Inleiding over grootschalig en kleinschalig
Mensen houden zich vooral bezig met kleine, individuele energieprojecten in de eigen omgeving. Zo hoort het, vinden ze en daarbij hoort logischerwijs de opvatting dat duurzame energieprojecten bottom-up
ontwikkeld horen te worden en dat energiecoöperaties en vergelijkbare stichtingen de maat der dingen zijn.
Dat kan tot draagvlak leiden, maar niet tot grote getallen. Het PBL heeft becijferd dat de gezamenlijke Nederlandse energiecoöperaties tot 2020 enkele PJ toe zullen voegen aan het duurzame energiepakket, terwijl het totale Nederlandse energiebudget ca 3200PJ is. Die paar PJ is misschien een onderschatting, maar dan nog halen wij de Klimaatovereenkomst van Parijs er niet mee.
Wie het Parijse klimaatakkoord als uitgangspunt neemt, praat over getallen die minstens enkele honderden maal de gezamenlijke energiecoöperaties zijn, en denkt dus macro. Ik denk zelf meestal macro. ‘Macro’ is alleen te behappen voor kapitaalkrachtige, professionele organisaties die sinds de (door mij betreurde) privatisering van de op NUTS-basis geschoeide energiemaatschappijen allemaal in particuliere handen zijn. Ik zou willen dat er weer een grote publieke energie-
maatschappij kwam.
Mede omdat ze particulier zijn, worden die grote organisaties als NUON of Raedthuys als boemannen gezien die, dwars tegen de bevolking in, hun grote projecten willen doordrukken (zie bijv. het 100MW- windproject langs de A16).
De twee invalshoeken moeten op een of andere manier in elkaar gaan grijpen. Goede participatieregelingen en idem afspraken zijn essentieel.
De ruimtelijke effecten van windturbines en grote zonneparken laten dezelfde tweedeling zien.
Eén turbine in de onmiddellijke leefomgeving is vooral een leefbaar-
heidsprobleem.
Van de ruimtelijke effecten van duizenden turbines en honderden hectares zonnepark, kunnen slechts weinigen zich een voorstelling vormen, zelfs niet bij Brabantse natuur- en milieuorganisaties. Men heeft geen idee van de maat en de schaal van de installaties, die nodig is om Nederland in 2050 voor 80 tot 95% minder CO2 te laten produceren dan in (bijv.) 2014.
De provincie begint er over na te denken
Beleid begint logischerwijs bij Rijk en provincie. De provincie Brabant (waarover ik van nu af spreek) is begonnen de kennisleemte te vullen met de publicatie van bureau Posad “Gebiedsstrategie Duurzame Energieopgave provincie Noord-Brabant” (sept 2016). Eventueel bereikbaar via https://metropoolregioeindhoven.nl/thema-s/ruimte-voor-energie en dan doorklikken.
Brabant Kennis heeft een interactief publieksdocument van gemaakt waar op een wat levendiger manier hetzelfde in staat http://brabantkennis.nl/energie-in-zicht/ .
Van nu af bespreek ik het werkstuk van Posad.
De Brabantse energievraag
Na de goedbedoelende, maar technisch zwakke documenten “Brabantse Energie Akkoord” en “Provinciale Uitvoeringsagenda Energie” ligt er nu voor het eerst een document dat probeert te starten vanuit een kwantitatieve analyse die te volgen is (hoewel niet vlekkeloos). Aangegeven is het Finaal Energetisch Verbruik van heel Noord-Brabant.
Aangenomen wordt dat in de autonome ontwikkeling de energievraag van 290,5PJ in 2014 zou stijgen naar 319,9PJ in 2050. Maar er wordt een besparingsprogramma opgezet, waardoor de energievraag in 2050 244,5PJ is (denkt men). De besparing, en alle deelbesparingen, worden gegeven als (2050 zonder) minus (2050 met besparing). Totaliter dus 319,9-244,5PJ = 75,3PJ.
Aan die besparing (die ik nogal laag ingeschat vind) liggen aannames ten grondslag.
Vervolgens worden scenario’s bedacht die, bij elkaar opgeteld, tot die 244,5PJ aan duurzame energie komen. Ook daaraan liggen aannames ten grondslag. Ik kom op beide terug.
Dat lukt net als men in alle scenario’s de maximale variant neemt (conclusies blz 43). Je komt dan uit op:
Windenergie 142,4PJ, opgewekt door 2270 turbines van 7,58MW per stuk (ter vergelijking: Brabant moet 470MW uitvoeren van het landelijke 6000MW – programma, en dat gaat na voltooiing 3,6PJ per jaar opleveren)
Zonne-energie 70,9PJ, waarvan 9,1PJ opgewekt op het 37km2 dak (effectief wordt geacht te zijn 18% van alle dak), 4,4PJ op stortplaatsen, en 57,3PJ in parken van samen 143km2 groot (ter vergelijking: in 2015 wekte de zon aan stroom en warmte in Brabant 0,9PJ op)
Geothermie en restwarmte 17,9PJ , opgewekt als 7,8PJ bij woningen en 10,2PJ bij kassen, en wat industrie)
Biomassa 24,8PJ, opgewekt uit 6,6PJ covergisting en 18,2PJ monovergisting van mest (9.3 miljoen ton rundermest, 10,6 miljoen ton varkensmest, en nog zo het een en ander)
Totaal geeft dit (142,4+70,9+17,9+24,8) = 256PJ (en niet 253PJ, zoals Posad zegt).
Behoorlijk heftig, maar wat waren de gebruikte aannames?
Dit op te splitsen in technische aannames enerzijds en afbakenende keuzes anderzijds.
Er zijn technische aannames t.a.v. de omrekening van een oorzaak in een opbrengst (bijv. wind in PJ), en t.a.v. het besparingsprogramma.
Aan de eerste heb ik niet echt gerekend. Op het oog klopt het allemaal redelijk en de kengetallen komen ongeveer overeen met wat ik zelf ook gebruikt heb bij eigen schattingen (zie Hoe 14% duurzame energie in Brabant in 2020 haalbaar is ).
In het besparingsprogramma worden enkele merkwaardige keuzen gemaakt.
Zo waardeert Posad de bestaande Brabantse woningen slechts tot label B op en beweert dat label A-woningen minder besparen dan label B-woningen (minder gas, maar onevenredig meer stroom). Dat laatste
lijkt me sterk. Maar het is typisch dat de provincie al jaren op het Nul Op de Meter-scenario tamboereert, terwijl er nu een zeer relevant document ligt namens diezelfde provincie, dat geen woord wijdt aan diezelfde Nul Op De Meter-woningen.
Het bespaartempo bij de industrie wordt op 1% per jaar gezet (dus t.o.v. het autonome groei-scenario), wat naar mijn smaak laag is, maar bovendien onjuist uitgerekend wordt. 36 jaar lang 1% eraf betekent *0,696, maar doe ik dat met het autonome ontwikkeling-gebruik in 2050, dan kom ik nog op een lager getal uit dan Posad geeft. Volgens de eigen systematiek zou de industrie in 2050, na besparing, nog 68PJ nodig hebben en geen 77PJ.
Verder rijdt bij Posad in 2050 alleen personenauto’s elektrisch. Over bussen en vrachtauto’s wordt niets gezegd.
Volgens mij onderschat Posad de mogelijke besparing met zeker 10 a 20PJ (dus van 244,5 moet 10 a 20PJ af).
Maar de grootste impact hebben de afbakenende keuzes.
Dat zijn er twee.
– op de eerste plaats dat Nederland als geheel autarkisch moet zijn op energiegebied. Dat heeft zich gaandeweg tot een soort dogma ont-
wikkeld, maar waarom eigenlijk? Nederland importeert nu ook grofweg de helft van zijn energie. Waarom zouden we geen zonneenergie importeren uit Marokko of Spanje of Griekenland? Is de EU ook nog eens ergens goed voor.
– dat Brabant binnen Nederland autarkisch moet zijn. Alle Posad-scenario’s spelen zich geheel binnen Brabants grondgebied af.
Biomassastromen kunnen alleen binnen de provincie benut worden, hetgeen, gegeven de hoeveelheden veevoer uit verweggistan, nogal vreemd klinkt. Mag van Posad ook het veevoer niet meer van buiten Brabant komen? Klinkt te mooi om waar te zijn.
Maar het kwantitatief belangrijkste effect is dat wind op zee niet meegenomen wordt. “Brabant energieneutraal” is geen doel op zich, maar een middel. Het doel is “Nederland energieneutraal”. Dus mag men, naar mijn smaak, zo’n 15% van de geschatte opbrengst van het nu lopende 4450MW-programma op zee (binnenkort goed voor zo’n 50PJ) aan Brabant toerekenen. Scheelt weer 7 tot 8PJ.
Nog veel meer zoden aan de dijk zet het revolutionaire Energetic Odyssey-voorstel (nog niet meer dan een voorstel) om met de gezamenlijke Noordzeelanden 25000 windturbines op de Noordzee te bouwen (zie www.hnsland.nl/nl/projects/2050-energetic-odyssey en www.bjmgerard.nl/?p=4244 ). Die zouden samen goed moeten zijn voor ca 90% van de elektriciteitsproductie van de deelnemende landen, zijnde ongeveer 1/3 deel van de totale energiebehoefte.
De Provincie zou zich er met kracht voor moeten inzetten dat dit project zo snel mogelijk gerealiseerd wordt. Dat zou het totale Brabantse plaatje van de elektriciteitsopwekking veel beter te behappen maken. De gezamenlijke milieuorganisaties en de progressieve politieke partijen zouden zich achter dit Odyssee-plan moeten scharen.
Warmte en biomassa en de resterende elektriciteitstaak
Zelfs als de elektriciteitsproductie, zoals in het Odyssee-project, grotendeels op zee zou plaatsvinden, dan blijft er nog steeds een formidabele taak over.
Aan elektriciteit moet er nog steeds 20 a 25PJ op het Brabantse land opgewekt worden. Zelfs dat is nog een forse nieuwe taak.
127,2PJ van het totale Brabantse 290,5PJ-budget (44%) bestaat uit warmte, meestal afkomstig uit aardgas dat er straks niet meer is. Daar zal iets mee moeten gebeuren.
Dat Posad inzet op biomassa, waarvan het meeste in de vorm van mestvergisting, is dan ook principieel te volgen. Ik heb er zelf ook voor gepleit. Wat niet meteen te beoordelen is, is op hoeveel dieren de schattingen gebaseerd zijn. Als dat de huidige veestapel is, is er een probleem want die is veel te groot. Als dat (bijvoorbeeld) driekwart van de huidige veestapel is, kan daar, wat mij betreft, over nagedacht worden. Hier passen geen reflexmatige afwijzingen.
Het biomassadossier is ingewikkeld en veel hangt met veel samen. Iemand die er verstand van heeft, zou eens vanuit dat vertrekpunt naar de Posad-studie moeten kijken.
Verder verdient de toekomst van de collectieve warmtelevering veel meer aandacht van milieuorganisaties en progressieve partijen. In de toekomst zal collectieve warmtelevering (WKO, groen of hydrolysegas, en restwarmte en geothermie) een veel belangrijker rol spelen dan nu. Zie onder andere CE rekent klimaatneutrale warmtevoorziening woningen door voor 2050
Biomassaprojecten en collectieve warmteprojecten zijn visueel veel minder overheersend dan elektriciteitsprojecten als wind en zon. Het is in het belang van het landschap om die hoger te waarderen.
Bedankt, Bernard, voor deze heldere uiteenzetting over de opgave voor duurzame energie en de effecten op het landschap , n.a.v. Posad rapport. Ik ben somber gestemd over de opgave in relatie tot natuur en landschap, hoewel we er ook kansen zijn voor een toekomstgerichte aanpak. Gemeenten zouden vanaf nu aan elke (stedelijke) ontwikkeling de eis van energieneutraal moeten koppelen. Dit kan door optimaal te ontwerpen, zowel voor warmte (o.a. goede isolatie, passieve zonne-energie) als voor stroom (zonnedaken en gezamenlijk met andere bedrijven windturbines op industrieterreinen). Wellicht op Europees niveau kunnen eisen aan energieverbruik en besparing worden gesteld. De geprivatiseerde energiebedrijven zullen van winst maken moeten “omschakelen” naar maatschappelijk duurzaam leveren.
In de studie wordt nog weinig rekening gehouden met belemmeringenzones van natuur, landschap en leefgbieden soorten, vogeltrekroutes en (laag)vliegroutes vliegverkeer. Dat moet een belangrijke plek krijgen in de visie.
De energieopgave moet (inter)nationaal gerealiseerd worden en niet alleen op lokaal en provinciaal niveau.
Of we biomassa onder de duurzame bronnen kunnen scharen betwijfel ik ten zeerste. We moeten de strontzee en de veehouderij beter indammen en beperken; dat levert beslist veel energiebesparing op. Minder vlees eten bespaart ook veel energie.
Hetty
ik kan me jouw zorgelijke reactie vanuit jouw hoedanigheid als medewerkster Ruimtelijke Ordening van de Brabantse Milieu Federatie (BMF) voorstellen. Ik heb bij het schrijven van het artikel regelmatig aan de BMF gedacht.
Ik ben blij met je reactie, omdat het mij de gelegenheid geeft nog enkele zaken toe te voegen aan een artikel dat eigenlijk al te lang was. Ik zal het puntsgewijs doen om het kort te houden.
– de Gebiedsstrategie voert jullie eigen beleid uit, zoals jullie dat zelf in het BEA hebben vastgelegd!
– landschappen veranderen altijd. De Zuid-Hollandse en Friese meren zijn het product van uit de hand gelopen turfwinning (dus ook energie-roofbouw).
De polders zijn het resultaat van indijking.
Na verloop van tijd zijn we daaraan gewend geraakt en zijn we het mooi gaan vinden. Dat kan weer gebeuren, vooral als de nieuwe landschappen ‘onder architectuur’ aangelegd gaan worden. Ik vind een mooi aangelegde rij windturbines soms een verrijking van het landschap.
– Bij windturbines is er een variant die het Brabantse Natuur Netwerk ontziet, alleen brengt die minder op. Omdat binnen de gekozen uitgangspunten alleen de maximumvarianten boven de geëiste duurzame productiedrempel uitkomen, heb ik deze niet behandeld. Als men deze productiedrempel minder hoog hoeft te leggen, ontstaat er meer ruimte om rekening met dingen te houden.
– Maar inderdaad zal de BMF (en de aangesloten organisaties) uit zijn comfort zone moeten. De BMF moet een bredere blik gaan ontwikkelen en anders en dieper gaan nadenken.
– Om te beginnen zou de BMF de nieuwe ontwikkelingen niet alleen als bedreigingen moeten zien, maar ook als kansen en combinatiemogelijkheden.
Misschien is het mogelijk om onder een zonnepark een nieuwe ecologie te ontwikkelen, al dan niet in combinatie met bijvoorbeeld schapen.
Onder een modern windpark past met gemak een bos. Misschien is een windpark een goede kans op ontwikkeling van nieuwe natuur.
WKO kan gecombineerd worden met bodemsanering (zoals op Strijp S in Eindhoven gebeurd is).
– Op de keper beschouwd, brengt nieuwe energie-infrastructuur vaak voor flora en fauna niet zoveel problemen met zich mee. Het negatieve effect van windturbines op vogels is op soortniveau te verwaarlozen, en op planten al helemaal – het kan zelfs gunstig werken als het andere menselijke activiteit weghoudt. Hooguit zou je mis-
schien op vleermuizen moeten letten.
Het is vaak alleen de menselijke subjectiviteit die het probleem is.
– De BMF moet buiten zijn comfort zone zijn standpunten soms from scratch moeten opbouwen. Dat vraagt om meer kennis en nieuwe soorten kennis
– Dat geldt niet in het minst voor biomassa. De BMF (en de aangesloten organisaties nog meer) reageren hier vooral reflexmatig. Bij gebrek aan kennis rijdt men op ideologische stokpaardjes, waarbij zelfs de samenhang tussen de stokpaardjes onderling niet bestaat. De afkeer van mestvergisting en de nadruk op biologische landbouw (ideologie van ergens rond 1850) zijn voorbeelden van stokpaardjes.
Biomassa is een complex probleem waarin veel met veel samenhangt. Naar mijn smaak vraagt dit in Brabant om een analyse op academisch niveau.
Bedenk dat momenteel 70% van de duurzame energie in Brabant uit biomassa komt!
– Ik ben het met je eens dat het voor het klimaat beter zou zijn als er minder vlees gegeten werd, en als er op aarde (en ook in Brabant) een stuk minder dieren waren.
Maar in de Gebiedsstrategie koop je daar weinig voor, omdat die het probleem stelt in energetische termen (in PJ), en omdat die het probleem beperkt tot Brabant. In de studie zit dus alleen de PJ’s die in Brabant in de landbouw geïnvesteerd worden, dus de stalexploitatie, de tractoren, enz. Dat kost op het geheel niet zoveel energie. Het is een kleine post waar niet veel op te besparen valt.
Ook blijft de energie, die gaat zitten in producten als bijv. kunstmest, buiten beschouwing in de studie. Die gaat van het Finaal Energetisch Verbruik uit en niet van het Finaal Niet-energetisch Verbruik. De energie in kunstmest, landbouwplastic, veevoer etc telt dus niet mee, tenzij dat plastic verbrand wordt en het veevoer stront geworden is.
– Ik vind zelf dat het te ver voert dat de BMF zich indringend bezig gaat houden met warmteprojecten en met wind op zee, maar de BMF zou wel van het bestaan van dit soort zaken af moeten weten. De Gasunie en Gasterra zitten nu al virtueel groen gas rond te sturen, terwijl de vergistingsbeer nog geschoten moet worden (zie elders op deze site, het CE-artikel).
Deze kennis hoort aanwezig te zijn bij de landelijke koepel.
Bedenk dat juist warmte- en biomassaprojecten een relatief kleine ruimtelijke impact hebben.
– Ook ik ben van mening dat het energieprobleem mede nationaal en internationaal moet worden opgelost. Daar gaat mijn artikel over. De Europese eisen bestaan al.
– Focus je niet alleen maar op de nieuwbouw. Daar is al een heleboel voor vastgelegd. Het verduurzamen van de bestaande bouw is een veel grotere opgave.
– Verwacht niet teveel van grote gemeenten. Die lopen ver achter op het provinciaal gemiddelde, en dat is al te laag.
– Verwacht niet alle heil van kleinschaligheid binnen de productie van duurzame energie (zie elders op deze site het verhaal over Eigeman).