gloria mundi’-verhaal dat ook heden ten dage nog zeggingskracht zou kunnen hebben. Ecologisch zelfvernietigend menselijk ingrijpen.

Kennis
De mensen in de 10de en 11de eeuw hadden uiteraard minder kennis dan wij nu hebben, maar ze waren net zo slim als jij en ik, en ze wilden graag kennis verwerven.
Veel van die kennis was Arabisch of (via de Arabieren) nog ouder, bijvoorbeeld Grieks of Babylonisch. De mondiale heersers van die tijd hadden hun onderlinge mondiale contacten en de kloosters waren het uitvoerend orgaan. Wat voorbeelden.

Hoe je je een olifant moet voorstellen als je die alleen maar van horen zeggen kent

Een wis- en sterrekundeboek uit die tijd. Het is van Gerbert d’Aurillac, die later zijn paus Sylvester II werd  (je kunt het ver schoppen als wiskundeleraar). Hij hield aan zijn opleiding wel een volkse reputatie als tovenaar over. Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Paus_Silvester_II .

Een onbekend Indiaas genie heeft bedacht om aan het bestaande Babylonische positie-talstelsel een expliciet teken toe te voegen om aan te duiden dat op een bepaalde positie niet wat staat. Wij kennen dat sindsdien als de 0. Dus 203 = 2*100 + 0*10 + 3*1. Zie https://www.bjmgerard.nl/over-fietsen-hammoerabi-en-het-multiculturele-talstelsel/ .
In deze tabel de oudste nullen in Leiden.
(Van de twee jaartallen is het eerste Arabisch en het tweede Christelijk.
)

Een Arabisch astrolabium ( https://nl.wikipedia.org/wiki/Astrolabium ). Het astrolabium is mogelijk een van orsprong Griekse uitvinding die door de Arabieren verder ontwikkeld en verspreid is.

Sinterklaas
De populairste heilige van die tijd was Sint Nicolaas. Die was bisschop van Griekse komaf en resideerde in Myra, in wat nu Turkije is. ( https://nl.wikipedia.org/wiki/Nicolaas_van_Myra )
De bisschop was in zijn tijd al populair en verrichte, naar men zegt, vele spectaculaire wonderen. Hij is niet voor niets de beschermheilige van schippers, scheepsbouwers, vissers, gevangenen, onschuldig veroordeelden, advocaten, deurwaarders, bankiers, dokwerkers, graanhandelaars, kuipers, wijnhandelaars, schilders, parfumeurs, apothekers, bakkers, clerici, vrijers, maagden, kinderen, prostituees en kooplieden. Ook veel havensteden hebben Sint-Nicolaas als beschermheilige. ‘Een hoop nevenfuncties’ merkt de tentoonsteling op die veel aandacht besteedt aan de Sint die ook in de 10de eeuw nog steeds zeer populair was.
De goede Sint ging rond 336 nChr dood en werd in Myra bijgezet. Toen daar de Seltsjoeken de baas werden, gingen Venetiaanse zeelieden op operatie en namen de stoffelijke resten mee naar Bari in Italië. Of dit geheel belangeloos gebeurde valt niet te achterhalen, maar relieken van zo’n populaire heilige waren in die tijd veel waard. .

De heiligenverhalen rond Sint Nicolaas maken in het geheel geen melding van een zwarte assistent, en hebben evenmin enige connectie met Spanje.

De Hunenborg – even een stukje jeugdsentiment
Op de archeologische kaart staat een burcht in Twente, in het Agelerbroek bij Ootmarsum. Ik heb gedurende mijn middelbare schooltijd in Ootmarsum gewoond en ik ben vaak naar de Hunenborg gefietst. De Hunenborg heeft overigens niets met de Hunnen te maken, want de burcht is van veel later (ca 1050). Het is wel een ‘borg’, met wallen en een gracht, maar onbekend is van wie precies. Wikipedia noemt de Bisschop van Utrecht als meest waarschijnlijke belanghebbende ( https://nl.wikipedia.org/wiki/Hunenborg ).
Er zijn in 1916 en in 2016 opgravingen gedaan.

Hunenborg in het Agelerbroek bij Ootmarsum

Het monument ligt nu in het bos. Ik vond bij mijn bezoekjes dat er een aparte sfeer hing, maar dat is uiteraard geheel subjectief.

Oldenzaal staat ook op de kaart. Het gebied rond de Oldenzaalse Plechelmuskerk ken ik ook want ik heb in Oldenzaal op school gezeten. De Plechelmus is een hele interessante kerk.

Goed bestuursakkoord in Noord-Brabant

Vooraf
Bij de Provinciale Staten-verkiezing 2023 in Noord-Brabant was de BBB met 11 zetels de grote winnaar. Die mocht dus beginnen met formeren met wat getalsmatig en politiek, mede gezien het tumultueuze verloop van de voorafgaande periode, de minst onlogische combinatie was, te weten BBB-VVD-GroenLinks-PvdA (met 11-9-5-4 samen goed voor iets meer dan de helft van de 55 zetels). Dat leek goed te gaan, er lag een onderhandelaarsakkoord, de champagne stond al koud, maar toen kwam de BBB alsnog met een stel aanvullende eisen. Dat leidde tot PLOF.

Waarop de VVD het (naar het leek, niet geheel met tegenzin) het mocht proberen met de daarop volgende minst onlogische combinatie, te weten VVD, GroenLinks, PvdA, SP, D66 en Lokaal Brabant (met 9-5-4-4-4-2 ook net een meerderheid). Dat liep goed, er zat een vakantie tussen, maar op 01 september 2023 lag er een akkoord – als laatste van de provincies.
Men kan het akkoord vinden op https://www.brabant.nl/bestuur/bestuursakkoord-2023-2027 .

Een enkele keer geef ik persoonlijk commentaar. Dat zet ik er dan bij.

Het bereikte compromis binnen dit bonte gezelschap pakt naar mijn mening wonderlijk goed uit. Ik zal het bespreken voor zover het op mijn terrein ligt: klimaat, energie, milieu, landbouw en natuur. Dat is niet bedoeld als diskwalificatie van de andere onderwerpen, maar mijn mening daarover heeft geen speciale meerwaarde.
Ik moet zo hier en daar selecteren wat ik wel en niet meeneem. Hier en daar blijven onderwerpen op ‘mijn’ gebied onbesproken.

Brede welvaart
Het brede welvaart-thema wordt geopend met de passage “We zien dat grote maatschappelijke vraagstukken, zoals bijvoorbeeld de krapte op de woningmarkt en de klimaat- en energietransitie, steeds meer de directe leefomgeving en de bestaanszekerheid van de Brabander raken. We lopen tegen de grenzen aan van zowel onze economie als onze omgeving: er is schaarste. Daarmee dringt ook steeds meer en steeds breder het besef door dat we niet kunnen doorgaan op de ingeslagen weg. We moeten nieuwe wegen inslaan voor een gezonde en welvarende toekomst voor Brabant. Het oude vertrouwde verdwijnt en er komt een periode van onzekerheid voor in de plaats.” (blz9)

Waarna volgt was, naar mijn mening, het meest revolutionaire zinnetje, verstopt in een riedel over economie en innovatie, namelijk “Economische groei is geen doel op zich(blz11).

Economisch krijgt dat bijvoorbeeld vorm in een selectiever beleid t.a.v. distributiedozen (blz19) , een selectievere acquisitie van nieuwe bedrijven (blz13), en uitbreiding van het programma Grote Oogst, de provinciale bijdrage aan de verduurzaming en de opschoning van de Brabantse bedrijventerreinen (blz19). Zie voor dat laatste ook https://www.bjmgerard.nl/het-schone-lucht-akkoord-in-brabant/ .

Gezondheid
Het akkoord signaleert een aantal gezondheidsbedreigende trends, zoals hittestress in steden, slechte luchtkwaliteit, en een hoger risico op zoönosen (ziektes die van dier op mens overspringen, zoals de Q-koorts en mogelijk in de toekomst de vogelgriep). Het akkoord spreekt de ambitie uit (blz 14) dat iedere Brabander in 2030 mag genieten van drie extra gezonde levensjaren.

Daarvoor moet het Schone Lucht Akkoord met het Rijk verder in Brabant worden uitgerold (blz39) (zie ook https://www.bjmgerard.nl/schone-lucht-akkoord-een-halfvol-glas/  en eerder genoemde link), wordt onderzoek gedaan naar het terugdringen van ultrafijn stof, en moet er een expertisecentrum komen voor long Covid en long Q-koorts (blz14).

Eindhoven Airport vanaf de Spottershill

De vliegvelden en de internationale treinen
Brabant heeft vier militaire vliegvelden, één groot civiel vliegveld, en twee General Aviation-vliegvelden (Seppe en Budel). Het Akkoord spreekt over economische voordelen en diverse emissies als nadelen. Voor laatstgenoemde twee geldt het Beleidskader Milieu, met Defensie is een voortdurende dialoog gaande, en het Advies-Van Geel voor Eindhoven Airport moet volledig worden uitgevoerd (blz22).
De provincie blijft voortdurend bij Rijk, NS en Prorail aandringen op betere internationale vliegverbindingen, mede als goed alternatief voor het vliegverkeer (blz 23).

Klimaat en energie
We willen in 2030 55% minder CO2-uitstoot in Brabant realiseren ten opzichte van 1990. We streven ernaar om in 2050 klimaatneutraal te zijn (blz28).

Eerste afspraak is dat de vier Regionale Energie Akkoorden (RES) worden uitgevoerd (blz29).

Extra windenergie boven op de RES kan alleen bij lokaal eigendom en voldoende draagvlak in de omgeving (blz29).

Voor zonneparken geldt de zonneladder. Zon op land wordt alleen toegestaan als dat nodig blijkt om de energiedoelstellingen te halen (wat mijns inziens altijd zal blijken). (blz29).

Het Akkoord noemt aardwarmte en bodemenergie als mogelijk, na uitvoerige afweging van de risico’s. De provincie wil risicodragend investeren in de ondersteuning van de warmtetransitie, conform de Wet collectieve warmtevoorziening (die er nog  niet is, bg) (blz29).

Dat laatste is overigens ook een lichtelijk revolutionaire bepaling, waarmee de provincie misschien nog het dichtst in de buurt  komt van een eigen energiebedrijf.
Het Akkoord benoemt de oprichting van ‘Energie Brabant’. “‘Energie Brabant!’ is gericht op zowel het ontwikkelen, stimuleren en bundelen van nieuwe duurzame energievormen als op de huidige provinciale activiteiten. Hiermee stimuleren wij Brabanders om mee te doen waar dat nog niet voldoende gebeurt. Wij scheppen randvoorwaarden om dit mogelijk maken.” (blz28).
Energie Brabant is door dit alles geen eigen energiebedrijf (zoals bijv. de SP wil bg). Er zit geen productiecapaciteit en de instelling gaat niet functioneren als energieleverancier.

(Overigens bestaat er in Midden-Brabant al wel een publieke onderneming met eigen productiecapaciteit, zie Publiek ontwikkelbedrijf REKS  . Dat is een BV waarvan de gemeenten in de RES-regio Midden-Brabant, m.u.v. Waalwijk, aandeelhouder zijn bg).

We verkennen via de Essentgelden en Energie Brabant!  hoe wij als provincie – in aanvulling op rijksregelingen en projecten van gemeenten – kunnen bijdragen aan bijvoorbeeld grootschalige isolatie van woningen, de warmtetransitie en zonnepanelen. Daarmee kunnen wij energiearmoede tegengaan (blz30).
Om bij het isoleren verlost te zijn van het vleermuis-in-de-spouwmuurprobleem gaat de provincie bij alle gemeenten stimuleren dat er een Soorten Management Plan komt, op basis waarvan verantwoord ontheffing gegeven kan worden van de Wet natuurbeheer (blz 45)

Het Akkoord wil grootschalige opslag van energie en warmte ondersteunen, na inventarisatie van de risico’s. (blz30)

Tenslotte wordt steun aan de energiecoöperaties beloofd (blz30).

MSR
Het akkoord wil de mogelijkheden van gesmolten zout-kernreactoren (MSR) onderzoeken. In deze periode gaat dat nog niet tot besluiten leiden, eventueel wel tot voorbereidingen.
(commentaar bg: men zegt dat als zo’n MSR op thorium draait, hij weinig of geen langlevend afval heeft, en dat het systeem inherent veilig is. Ik sluit niet uit dat beide beweringen waar zijn.
Maar er bestaat nog geen werkend commercieel model en dat kan nog wel 20 jaar duren. Meestal komt de MSR-wens van partijen ter rechterzijde die geen zonneparken en windmolens willen, en zich op een fata morgana richten. Zoals bekend, bestaan fata morgana-oases werkeljk, maar liggen ze zeer veel verder weg dan het lijkt. De verzekering dat er deze periode in Brabant geen besluiten genomen kunnen worden kan dan ook makkelijk worden afgegeven.
Ik vind overigens dat een systeem, dat mogelijk over 20 jaar goed werkt, alleszins de moeite waard om na te streven. Alle klimaatprognoses lopen minstens tot 2050 en vaak tot 2100.  Ik ben dan ook vóór een dergeljk onderzoek. Het ‘komt te laat-argument’ is een drogreden zolang dat onderzoek naast en niet in plaats van hernieuwbare energie plaatsvindt.)


Landbouw, milieu en natuur
De algemene trend in het Akkoord is dat landbouwbedrijven beter moeten worden of moeten stoppen. De transitie zal ingrijpend zijn.
Stoppen moet beter georganiseerd worden en er moet meer geld bij.
Doorgaan betekent innoveren, minder bestrijdingsmiddelen, makkelijker een inkomen verdienen met een combinatie van landbouw, voedselproductie, recreatie, energietransitie, waterberging, het produceren van natuurlijke bouwmaterialen, landschapsbeheer en/of zorg. Onder andere wordt de grondpolitiek ingezet als  middel, en worden de Essentgelden ingezet voor de strategische grondbank. (blz30-31-32).
Verder kunnen vergunningen worden ingetrokken of tijdelijk stopgezet of verleend.(blz46)

Mestbewerking vindt plaats op het eigen erf of op categorie 4 en 5-bedrijventerreinen. Groen gas produceren met monovergisters mag, zolang het niet stinkt, de omgeving niet protesteert en de vergisters zichzelf niet onmisbaar maken.(blz32)

Mestvergister De Princepeel in St Odiliapeel

Stallen die ouder zijn dan 15 of 20 jaar moeten voor de z.g. ‘stallendeadline’ veel minder stikstof gaan uitstoten door of minder dieren, of een natuurinclusieve bedrijfsvoering, of emissiereducerende technieken. Die technieken doen echter vaak niet wat ze beloven en halen het niet bij de rechter. Daardoor zit heel Brabant vast (varkens verhinderen de vooruitgang bg).
Het Akkoord stelt de stallendeadline voor melkvee uit tot 01 jan 2026, en houdt hem voor ander vee op 01 juli 2024. Men wil zo snel mogelijk meetsystemen op bedrijfsniveau. (blz42)

Het Akkoord wil de Kader Richtlijn Water in 2027 gehaald hebben, mits het Rijk bijlapt. (blz37)
Het infiltreren van regenwater in de grond wordt bevorderd, het onttrekken wordt afgeremd met een hogere grondwaterheffing (blz37), en minder grondwaterverbruik wordt nagestreefd met nieuwe technieken (blz38).

Per Natura2000-gebied wordt er een juridisch houdbaar plan tot herstel opgesteld, waardoor vergunningverlening ex de Wet natuurbeheer makkelijker wordt.(blz41)
Het Natuur Netwerk Brabant wordt conform afspraken uitgevoerd, eerstens rond Natura2000-gebieden en in overgangszones (blz35).

Het loont om dit Bestuursakkoord te bestuderen!

Zonneparken en ecologie – van beweringen naar wetenschap


Vooraf
Zelfs als er fors op energie in al zijn vormen bespaard gaat worden, zal er nog zeer veel meer energie dan nu in de vorm van elektriciteit nodig zijn – mogelijk een veelvoud. Onder andere vanwege elektrische auto’s en warmtepompen, maar ook omdat vroeg of laat de verduurzaming van de industrie tot zeer veel meer elektrificatie leidt.

Tot 2030 wordt daarin voorzien met de Regionale Energie Strategieën (RES) op het land, en een forse uitbreiding van wind op zee. Dat zijn programma’s die horen bij het Klimaatakkoord. Ik verdedig het uitvoeren van deze programma’s. Zie bijvoorbeeld https://www.bjmgerard.nl/handreiking-res-2-0/ en bijvoorbeeld https://www.bjmgerard.nl/de-regionale-energiestrategie-zuidoost-brabant-mre/ voor  het deel van de wereld waar ik woon.
Het bijbehorende gemeentelijke papierwerk moet in 2025 rond zijn.

Naast de eisen van de RES hebben alle gemeenten zelf vastgestelde ambities die veel verder gaan, bijvoorbeeld om in 2035 of 2040 geheel energieneutraal te zijn. Eindhoven en Helmond zelfs in 2030 ( https://www.bjmgerard.nl/eindhovens-helmonds-climate-neutral-smart-city-project-blijft-om-de-hete-brij-heendraaien/ ).

Over de strategie na 2030 wordt nu gedacht in scenario’s (zie vier scenarios voor het energiesysteem van de toekomst ).

De RES-sen moeten samen in Nederland 35 TWh hernieuwbare elektriciteit opleveren uit wind op land en grootschalige zon op land (dat betekent >15kWpiek ) .  Daarnaast moet ca 20% van de huizen van het gas af zijn, maar daarover gaat dit verhaal nu niet.
Daarnaast wordt kleinschalige PV-projecten ( <15kWpiek ) in het Klimaatakkoord ingeschat op samen 7TWh in 2030. Dat loopt beter dan gedacht.

De land-opgave van de nationale RES is niet uit te voeren zonder zonneparken (zie waarom je met alleen zonnepanelen op het dak niet genoeg kunt en waarom je ook wind- en zonneparken nodig hebt ). De geboden 2TWh in mijn MRE-gebied moet zelfs bijna geheel uit zonne-energie komen omdat de radar van de vele militaire vliegvelden in Brabant een groot deel van de provincie voor windenergie blokkeert.

Die zonneparken kunnen op grote daken liggen, of op de grond – als ze maar >15kWpiek zijn). Men haalt de doelen van de RES (2025 het papierwerk af!) niet met alleen maar zon op grote daken.
Het nationale beleid is dan ook wel terughoudend, maar niet strikt afwijzend tegenover zonneparken. Er worden wel eisen gesteld, zoals een argumentatie waarom een park en niet op het dak, en zoals multifunctioneel gebruik van de ruimte en aandacht voor ecologie bij zonneparken op de grond.

Het aantal zonneparken groeit, zie Zonneparken in Nederland dd 25 feb 2021.

Dit artikel gaat hierna over dat laatste.

Zonneparken zijn vaak omstreden
Grond kan bijvoorbeeld zijn oude vuilstorten, spoorbermen of geluidswallen. Grond kan niet zijn Natura2000-gebied of Nationale Parken (is in Nederland afgesproken). Grond kan wel zijn in  het Nationaal Natuur Netwerk, in beschermde landschappen en in beschermde en door de overheid aangewezen weidevogelkerngebieden, mits het zonnepark aantoonbaar ecologische meerwaarde heeft. Grond kan ook zijn landbouwgrond.

Het voornemen om een zonnepark aan te leggen kan tot heftige emoties in de omgeving leiden. Die kunnen berusten op subjectieve of objectieve gronden.
Subjectief is dat men het uitzicht niet mooi vindt. Daartegen valt niet te argumenteren. Het ontwerp kan zo mooi mogelijk gemaakt worden en kan met een bossingel worden afgeschermd, maar het blijft subjectief.
Objectief kan een zonnepark invloed hebben op ecologie en biodiversiteit. Hierover gaat het volgende verhaal.


De Gedragscode Zon op Land
In december 2018 werd de Ontwerptekst voor het Klimaatakkoord aan de regering aangeboden, en op 13 november 2019 kwamen de branche-organisatie Holland Solar, EnergieSamen namens de energiecoöperaties, alle grote natuurorganisaties  en bijvoorbeeld ook Greenpeace en Milieudefensie tot de Gedragscode Zon op Land.
De code is te vinden op https://hollandsolar.nl/standpunten/zon-op-land-en-water/gedragscode.html . Zie ook https://www.natuurenmilieufederaties.nl/nieuws/gedragscode-zon-op-land-krijgt-brede-steun/ .

In de code, voor zover het ecologie betreft, de hierboven genoemde bepalingen in welke gebieden geen resp. onder voorwaarden zonneparken mogen komen. Daarnaast een zorgvuldige locatiekeuze, het raadplegen van de constructieve zonneladder van de Natuur- en Milieu Federaties, een aanleg- en beheerplan met o.a. inpassing van bestaande natuurelementen en maaibeheer, werken aan een integrale landschapsopgave, minstens 25% onbedekt oppervlak, voorkoming van verdroging en geen gebruik van bestrijdingsmiddelen, compensatie indien nodig.

Ecologie en biodiversiteit bij zonneparken
Er wordt nog maar zeer kort onderzoek gedaan naar hoe het werkelijk zit met ecologische effecten van zonneparken. Ten tijde van de Gedragscode was dat er eigenlijk nog niet – de Code is min of meer op het gevoel geschreven. Wie dus bij voorbaat de vreselijkste problemen ziet bij zonneparken, baseert zich op losse gronden. 

Wageningen is in 2019 met het Solar Research Programma begonnen, dat inmiddels zo’n 40 researchers aan het werk zet. Het is verdeeld in deelprojecten, waarvan SolarEcoPlus er één is. Over SolarEcoPlus is op deze site al eerder geschreven, zie https://www.bjmgerard.nl/solarecoplus/ .

De research leidde tot een eerste wetenschappelijke publicatie “Verkenning van de bodem en de vegetatie in 25 zonneparken in Nederland” dd februari 2021 ( https://research.wur.nl/en/publications/verkenning-van-bodem-en-vegetatie-in-25-zonneparken-in-nederland-  en dan download pdf. Op dezelfde pagina staan andere relevante publicaties). De publicatie gaat alleen over planten – aangenomen wordt dat de biodiversiteit als geheel de planten volgt. Hierna over deze publicatie.

De studie verwacht dat er tot 2050 in Nederland 30.000 hectare zonnepark op het land nodig zal zijn. Dit lijkt me een wat al te hoge aanname, mogelijk bestaan er tegen die tijd internationale oplossingen.

De 25 onderzochte parken zijn een steekproef uit de 229 zonneparken die Nederland op 22 sept 2020 telde. Gestreefd is naar een goede afspiegeling van de diverse variabelen.

Voor 2018 zijn er weinig parken onderzocht omdat er nog maar weinig parken waren.
Na 2018 zijn er weinig parken onderzocht, omdat men die eerst een jaar de tijd wilde geven om de vegetatie door het eerste pioniersstadium heen te laten groeien.

Links hoeveel parken een bepaalde rijafstand hebben (dus 5 met een rijafstand van 200-249cm) en rechts de spleetbreedte in de panelen (van belang voor de bewatering van de ondergrond).

Wie geen tijd heeft voor het dikke pak papier, kan zich beperken tot de samenvatting, de inleiding en een hoofdstuk 7 ‘Richtlijnen voor ontwerp en beheer’. Weliswaar vinden de auteurs dat er eigenlijk meer onderzoek nodig is, maar er worden zoveel parken aangelegd dat men nu toch een richtlijn wil brengen.

De verkenning hanteert twee vergelijkingen.

In de eerste vergelijking worden ecologie en biodiversiteit van het park vergeleken met die van de grond, voorafgaand aan het park. Meestal was dat landbouwgrond en meestal is die zwaar bemest. Ten opzichte van deze uitgangspositie is ecologische winst mogelijk, mits een aantal voorwaarden waarvan de belangrijkste is dat de vaak voorkomende overvoerdheid van de grond verschraald moet worden. Dat kan door de toplaag af te graven of door hem uit te hongeren door actief maaibeheer, waarna het maaisel afgevoerd wordt (in den beginne 2* per jaar op zandgrond, minstens  vijf jaar lang).
Aan deze voorwaarde werd slechts bij drie van de onderzochte parken voldaan. Hier is ruimte voor winst en dat zou bijvoorbeeld afgedekt kunnen worden in de vergunning.

Ter vergelijking wordt hier het effect op een lichtmeter gemeten recht onder het paneel bij twee van de vijf mogelijke opstellingen die onderzocht zijn. Vertikaal staat het % licht op de meter t.o.v. wat de meter zou ontvangen als er geen paneel zou zijn. Horizontaal staat de tijd in uren, startend op het moment dat de lichtmeter voor het eerst iets van het paneel merkt.

In de tweede vergelijking wordt, gegeven dat er een park komt, gekeken wat de effecte zijn van de ontwerp-knoppen waaraan je kunt draaien.
Onder een laagbijdegrondse Oost-Westopstelling (die lijkt een beetje op de schildpadopstelling van de Romeinen bij Asterix en Obelix) is het donker en groeit bijna  niets.
Bij op het zuiden gerichte panelen hangt het er vanaf hoe breed ze zijn (smallere panelen leiden, bij overigens gelijke omstandigheden, tot  meer licht onder de panelen), hoe hoog ze zijn en hoever ze uit elkaar staan. Bij goed beheer zijn vanaf twee meter afstand hoge soortenaantallen mogelijk.
Natuurlijke elementen en bijbehorende natuurlijke overgangen (bijvoorbeeld poeltjes en waterlopen) bevorderen de biodiversiteit.
Een bossingel rond het terrein met inheemse bomen en struiken kan ook ecologisch nut hebben.
Dit alles moet in een situatiegebonden ontwerp- en beheerplan.

Een derde vergelijking wordt ten onrechte niet gemaakt, namelijk wat er met de grond zou gebeuren als je de klimaatcrisis zijn gang laat gaan. Immers, de energietransitie is voorwaarde voor aanpak van de opwarming van de aarde. Wat zou de ecologische waarde van de grond zijn na drie weken hittegolf naast een uitgedroogde beekbedding?

Naast EcoSolarPlus loopt er ook een andere langetermijnstudie, het EcoCertified-project, gericht op een wetenschappelijk onderbouwde eco-certificering.

De Universiteit van Groningen doet vergelijkbaar langdurig onderzoek, maar neemt daarin vogels mee ( https://www.rug.nl/research/gelifes/_news/2022/20221208-zonneparken en https://zoninlandschap.nl/nieuws/i225/rug-provincie-groningen-en-solarfields-starten-vijfjarig-onderzoek-naar-biodiversiteit ). Er zijn nog geen publicaties.

Update dd 02 april 2024: Inmiddels is er een tussenresultaat gepubliceerd van dit Groningse onderzoek. Het is te vinden op https://www.novar.nl/nieuws/ecologische-inrichting-van-zonneparken-helpt-natuur-niet-alle-soorten-profiteren/ . De conclusies gaan dezelfde kant op.

Het Plan-Rovers langs de Kleine Dommel tussen Eindhoven en Nuenen
Een tijd geleden hebben grondeigenaar Rovers en Vattenfall een plan ingediend om op landbouwgrond  in Eindhoven en Nuenen 18 hectare nieuwe natuur te ontwikkelen en 18 hectare zonnepark te realiseren. Zie https://www.bjmgerard.nl/combiplan-nieuwe-natuur-en-zonneveld-in-eindhoven-en-nuenen/ .
Ik  vond en vind dat een goed plan dat past bij de bovengenoemde ontwikkelingen. Helaas ligt het door een blokkade van de gemeente Nuenen stil.

Multifunctioneel
In een dichtbevolkt land als Nederland blijft het woekeren met de grond, waarvan teveel bij de landbouw zit. Dat men in Den Haag (coalitieakkoord Rutte-IV) graag meervoudig grondgebruik wil, valt te begrijpen. Klein probleem is dat het begrip ‘multifunctioneel’ niet omschreven is.

Ik vind een goede menging van zonnepark met natuur ‘multifunctioneel’.

Maar er zijn meer invulmogelijkheden. De branche (Alliantie Zon) heeft een brochure uitgebracht ‘Multifunctioneel ruimtegebruik’ waarin diverse combinaties langsgelopen worden. Zie https://alliantiezon.nl/ .

Naast zonnepark Hoogveld-Zuid in Uden (met de foto waarvan dit artikel opent) wordt bijvoorbeeld de combinatie agri-PV genoemd. Semi-transparante panelen geven sommige planten wat gewenste schaduw en bescherming tegen extreme omstandigheden. Frambozen en rode bessen bijvoorbeeld, maar sla schijnt het ook goed te doen ( https://noord-brabant.sp.nl/nieuws/2023/08/energie-sociale-impact-en-gedrevenheid )

Je kunt er kleinvee laten grazen. Hoewel, de doorwrochte bodem-en-vegetatie-verkenning zegt dat men pas moet laten begrazen als de bodem voldoende verschraald is, want begrazen zelf draagt niet bij aan de verschraling. En dan liever met koeien want die vreten alles op de grond, terwijl schapen selectief eten wat lekker is – moet je ze eerst dwingen om een deel van het terrein eerst kaal te knagen.
Geen geiten, want die gaan op de kabels kauwen.

Een oude vuilstort is een geliefde combinatiemogeljkheid, bijvoorbeeld bij Nyrstar.

Verder kan gecombineerd worden met carports, batterijopslag, waterberging of op een vliegveld. De lijst is niet uitputtend.

Hieronder ter afsluiting het zonnepark op vliegbasis Welschap, het enige zonnepark(je) in Eindhoven, 2,45 hectare. Het is in zoverre atypisch dat het gras door jarenlang maaibeheer al verschraald is (vliegvelden hebben een hekel aan vogels), waardoor de bestaande ecologische waarde hoger is dan op zwaar bemest grasland. Van de weeromstuit is het voordeel kleiner. Het kon nog beter (zegt de Verkenning) als bij het maaien het gras afgevoerd werd.

De EnMAP-satelliet voor aardwetenschappen


Het aardoppervlak en de atmosfeer begrijpen
Wie de wereld wil veranderen, moet hem begrijpen. Grondige kennis van het  verloop en de stand van zaken van natuurlijke en door de mens veroorzaakte processen op aarde is onmisbaar.
Met Marx kan men vinden dat het niet de taak van de filosofie is om de werkelijkheid te kennen, maar om die te veranderen. Men moet niet alleen maar weten welk afval in welke rivier zit, het moet stoppen met het er te zitten. Wie, aldus redenerend, vindt dat dat er meer nodig is dan alleen maar kennis, heeft een punt. Maar men kan niet elk punt tegelijk maken.

Vandaar een artikel over de Duitse Environmental Mapping and Analysis Program-satelliet (EnMAP), die op 01 april 2022 op een raket van Elon Musk de ruimte inging, en daar sindsdien succesvol plaatjes schiet.


Voor het persbericht zie https://www.bmwk.de/Redaktion/EN/Pressemitteilungen/2022/04/20220402-german-environmental-satellite-launched-into-space.html of https://www.dlr.de/de/forschung-und-transfer/projekte-und-missionen/enmap/der-erste-deutsche-hyperspektralsensor-im-all .

De satelliet
De satelliet vliegt op 650km hoogte in een zonsynchrone baan. Daardoor passeert de satelliet de evenaar steeds rond 11 uur lokale tijd. De baan voert net niet over beide polen, maar omdat de camera’s zowel recht naar beneden kunnen kijken, als onder een hoek van 30° met de vertikaal aan weerszijden, kunnen ook de poolgebieden in beeld gebracht worden.
Die aarde draait onder de satellietbaan door. Zodoende kan de hele aarde meegenomen worden in 27 dagen (als de satelliet alleen maar recht naar beneden kijkt) of 4 dagen (als hij onder 30° kijkt).

Het kleinste detail dat aan de oppervlakte kan worden waargenomen is 30 bij 30 m.


De satelliet is ‘hyperspectraal’. Enige uitleg voor leken om dat te snappen.
Het oog van een (niet-kleurenblinde) mens ziet de wereld overdag met drie pigmenten (vandaar drie primaire kleuren). Toen onze soort nog in de bomen leefde, heeft dat systeem zich ontwikkeld o.a. omdat het geschikt was om de rijpheid van eetbaar fruit te onderzoeken. De meeste dieren hebben minder pigmenten.
Bij de mens zijn de gevoeligheidskrommes breed. Als een kleur het netvlies treft, activeert hij de drie pigmenten in wisselende mate en onze hersens rekenen dat om naar een kleur.


Zou je een dergelijk schema maken van de EnMAP, dan krijg je ook van dat soort curves, maar er zijn grote verschillen.
Het eerste is dat de EnMAP twee systemen heeft: VNIR,  (Visual Near InfraRed) dat het gebied afdekt van 420nm tot 1000nm (van links tot iets rechts van wat boven afgebeeld is, en SWIR (ShortWave InfraRed), dat van 900 tot 2450nm loopt (en dus geheel rechts van bovenstaand schema ligt). De EnMAP heeft als het ware twee verschillende ogen.
Je zou ook, zoals boven, gevoeligheidscurves kunnen tekenen, maar die zien er dan heel anders uit.
In het VNIR-gebied zou je 95 curves zien van elk 6,5nm breed, die elkaar nauwelijks overlappen, en in het SWIR gebied idem 135 curves, elk 10nm breed. Eén curve heet in de techniek een kanaal.
Zoals het menselijk netvlies een waargenomen tint ombouwt tot drie getallen, bouwt de VNIR-camera diezelfde tint om tot 95 getallen. Zo ook, onafhankelijk, de SWIR .
Op die getallenstroom kun je met algorithmes gewichtsfactoren zetten. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: geef mij de Noordzee alleen  in de kleuren van chlorofyll (de groene kleurstof van algen en planten), of je kunt zeggen: geef mij de Hispar Gletscher in Pakistan zoals een mens die van boven zou zien (True Color). En omdat de satelliet elke vier dagen een beeld kan maken, jaren lang, steeds op hetzelfde moment van de dag, kan de ijsbedekking van die gletscher nauwkeurig gevolgd worden.

Het ruimtevaartdeel  van het project zit bij het Deutsches Zentrum für Luft- und Raumfahrt (DLR, https://www.dlr.de/de ).
De bouw van de satelliet en het spectraalinstrument zat bij OHB-System AG .
De wetenschappelijke leiding zit bij het GeoForschungszentrum Potsdam (GFZ) ( https://www.gfz-potsdam.de/sektion/fernerkundung-und-geoinformatik/projekte/enmap en  https://www.enmap.org/ )

Het is een geheel publiek programma, en in beginsel vrij en Open Source.

Hispar Gletscher in Pakistan_28juni2022, EnMAP-foto, True color

Het wetenschappelijk programma.
Zoals altijd, staat de wetenschap op de schouders van zijn voorgangers.
Tot de EnMAP bestonden er satellietsystemen (bijvoorbeeld het PRISMA-systeem) met veel minder kanalen, of systemen met evenveel kanalen, maar dan in een vliegtuig.
Met de oude satellieten kon je bijvoorbeeld zien dat er ergens een algenbloei was, en met de EnMAP kun je straks zien om welk soort alg het gaat.

Het projectportaal is te vinden op https://www.enmap.org/ , een uitermate interessante site.
Omdat de EnMAP nog maar een dik jaar werkt, zijn er nog geen wetenschappelijke publicaties verschenen. Die kosten meestal meer tijd.
Er zijn al wel mooie losse afbeeldingen gepubliceerd in de Image Gallery op deze pagina (het plaatje van de Hispar gletscher is er daar één van).

Ook op het projectportaal een brochure over het project, die op uitermate interessante wijze de verschillende mogelijkheden beschrijft. Beeldmateriaal in die brochure is dus of op oudere satellieten, of op simulaties gebaseerd. Drie voorbeelden.


Bovenstaande foto is van de Waddenzee bij het eiland Sylt (links), via een dam verbonden met het Sleeswijk-Holstein ter hoogte van de Deense grens (rechts).
Het grootste deel van de afbeelding is een beeld van de oude Landsat. Het bochtige lint dat daarover heen gelegd is geeft aan wat een modern hyperspectraal beeld met dat gebied kan. Deze informatie komt van een systeem aan boord van een vliegtuig, maar de EnMAP zou dit ook kunnen.

De afbeelding hieronder betreft een opname van overbegrazing in Namibië, links met beelden van oudere satellieten en rechts een foto op de grond.


De mogelijkheden van de EnMAP kunnen bijvoorbeeld ook van pas komen in stedelijke planning. Stedelijk gebied kan preciezer geïnterpreteerd worden.
In onderstaande afbeelding  de reflectiecurven van verschillende stedelijke materialen, en een voorbeeld in de praktijk (dit berust op oudere satellieten en simulatie).
Op deze wijze kan eenvoudig in kaart gebracht worden welk percentage van de stad uit asfalt bestaat, welk percentage uit dakpan – zelfs op een schaal kleiner dan een pixel. Met de bestaande handmatige kartering is dat niet te doen.
Een en ander is erg fijne informatie om het Heat Island-effect van steden aan te kunnen pakken.
Wat ook aangenaam is, is dat de satelliet het gedrag van water kan analyseren.

De gaten in de curves in het infrarood ontstaan omdat de atmosfeer voor deze golflengtes geheel ondoorzichtig is. Een alien met ogen die werken rond de 1400nm zou de aarde zwart zien.


Tenslotte nog wat plaatjes voor de mooiigheid (uit de Image galerie).
Ik heb een voorliefde voor mooie plaatjes.

Narsarsuaq, Groenland_22 juni 2022_True color

Scott Reef, West-Australië, 27juli2022_True color

Kunstmatige Palmeilanden, Verenigde Arabische Emiraten, 12juni 2022
Links True color, rechts False color

Vleermuizen in de spouw en toch isoleren? (update dd 30 aug 2023, 02 sept 2023 en 01 mei 2024)

Dwergvleermuis

De Raad van State-uitspraken
Vleermuizen en zijn of haar verblijfplaatsen zijn wettelijk strikt beschermd op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb), welke bescherming afgeleid is van de Europese Habitatrichtlijn. Dat geldt ook als die beesten (in casu de dwergvleermuis) zich in je spouwmuur te vestigen. Voor de mens is vleermuisverblijf zeer onpraktisch, bijvoorbeeld als je die spouwmuur wilt isoleren.

Een wet is ook een wet als het even niet zo goed uitkomt.
Dat merkte het Ministerie van LNV toen de Raad van State op 21 april 2021 de Gedragsrichtlijn ‘Duurzaam renoveren tot Nul Op de Mater-woningen’ afkeurde.
En dat merkte het bedrijf IsoSun BV uit Best toen GS van de provincie Utrecht op 11 nov 2019 een dwangsom oplegde wegens het overtreden van de Wnb bij een woningisolatieproject in Rhenen. Via de Rechtbank (die GS gelijk gaf) liep dat door naar de Raad van State.
In beide gevallen was de achterliggende logica van de Raad van State dat niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat aan de eisen van de Wnb voldaan was. Het Bestse bedrijf bijvoorbeeld keek, via een in elk geveldeel geboord klein gat, met een camera in de spouwmuur en liep met de eigenaar een rondje rond het pand. De Raad van State vond dat onvoldoende, omdat je met zo’n camera maar een stukje van de spouw kunt zien, mede omdat er vaak bouwpuin en leidingen lopen, en omdat een dwergvleermuis zo groot is als een lucifersdoosje.
Er was minstens een quick scan nodig (of er kieren en spleten zijn waardoor de beesten naar binnen kunnen) en als die er aanleiding toe gaf, een volledig ecologisch onderzoek. Sinds 2017 bestaat hiervoor een Vleermuisprotocol. Wat kan helpen is bijvoorbeeld een warmtecamera of een batrecorder. Het onderzoek kan dan leiden tot een ontheffingsverzoek bij het bevoegd gezag voor de Wnb, de provincie.

De zaak zelf lag voor de Raad van State duidelijk, GS hadden gelijk – een uitspraak met impact binnen de sector.
De (goed leesbare) uitspraak van de Raad van State is te vinden op https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@138605/202103977-1-r2/ .

Een en ander betekent, dat een huiseigenaar, woningbouwvereniging of isolatiebedrijf die met te weinig aandacht voor vleermuizen spouwmuren isoleert, strafbaar is.

Een vergelijkbare logica geldt overigens voor huismussen en gierzwaluwen, als men iets met dakpannen doet of met zonnepanelen.

Huismus

Gierzwaluw

De Amicus curiae – procedure
Nu snapt de Raad van State zeer wel tot welke praktische problemen haar uitspraak kan leiden.

Een volledig ecologisch onderzoek kan bijvoorbeeld tot twee jaar duren en de kosten kunnen oplopen tot een duizend of zes – bovenop de eigenlijke spouwmuurisolatie die minder dan de helft van dit bedrag kost.

Om een indruk te krijgen van een problematiek en de maatschappelijke gevolgen daarvan kan de Raad van State, buiten de formele processtukken om, sinds 2021  aan ‘meedenkers’ vragen een inbreng te leveren. Dit wordt genoemd de ‘Amicus curiae – procedure’.

In dit specifieke geval heeft de Raad van State acht vragen geformuleerd over onderzoeksmethodes, extra kosten en oplossingsmogelijkheden, en die voorgelegd aan elf specifieke organisaties, en later aan iedere geïnteresseerde. Hierop zijn 20 reacties binnengekomen van natuurlijke personen en 26 reacties van organisaties.
Het gaat om brancheorganisaties uit de isolatiesector, natuurorganisaties, maar bijvoorbeeld ook de Vereniging Eigen Huis, het Ministerie van LNV en de overheidskoepels IPO en VNG (provincies resp. gemeenten).
De vragen en de reacties zijn te vinden op https://www.raadvanstate.nl/contact/meedenkers-vleermuizen-in-spouw/ .

De Amicus curiae-procedure heeft in dit geval het karakter van een juridisch vrijblijvende beschouwing.
Het Raad van State-verhaal begon met een dwangsomprocedure dd 11 nov 2019, en over die concrete handeling werd het oordeel  van de Raad van State gevraagd. De Amicus curiae – procedure is van na die tijd. Daarom geeft de Raad eerst het oordeel in de zaak, en pas daarna de beschouwing.

Open stootvoeg

Het Soorten Management Plan (SMP) en het Pre-SMP
In bijna alle reacties (zegt de Raad van State) komt naar voren dat er sinds 2019 zich inzake vleermuizen en na-isolatie heel veel ontwikkelingen hebben voorgedaan. Men verwijst dan naar de systematiek van het Soorten Management Plan (SMP) en het Pre-SMP. In deze heeft het College van GS van de provincie Utrecht pionierswerk verricht.

Zie https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/natuur/biodiversiteit-stad-en-dorp-bisd/soortenmanagementplan-smp en www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/natuur/biodiversiteit-stad-en-dorp-bisd/pre-soortenmanagementplan-pre-smp .

De kern van de zaak is dat een ecologisch vleermuisonderzoek niet op individuele basis hoeft plaats te vinden, maar ook door een organisatie (bijvoorbeeld een woningbouwvereniging) voor een project, of zelfs door een College van B&W voor een hele gemeente – wat dan kan resulteren in een ontheffing zijdens de provincie voor die hele gemeente.
Voor de inwoners van die gemeente biedt dus een dergelijke aanpak grote voordelen. Het kan per huishouden duizenden euro’s onderzoekskosten schelen en zelfs strafbaarheid vermijden.
Alle reden voor inwoners om er bij de plaatselijke politiek op aan te dringen een dergelijke collectieve aanpak op te starten.

De gemeente moet dan op gebiedsniveau ecologisch onderzoek laten doen en dat moet leiden tot een Soortenmanagement Plan voor dat gebied. GS van Utrecht hebben hiertoe onder andere een Handleiding opgesteld hoe dat moet ( https://www.provincie-utrecht.nl/sites/default/files/2022-04/Handleiding%20Opstellen%20Soortenmanagementplan%20en%20Gebiedsgerichte%20ontheffingsaanvraag%2C%20april%202022.pdf ).
Op genoemde site van de provincie Utrecht staat nadere uitleg om een SMP op te stellen. En kan daar ook vragen stellen.

Het maken van een SMP kost één tot twee jaar en daarna moet het naar de provincie, die dan  voor het onderzochte gebied (dat kan de gemeente zijn) voor 10 jaar ontheffing van de Wnb kan geven.
In die één tot twee jaar kan de gemeente gebruik maken van een pre-SMP, met bijbehorende ontheffing voor twee jaar. Zie ook weer bovenstaande link.

Vleermuisonderzoekers gaan uit van het Vleermuisprotocol van het Netwerk Groene Bureau’s (samen met de Zoogdiervereniging en RVO). Dat wordt regelmatig geüpdated. De laatste versie is dd 2021 (de Raad van State noemde nog de 2017-versie). Het is een techniek die slechts door deskundigen uitgevoerd kan worden. Het protocol, met nadere toelichting, is te vinden op https://www.netwerkgroenebureaus.nl/werken-aan-kwaliteit/vleermuisprotocol .

Faunazorg is bij de provincies ondergebracht in de werkorganisatie Bij12. Die heeft voor allerlei soorten kennisdocumenten opgesteld. Die zijn te vinden op https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/kennisdocumenten-soorten-ontheffingen-wet-natuurbescherming/ . Daar staat er ook een voor de gewone dwergvleermuis. Het blijkt best wel een interessant beestje.
Het Kennisdocument geeft een aantal  aandachtspunten, waaraan gedacht moet worden bij diverse menselijke handelingen. Onderstaand staatje is een deel uit een groter geheel, en wel het deel dat relevant is voor de isolatievraag.

En wat als er mogelijk een vleermuis in je spouw zit en je wilt isoleren?
De dwergvleermuis komt veel voor en de kans, dat er in bepaalde wijken eentje in een spouw zit, is zeker niet nul.

Je mag het beestje naar buiten werken (‘natuurvrij maken’) als aan voorwaarden voldaan is. Bovenstaand staatje geeft er al een paar: bijvoorbeeld timing en alternatieve verblijfplaatsen. Hetgeen betekent dat een isolatiebedrijf en zijn klant(en) een planning moeten maken, en dat gaat niet lukken zonder deskundige kennis (die dus in een SMP kan zitten).

Als aan de voorwaarden voldaan is, mag je de beestjes zachtjes naar buiten masseren. Ze hebben bijvoorbeeld de pest aan licht en tocht (dat kun je in de verblijfplaats organiseren), en er bestaat zoiets als een one way-katteluik voor vleermuizen. Als je denkt dat alle vleermuizen weg zijn, zet je bijvoorbeeld een lamp op de opening. Dit alles hoeft niet vreselijk traumatisch te zijn – in praktijk gebruiken dwergvleermuizen toch al verschillende verblijfplaatsen.

One way-vleermuizenluik

De provincie Utrecht geeft op https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/natuur/biodiversiteit-stad-en-dorp-bisd/natuurvriendelijk-isoleren ook ondersteuning bij voornemens om natuurvriendelijk te isoleren.

Er wordt bijvoorbeeld een publieksfolder aangeboden ( https://www.provincie-utrecht.nl/media/8998 ) die vooral wervende teksten bevat.
In die folder wordt verwezen naar een site van de branche ( https://www.natuurvriendelijkisoleren.nl/ ), waarop je kunt zien welke bedrijven al natuurvriendelijk isoleren, en welke gemeenten al een ontheffing hebben. Op 12 aug 2023 zijn dat alleen nog gemeenten in de provincie Utrecht.
Als Brabantse huiseigenaar heb je al wel de keuze uit een handvol mogelijkheden (waaronder het IsoSun van bij de Raad van State).

Een iets informatievere tekst heet ‘Methodiek natuurvriendelijk isoleren’ en is te vinden op https://www.provincie-utrecht.nl/media/7154 . Die geeft spelregels voor diverse vormen van isolatie, en voor het aanbrengen van zonnepanelen.
Er zijn compensatieverplichtingen, en het liefste ziet men die in de gevel waar de vleermuis toch al zat (grootste kans dat het goed gaat), maar dan in een klein deel waar het isoleren op gecontroleerde wijze achterwege wordt gelaten (met allerlei mitsen en maren).
Men kan een indruk krijgen van de compensatieverplichtingen in onderstaande kopie uit de tekst (let wel dat dit een deel van een groter verhaal is, lees, indien nodig, het hele verhaal)


Een verstandig compromis bij conflicterende goede bedoelingen
Goede bedoelingen op het gebied van klimaat, energie, milieu en biodiversiteit kunnen onderling conflicteren. Er bestaat geen magisch beginsel dat alle goede bedoelingen als vanzelf dezelfde kant op laat wijzen.
In dat soort situaties zijn verstandige compromissen nodig die de conflicten overstijgen.
Het vleermuis – isolatieverhaal is mijns inziens zo’n verstandig cpmpromis.

Update dd 30 aug 2023

Inmiddels heeft het Eindhovense SP-gemeenteraadslid Jannie Visscher vragen gesteld aan B&W over dit onderwerp. ‘Vier keer winst’ zegt ze: de vleermuizen worden beschermd, isolatie kan doorgaan, isolatiebedrijven blijven aan het werk en woningbezitters worden niet op hoge kosten gejaagd. Kort geformuleerd wil Visscher weten of en zo ja, hoe de gemeente een (pre)SMP gaat maken.
De volledige tekst is hieronder te vinden.

Update dd 02 sept 2023

In het op vrijdag 01 sept 2023 uitgebrachte nieuwe bestuursakkoord voor de provincie Noord-Brabant staat een passage (blz 45), waarin expliciet vooruit gelopen wordt op de mogelijkheid o gemeentelijke (Pre-)SMP’s te maken.

Startnotitie Toekomstbestendig Bestuur
We stimuleren dat alle Brabantse gemeenten een gebiedsgerichte ontheffing kunnen krijgen in het kader van de Wet Natuurbescherming voor soortenbescherming (bescherming van kwetsbare planten en dieren). Voorwaarde hiervoor is dat gemeenten een effectief en juridisch houdbaar soortenmanagementplan maken en uitvoeren. We willen dit systeem eenvoudiger en effectiever maken. We bereiken daarmee dat huizen sneller gebouwd, geïsoleerd en gerenoveerd kunnen worden, en dat beschermde dieren en planten in het gebouwde gebied beschermd blijven.

Update dd 01 mei 2024

De Stichting W/E adviseurs heeft in opdracht van de NVDE en VENIN (de brancheorganisatie van Isolerend Nederland) onderzocht of er aanvullende (en liefst betere) methodes zijn om vleermuizen in spouwmuren op te sporen.
W/E Adviseurs noemen de mogelijkheid om (e)DNA te winnen uit de lucht van de spouwholte, of van de randen van de openingen waardoor de beestjes naar buiten kruipen. Ze verwachten daar wel wat van, maar dd deze tekst is de methode nog niet gevalideerd door de provincies, en dus nog niet toegestaan.
Zie https://www.nvde.nl/wp-content/uploads/2024/04/Rapport-32465-Methoden-voor-natuurvriendelijk-isoleren-17-04-2024.pdf .

Waterkwaliteit wordt volgende crisis

De Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) heeft in een rapport uitgesproken dat de Nederlandse waterkwaliteit zo slecht is, dat stikstofachtige blokkades kunnen gaan optreden als Nederland niet in 2027 aan de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) voldoet – en het zit er dik in dat dat het geval zal zijn.

Op https://www.rli.nl/publicaties/2023/advies/goed-water-goed-geregeld  is een setje documenten te vinden, inhoudend een briefadvies van het RLI aan minister Harbers, bijbehorend persbericht, drie eerdere essays van niet bij de RLI-studie betrokken geleerden, en een aantal perspublicaties.

Alleen de grotere waterlichamen vallen onder de KRW ( https://www.h2owaternetwerk.nl/vakartikelen/krw-doelen-voor-de-overige-wateren-in-noord-brabant-een-pragmatische-uitwerking )

De Kader Richtlijn Water
De Kader Richtlijn Water (KRW) is Europese wetgeving m.b.t. het grond- en oppervlaktewater, die in 2000 door de Nederlandse regering overgenomen is. Eigenlijk had het Nederlandse watersysteem al in 2015 aan de KRW moeten voldoen, maar dat was uitzichtsloos. Nederland heeft twee extra termijnen van elk zes jaar gekregen, welke laatste termijn dus in 2027 afloopt.
Als Nederland niet aan (inmiddels zijn eigen) wet voldoet, kunnen er boetes volgen. Bovendien kan dan iedereen procederen tegen bouw- en infraplannen als die  mogelijkerwijs tot een verslechtering van het watersysteem leiden.
De situatie lijkt erg veel op die momenteel rond stikstof speelt, met dien verstande dat de waterproblematiek lokaler is.

De KRW viel in 2000 als het ware tussen de op dat moment al bestaande wetten van eigen huize, zoals Nitraatrichtlijn, de Zwemwaterrichtlijn, de Richtlijn Milieukwaliteitseisen Gevaarlijke Stoffen Oppervlaktewateren, en de Richtlijn Behandeling Stedelijk Afvalwater.

Het beste vertrekpunt om de KRW te bestuderen is de website van het RIVM https://www.rivm.nl/kaderrichtlijn-water-krw . Deze website is voor het laatst bewerkt op 11 maart 2019, maar er is wettelijk sindsdien niets of niet veel veranderd, dus hij kan nog gehanteerd worden. Alles staat er netjes bij elkaar.
Vanuit deze site wordt onder meer verwezen naar een recentere site https://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/wetgeving-beleid/kaderrichtlijn-water/ .


Zie het schema hierboven.

Voor de Chemische Kwaliteit is voor oppervlaktewater en grondwater een Europese norm gesteld in resp. de Richtlijn Prioritaire Stoffen en de Grondwaterrichtlijn. Op https://www.rivm.nl/kaderrichtlijn-water-krw/chemische-doelen zijn die aanklikbaar.

Als voorbeeld de start met de eerste vier prioritaire stoffen in oppervlaktewater:

Dat loopt dus zo door tot nummer 33. Daar bovenop is er nog een lijstje met 8 stoffen (waaronder bestrijdingsmiddelen) waarvoor geen MAC-EQS gedefinieerd is.

Zo ook als voorbeeld de intro van de bijlage bij de Dochterrichtlijn Grondwater:


Beide voorbeelden zijn om een idee te krijgen. De documenten zijn te groot om hier integraal te behandelen.

Dit verhaal beperkt zich verder tot het oppervlaktewater. Over het grondwater (kwantiteit en kwaliteit)  is elders op deze site het een en ander te vinden, zie rechtbank-verbiedt-extra-water-oppompen-bij-refresco-maarheeze/ .

Het doel bij de chemische kwaliteit is simpel: die voldoet wel als alle 33 stoffen aan de norm voldoen, en anders voldoet hij niet.

De Nederlandse overheid heeft aan de 33 Europese stoffen 77 eigen Nederlandse stoffen toegevoegd, die niet Europabreed een probleem zijn en soms alleen maar binnen een beperkt aantal Nederlandse stroomgebieden. Deze eigen Nederlandse stoffen heten ‘specifieke verontreinigende stoffen’ en zijn in bovenstaand stroomschema ondergebracht onder de code ‘overig relevant’ (ca 100 stoffen).
Op https://www.clo.nl/indicatoren/nl1567-kwaliteit-overig-relevante-verontreinigende-stoffen-in-oppervlaktewater-krw staat een lijst met de belangrijkste van deze stoffen.

Bij de Ecologische Kwaliteit ligt het ingewikkelder. Daar is het als het ware getrapt. Eerst moet de biologie minstens ‘goed’ zijn; daarna moeten de fysisch-chemische en overige relevante parameters elk minstens goed zijn, en ‘zeer goed’ is alleen te bereiken als de hydromorfologie goed is (hydromorfologie is hoe de rivier stroomt, oeverkenmerken en dergelijke).
Voor de fysisch-chemische toestand tellen mee fosfaat, stikstof, chloride, temperatuur, zuurgraad, zuurstofverzadiging en voor een aantal watertypen ook doorzicht.


Overall moet voor min of meer natuurlijke wateren met maatregelen een Goede Ecologische Toestand bereikt worden. Dat is de ondergrens van ‘goed’, zijnde een 0,6 op een schaal van 1.
Voor kunstmatige of sterk veranderde wateren (en dat zijn bijna alle Nederlandse wateren) moet met maatregelen een Goed Ecologisch Potentieel (GEP) bereikt worden, wat in praktijk de ondergrens van matig is, oftewel 0,4 op een schaal van 1.

In Noord-Brabant is de ondergrens voor waterlopen die niet onder de KWR vallen (90%) vastgesteld op 0,20 op de 1-schaal ( https://www.h2owaternetwerk.nl/vakartikelen/krw-doelen-voor-de-overige-wateren-in-noord-brabant-een-pragmatische-uitwerking ) .

Het is een vak apart om dit allemaal vorm te geven, temeer daar elk water anders is. Het toegankelijkste op nationaal niveau  is de Handreiking KRW-doelen ( https://www.stowa.nl/sites/default/files/assets/PUBLICATIES/Publicaties%202018/STOWA%202018-15%20handreiking%20defdefversie.pdf ) waaruit onderstaande schematische tekeningen afkomstig zijn (ESF betekent Ecologische Sleutel Factor).
Het voert te ver om dit hier te willen uitleggen.

De KWR in Noord-Brabant
Voor de provincie Noord-Brabant lag de uitwerking bij de provincie en de waterschappen samen. Die  uitwerking te vinden op www.brabant.nl/applicaties/sis/download.ashx?qvi=28574 . Dit is een bijlage bij het Provinciaal Waterplan 2010 (geschreven najaar 2009).
Deze tekst bevat een heldere beschrijving van de systematiek en de invulling daarvan, die men in Noord-Brabant toen gedefinieerd heeft. Deze uitleg en de systematiek zijn nog geldig.

Het document geeft ecologische einddoelen weer. Ten tijde va het document zouden die in 2015 bereikt moeten zijn, maar in 2010 was al sprake van uitzonderingen en van het vooruitschuiven van het bereiken van het doel naar 2021 of zelfs 2027. Beide zijn onder voorwaarden toegestaan.
In elk geval bevat het document maatregelplanningen voor de periode 2010-2015, maar ook voor de periode 2016-2027.

Het document geeft ook een uitvoerige behandeling (factsheet) van de verschillende grondwaterlichamen, maar die behandel ik hier niet.

Het document geeft voor elk KRW-oppervlaktewaterlichaam doelen. Het gaat in alle gevallen om Sterk Veranderde (SV) of Kunstmatige (K) waterlichamen. Het GEP zou dus minstens 0,4 moeten zijn. Soms streeft de provincie naar 0,6.

Ik heb uit de lange lijst een selectie gemaakt voor een aantal KRW-waterlichamen in Oost-Brabant.


Wat komt er nu van terecht?
Veel te weinig, en dat is de reden voor de opkomende paniek.

De cijfers over 2021 zijn te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving (CLO), het naslagwerk dat door het PBL wordt bijgehouden.
Het CLO houdt een heleboel gegevens bij.

Eerst het totaaloverzicht in de vorm van een vergelijking 2015-2021, zie https://www.clo.nl/indicatoren/nl1438-kwaliteit-oppervlaktewater-krw .
Voor deelaspecten zie de rechterkantlijn van het CLO.
Met name op het vlak van chemische stoffen scoort 2021 slechter dan 2015.


De link https://www.clo.nl/indicatoren/nl0252-fysisch-chemische-waterkwaliteit-krw komt bij de fysisch-chemische gegevens uit.


Nog even terugkijken: voor min of meer natuurlijke wateren moet van de KRW de fysisch-chemische toestand minstens goed zijn (dus groen), en voor sterk veranderde en kunstmatige wateren minstens matig (geel). Alles wat daaronder zit, haalde in 2021 het doel niet.

Dezelfde grootheden zijn ook op kaart beschikbaar:


In de categorie ‘specifiek verontreinigende stoffen’ lijkt de situatie in 2021 fors verslechterd dan in 2015 ( https://www.clo.nl/indicatoren/nl1567-kwaliteit-overig-relevante-verontreinigende-stoffen-in-oppervlaktewater-krw ). Het CLO tekent hierbij aan dat tussentijdse wijzigingen in de systematiek aangebracht zijn, waardoor de twee jaren niet helemaal vergelijkbaar zijn. Ik vind dit voorbehoud niet sterk.


Het standpunt van de RLI
De RLI neemt geen blad voor de mond.

De RLI stelt klip en klaar dat ‘dat met het huidige Nederlandse beleid de KRW-doelen in 2027 redelijkerwijs niet meer kunnen worden gehaald’, dat dat zonder beleidsaanscherping ook na 2027 niet gaat lukken, en herhaalt nog eens in het kort wat daar de risico’s van zijn.

De RLI ziet drie hoofdoorzaken:

  • Een gebrek aan urgentiebesef, zowel in Den Haag als bij de lagere overheden, terwijl toch het probleem zelf alsmede de deadline van groot belang zijn
  • Teveel vrijblijvendheid. Er is van alles vastgelegd in bestuursakkoorden en beleidsbrieven, maar er is nergens iets afgesproken dat juridisch bindend is. Bovendien hebben KRW-afspraken een band met andere beleidsterreinen, zoals het mestbeleid, de omgang met bestrijdingsmiddelen en het lozen van gevaarlijke stoffen. De KRW-eisen worden niet naar die beleidsterreinen doorvertaald.
  • Taken en verantwoordelijkheden worden slecht uitgevoerd. Beekdalen worden onvoldoende aangepast, niet alle waterschappen halen fosfaat en nitraat uit het rioolwater, de wettelijk verplichte update van watervergunningen vindt niet plaats, toezicht en handhaving schieten te kort, overheden zitten elkaar in de weg bij de ruimtelijke planvorming en de wettelijke zorgplicht voor de bescherming van drinkwaterbronnen krijgt nauwelijks invulling.

Peelrijt_foto bjmgerard_04mei2023 (KRW-waterlichaam)

Daarom doet de RLI vijf aanbevelingen:

  • Aanbeveling 1. Zorg voor betere doorwerking van de KRW op alle relevante beleidsterreinen en tref hiervoor verplichtende maatregelen.
    De KRW moet het hele kabinet aangaan en niet alleen de minister van I&W. De KRW-doelen moeten expliciet en dwingend doorwerken op alle relevante terreinen. Daartoe moet de ‘Watertoets’ meer gewicht krijgen. De bestaande Watertoets moet dwingender worden en tot aanpassing va ruimtelijke plannen leiden als die de watersituatie verergeren.
    De verplichte actualisatie van watervergunningen moet beter uitgevoerd worden.
    Vergunningen voor onbepaalde tijd mogen niet meer verleend worden.
    Het geheel aan meldingen en vergunningen moet worden opgenomen in een openbaar register.
    De nieuwe Omgevingswet moet al van tevoren geprepareerd worden op het verkrijgen van een goede greep op KRW-doelen.
  • Aanbeveling 2. Maak alle onttrekkingen uit grond- en oppervlaktewater vergunning- of melding-plichtig en reserveer voldoende fysieke ruimte voor drinkwaterwinning
    Maak alle grote wateronttrekkingen vergunningplichtig en alle kleine meldings- of vergunningsplichtig , afhankelijk van de nood. De drinkwatervoorziening is prioritair
  • Aanbeveling 3. Verminder de nutriëntenconcentratie in het grond- en oppervlaktewater door aanscherping van de mestregelgeving, zet instrumenten in voor de door het kabinet beoogde vermindering van de veestapel en verbeter de zuivering in rioolwaterzuiveringsinstallaties
    Het gaat hier vooral over nitraat en fosfaat.
    De RLi wil dat de mestwetgeving ondergeschikt gemaakt moet worden aan de KRW-doelen.
    Het aantal fosfaat- en dierrechten moet stapsgewijze worden afgeroomd. Dit sluit aan bij de lopende discussie over de stikstofdepositie

Waterschappen hebben niet in al hun RWZI’s een nitraat- en fosfaatverwijderingstrap. Dat moet alsnog gebeuren en is sowieso nodig voor de Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater

  • Aanbeveling 4. Laat de KRW-doelen doorwerken in de wetgeving voor gewasbeschermingsmiddelen, prioritaire stoffen, opkomende stoffen, medicijnenresten enzovoort
    Het is voor de KRW-doelen nodig dat er aanpassingen komen in de Wet milieubeheer, in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 en in de regelgeving behorend bij de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
  • Aanbeveling 5. Begin direct met het doorrekenen van alle maatregelen
    Het moet snel duidelijk worden waar de resterende KRW-opgave uit bestaat. IN de berekeningen moet niet alleen bestaand beleid worden meegenomen, maar ook het afschaffen van de derogatie, het 7de Actieprogramma Nitraatrichtlijn, de gebiedsprocessen en de in dit advies voorgestelde maatregelen.
    Als uit die doorrekening blijkt dat de KRW-doelen niet gehaald worden (wat zomaar zou kunnen), moeten er extra maatregelen komen. Het PBL moet zich erop gaan storten.
De Strijper Aa op 04 sept 2022 bij de Paaldijk ten Zuiden van Leende (KRW-waterlichaam)