Ik heb meegereden in de Rochelroute. Met een klein clubje mensen reden we op 5 november 2013 een paar keer op en neer in de ochtendspits over de Vonderweg en de Mauritsstraat, van het PSV-stadion naar de Hoogstraat en weer terug.
Milieudefensie had voor een week een ultrafijn stofmeter geleend van de Universiteit van Amsterdam, en daarmee werd in elke spits in een andere stad gefietst. Bedoeling was om de ultrafijn stof concentraties te meten. Dat lukte goed. In onderstaand plaatje staat links de route en rechts (de paarse curve) de ultrafijn stofconcentraties onderweg. Het puntje daarin staat bij bijna 30000 deeltjes/cm3 en de hoogste top (die er niet helemaal meer op kon) op zo’n 80000 .
Naar aanleiding van de komst van de bloembollen naar Brabant heeft de toenmalige woordvoerder van de SP in Provinciale Staten Francy van Iersel vragen over dit onderwerp gesteld. Ik heb die vragen geschreven.
Bodemontsmettingsmiddelen zijn het goorste van het goorste op het gebied van gewasbescherming. Loonwerkers zitten in maanmannetjespakken op hun trekker en dat is niet voor niets.
Een paar keer was bij het ontsmetten de stof over de grenzen van het perceel gewaaid en in de woonomgeving terecht gekomen. Dat leverde veel onrust op.
Als je het uitzoekt, blijkt dat er ook een bodemontsmettingsmethode bestaat die zonder gif werkt. Je brengt dan fijnverdeelde voedingsmaterie in de grond en dekt die goed af. De vertering van die voeding onttrekt zuurstof aan de bodem en alle enge beestjes stikken. De niet-enge beestjes ook trouwens.
Naar men zegt, werkt deze methode zelfs beter en langer dan de gif-methode. Ik kan de waarheid van deze bewering niet uit eigen onderzoek bevestigen of ontkennen. De ‘biologische” methode is in elk geval beschreven.
In de vragen wordt gepleit voor een grootschalige praktijkproef in Brabant.
OP 12 september 2013 organiseerden we met Milieudefensie de eerste grote activiteit, een avond over luchtkwaliteit in Eindhoven. Het was tevens het startpunt van de petitie voor een betere luchtkwaliteit.
Er zaten in de zaal van de Wijkvereniging Fellenoord (mede gekozen omdat we in postcodegebied 5612 de buisjesactie wilden doen) ruim 60 mensen. Daarmee zat de zaal, enigszins op basis van improvisatie, goed vol.
Er spraken:
– Loet Versfeld, voorzitter van de WNM (Werkgroep Natuurbehoud en Milieubeheer), die medefinancier was van de avond, met een kort openingswoord
– Eric de Groot, arts bij het AMC en specialist in beeldvormende technieken, bekend van epidemiologisch onderzoek, over door hem onderzochte verbanden tussen de afstand tot een drukke snelweg en de toestand van hart en bloedvaten
– Sandra van der Sterren en Willem-Jan Hommes over de Eindhovense situatie en het gemeentebeleid
– Jean-Paul Close wat de organisatie AiREAS deed
– Anne Knol, die voor de landelijke organisatie van Milieudefensie het wetenschappelijke werk doe, over de acties van Milieudefensie
– Ikzelf met enkele voorstellen op verkeersgebied (o.a. aanscherping van de milieuzone met oude bestelauto’s, een restrictiever parkeerbeleid, en invoering van een stedelijk distributiesysteem).
In het kader van de opschaling van het vliegverkeer op Eindhoven Airport, begeleid door de Alderstafel Eindhoven, hebben negen gemeenten opdracht gegeven aan de GGD tot een belevingsonderzoek onder omwonenden naar de effecten van het vliegveld. De Alderstafel durfde dat rapport lang niet naar buiten te brengen, maar werd daar uiteindelijk toch toe gedwongen. Op de middag van de avond waarop de omwonenden anders zelf het rapport naar buiten gebracht zouden hebben, bracht de Alderstafel het in de openbaarheid.
De overlast blijkt veel groter dan gedacht. 17000 mensen rond het vliegveld blijken bijvoorbeeld ernstig gehinderd en een groot deel daarvan wordt gestoord in zijn slaap.
Op 27 juni vond de omwonendenavond plaats, waarop de GGD het rapport presenteerde. Ik had de praktische zaken rond deze bijeenkomst georganiseerd. SP-Statenlid Willemieke Arts zat deze avond voor.
Er is een verslag van de avond gemaakt. De inhoud van de in het verslag genoemde presentaties kunnen nagelezen worden op de site www.de10gebodenvoorea.nl .
In het voorjaar van 2013 verschenen het “Feitenrapport brede screening bestrijdingsmiddelen en nieuwe stoffen 2011-2012 in het Maasstroomgebied” en “Bronnenanalyse van stoffen in het oppervlaktewater en grondwater in het stroomgebied Maas”.
Ik heb in juni 2013 over deze rapporten concept-vragen ontwikkeld voor het toenmalige Statenlid Francy van Iersel (SP). Ik neem hier delen van het concept over.
Als samenvatting: …… Het komt ons voor dat deze complexe werkelijkheid niet met een paar eenvoudige kreten weer te geven valt.
Enerzijds staat vast dat een aantal bestrijdingsmiddelen of de restanten daarvan de drinkwaternorm in grondwater overschrijden. Er zijn in Brabant en Limburg bijna 37000 metingen gedaan, waarvan er 392 een resultaat gaven dat boven de detectiegrens van de gebruikte apparatuur lag. Het Brabantse deel van die 392 metingen omvatte 52 metingen boven de drinkwaternorm en 18 metingen van restanten van bestrijdingsmiddelen, waarover discussie bestaat. In totaal gaat het om 18 verschillende stoffen die de drinkwaternorm overschrijden. Bentazon, dat in de akkerbouw gebruikt wordt, is een veelvoorkomende normoverschrijder.
Het beleid gaat soms verder dan de drinkwaternorm, soms zelfs zover dat het buiten het bereik van de gebruikte apparatuur valt. Ten opzichte van deze beleidsnorm kan de overschrijding extremer zijn.
Anderzijds worden sommige bestrijdingsmiddelen verboden, waardoor de concentraties, hoewel nog te hoog, dalen. Atrazine is bijvoorbeeld verboden, maar zijn afbraakprodukten overschrijden soms de drinkwaternorm. Zo ook “good old” Roundup (glyfosaat en zijn afbraakproduct AMPA).
Enerzijds weer duiken er weer nieuwe problemen op. De koploper bij de drinkwaternorm-overschrijdingen bijvoorbeeld is de relatief nieuwe stof DMS, een afbraakproduct van een schimmelwerend middel dat zelf ook weer verdacht is.
Ook andere stoffen dan bestrijdingsmiddelen zijn een, soms nieuw probleem of een probleem dat nog niet zo lang als probleem herkend wordt,
bijvoorbeeld hormoonachtige stoffen en geneesmiddelen.
Voor het oppervlaktewater geldt een analoog verhaal. Op bijna de helft van de 67 regionale meetpunten overschrijdt de onkruidverdelger MCPA een van de relevante normen, op de voet gevolgd door andere onkruidverdelgers als MCPP en metolachloor. Imidacloprid volgt op enige afstand. De RIWA besteedt aan sommige van deze stoffen de nodige aandacht.
De RIWA constateert dat over de hele lijn de kwaliteit van de Maas wat betreft “oude bekenden” als gewasbeschermingsmiddelen en industriële stoffen tot 2007 verbeterde, maar dat deze verbetering niet meer doorzet. Enkele geneesmiddelen, industriële verontreinigingen en Röntgencontrastmiddelen vertonen zelfs weer een stijgende trend.
Het is allemaal niet zo gezellig, maar ondertussen gaat het wel om essentiele milieukenmerken. “
En als aanbeveling: “– Kan het College van GS aangeven hoe het politiek met de diverse publicaties over de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater om zal gaan?
– In hoeverre kunt u hier iets binnen de provinciale bevoegdheden, mogelijkheden en invloed wat aan doen?
– waarbij uw College aandacht besteedt aan de belangrijkste aanbevelingen van de onderzoeksinstituten, zoals:
a) blijf kritisch op gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater, oa door het gebruik aan te scherpen (RIWA)
b) ontwerp normen en beleid voor geneesmiddelen voor mens en dier, Röntgen-contrastmiddelen en hormoonachtige stoffen (RIWA, Alterra-DeltaRes)
c) scherp het vrijkomen van industriële stoffen in de productie en op het eind van de gebruiksfase aan (RIWA)
d) doe meer onderzoek en ontwerp screeningprogramma’s voor onbekende stoffen (RIWA)
e) Leg de emissieberekeningen (oorzaak) naast de knelpunten (gevolg) om tot betere oplossingen voor gewasbeschermingsmiddelen te komen (Alterra- DeltaRes)
f) Rioolwaterzuiveringen zijn nog steeds een relevante bron van emissies (Alterra-DeltaRes)
g) Verbeter de technieken van de EmissieRegistratie (Alterra-DeltaRes)
h) Doe iets aan bentazon en enkele andere stoffen (H2O)
i) Bevorder een veel strenger Nederlands en Europees toelatings- en
toepassingsbeleid”.
Uiteindelijk vond met deze te moeilijk, waarna ze in sterk vereenvoudigde vorm ingediend zijn – waardoor het antwoord voorspelbaar clichématig was en uit voor de hand liggende goede bedoelingen bestond.
Ik heb samen met Paulus Jansen en Patrick van Lunteren voor het interne patijblad van de SP een themanummer geschreven over duurzaamheid. Ik ben best wel een beetje trots op de uitkomst.
Ik heb in 2012 en 2013 meegewerkt met de Werkgroep Toekomst Luchtvaart (WTL) aan de publicatie ‘Luchtvaart en klimaat in de EU’. De publicatie is op 1 maart 2013 uitgebracht.
Bij mijn weten is het de eerste keer in Nederland dat de toen nog uitsluitend academische discussie over de klimaateffecten van het vliegen vertaald werd naar voorgesteld beleid, waarbij de omzetting van korte afstandsvluchten naar de trein als na te streven doel genoemd werd. Sindsdien is deze eis door steeds meer mensen en organisaties overgenomen.
Ik ben pas in januari 2015 met deze site begonnen, dus circa twee jaar na het verschijnen van deze publicatie. Het voorliggende artikeltje is veel later geschreven en heeft als voornaamste doel om de publicatie uit 2013 op deze site vindbaar te maken, zodat ik er naar vewijzen kan en anderen het kunnen downloaden.
De gemeente Eindhoven heeft van 2006 t/m 2010 geluidsniveau’s bepaald in wijken langs de A2/A58. Daaronder vanaf 2007 in de achtertuin van de woning Evreuxlaan 45. Er is drie maal een periode van 24 uur gemeten.
In 2010 was de dagwaarde gemiddeld 55dB(A), de avondwaarde 53 dB(A) en de nacht-waarde 49 dB(A). De dag loopt van 7 tot 19 en de avond van 19 tot 23 uur.
Het is officieel niet toegestaan om op deze basis een Lden en Lnight uitspraken te doen, omdat die grootheden uitgaan van jaargemiddeldes en niet van drie dagen-gemiddeldes. Als je dat, bij gebrek aan beter, toch doet kom je op 57 dB Lden en 49 Lnight . Dat zou volgens de Regeling Omgevingslawaai overdag 21% gehinderden betekenen, waarvan 8% ernstig. ’s Nachts zou het misschien een paar % slaapgestoorden betekenen (zit net op de rand van de tabel).
In 2007 kwam de Lden op 53,4, in 2008 op 55,0, in 2009 op 59,5 en in 2010 genoemde 57,2 dB.
Ook de metingen in 2010 gedurende de afzonderlijke drie dagen worden gegeven. Die kunnen 1 dB Lden hoger of lager uitpakken, afhankelijk van de wind. Bij deze locatie was de herrie het grootst bij W tot ZW-wind, en het kleinst bij Z tot ZO – wind. Na een blik op de kaart valt dat te volgen.
Hieronder de officiële geluidskaart van de Achtse Barrier over 2011 van Rijkswaterstaat. Die is in elk geval volgens de regels der kunst.
Toen ik nog voor Paulus Jansen werkte in zijn tijd als Tweede Kamerlid, bezocht ik met enige regelmaat studiedagen van de Nederlandse Stichting Geluidshinder (NSG). Dat is dé grote publieke autoriteit op dit gebied. De studiedagen gaan altijd over een thema. Vaak is dat politiek relevant. In dit geval industrielawaai en de verdeling daarvan op een gezoneerd industrieterrein. Daarop staan (vaak zware) bedrijven die soms veel herrie maken.
De belangen
Dit onderwerp is spannender dan het wellicht klinkt,
Enerzijds schaadt teveel herrie buiten het hek het belang van omwonenden. De Stichting Behoud Buitengebied Moerdijk haalt hier af en toe de krant mee (zie De Stem van 13 oktober 2012).
Anderzijds schaadt een te voorzichtige regelgeving de mogelijkheden om de ruimte binnen het hek efficient te gebruiken. Omdat terreinen, waar je als gemeente herriemakende, maar maatschappelijk noodzakelijke, bedrijven neer kunt zetten niet ruim gezaaid zijn, is dat ook zonde.
De geluidscontour en de geluidsverdeling
De crux is de ligging van de collectieve 50 dB(A) – contour. Daarbinnen mogen in nieuwe situaties geen gevoelige bestemmingen gebouwd worden (bijv. woningen). Voor bestaande situaties is 55dB(A) toegestaan, maar dan houdt het ook op.
De 50 dB(A)-contour van het hele bedrijventerrein wordt berekend door de maximale vergunningen van alle afzonderlijke bedrijven op te tellen.
Dit kan naar twee kanten tot een probleem leiden.
Enerzijds maken de meeste bedrijven veel minder herrie dan ze maximaal mogen. Het maximum in de vergunning staat er vaak uit routine – het is een papieren handeling. Daardoor lijkt een dergelijk bedrijf wat betreft zijn geluid veel groter dan het is, en zit het industrieterrein veel eerder “vol” dan nodig is.
Anderzijds kan een onderneming zich ontwikkelen, van karakter veranderen, verkocht worden etc waardoor hij meer herrie maakt dan tot dan toe.
Er is behoefte aan een of ander systeem waarmee je realistisch geluid kunt (her)verdelen.
De studiedag van de NSG ging over precies dit onderwerp. Ik heb er voor Paulus een verslag van gemaakt dat u hier kunt lezen -> Verslag NSGdag 2 okt2012 . Ik waarschuw wel dat het nogal technisch is. Als u nog nooit van een logaritme gehoord heeft, is het voor u te hoog gegrepen. Als het belangrijk genoeg is, stuur me maar een mail.
Teveel herrie is voor sommige mensen slecht voor de gezondheid. Dat wordt vertaald in officiele dosis-effectrelaties. Die staan in de Regeling Omgevingslawaai (in dit geval categorie industrielawaai). Zie –> Regeling omgevingslawaai wb gezoneerde terreinen De getallen hierin moeten als percentages gelezen worden.
Bij een bedrijventerrein in druk stedelijk gebied als bijvoorbeeld De Hurk, waar ‘s nachts niet op grote schaal gewerkt wordt, komt de 55 dB(A) contour (als dit niveau werkelijk gehaald zou worden) ongeveer overeen met ca 52 a 53 dB Lden en dat is goed voor ongeveer 7% ernstige hinder.
Parkmanagement
Het verdelen van geluidsruimte vraagt om een of andere vorm van beheer dat boven de afzonderlijke bedrijven staat, soms “parkmanagement” genoemd. De aanwezigheid daarvan loopt binnen Nederland sterk uiteen. Er zijn terreinen die een parkmanagement kennen met grote bevoegdheden, zoals Chemelot (het oude DSM-terrein in Sittard-Geleen, vroeger het dodelijkste industrieterrein van Nederland), maar ook bedrijventerreinen waar bijna geen vorm van parkmanagement is, zoals het bedrijventerrein De Hurk in mijn woonplaats Eindhoven. Industrieterrein Moerdijk zit er tussen in.
Ik ben een voorstander van een parkmanagement met bevoegdheden, niet alleen vanwege de geluidsverdeling, maar ook bijvoorbeeld vanwege hergebruik van afvalwarmte en reststromen.
Er was op 23 september 2011 een bijscholing voor natuurkundeleraren bij Imares in Ierseke over zeewier, en net voor mijn pensioen als
natuurkundeleraar (augustus 2012) kon ik nog de afspraak maken dat ik op 7 september nog mee kon met een bijscholing op AlgaeParc. Beide horen bij Wageningen.
Algen en zeewier zijn hoe dan ook interessant. In de volksmond heten ze alg als ze eencellig zijn, en (zee)wier als ze meercellig zijn. Mogelijk is dit wetenschappelijk wat te kort door de bocht.
Voordeel van algen en wieren is ontegenzeggelijk dat ze als CO2 – dump kunnen optreden (het zijn immers planten), dat ze in beginsel kunnen groeien in afvalwater, dat ze op zonlicht werken (liefst zelfs niet op volle zon) en biomassa en zuurstof kunnen maken. Mogelijk zijn algen het combineerbaar met de veeteelt.
Het fotosynthese-rendement van algen is, omdat je ze met CO2 kunt voeden, zeker hoger als van reguliere planten.
De meningsverschillen treden op bij de vraag waarvoor ze precies interessant zijn en onder welke omstandigheden. De onderzoekers op Imares en AlgaeParc stellen zich voorzichtig op. Vooralsnog is het vooral fundamentele research.
De kweek is nog zo duur en zo complex, dat op een niet al te lange termijn vooral fijnchemicaliën zonder al te veel verlies geproduceerd kunnen worden, zoals omega 3 – vetzuren en bepaalde rood pigment.
Voedsel voor mens of dier kan in beginsel (die twee woorden vallen erg vaak bij algen), bijvoorbeeld voor vissen of eetbaar zeewier.
Biobrandstof uit algen?
Biobrandstof maken uit algen is theoretisch denkbaar, maar praktisch nog erg duur. Hooguit kan er financieel iets als er eerst geld verdiend kan worden met fijnchemicaliën.
Bovendien zou het een enorme logistiek vragen om bijvoorbeeld zelfs maar 5% van de transportbrandstoffenbehoefte in de VS op te brengen. Volgens de National Research Counsil zou je voor een liter benzine 3500 liter water nodig hebben, en zou het beheersen van het proces meer energie kosten dan opleveren.
Volgens Packo Lamers van Wageningen zou het ongeveer 6000km2 land-
oppervlakte kosten om met bewezen methodes in Nederlands zonlicht het Nederlandse wagenpark op diesel uit algen te laten rijden (ruim 7 miljoen auto’s a ca 1000 liter per jaar). De Nederlandse landoppervlakte is 35000 km2. Een “troost” is dat je met raapzaad 54000 km2 nodig zou hebben.
Tropisch zonlicht is ongeveer 2* zo sterk.
Volgens Lamers heb je met algen ongeveer de helft van de hoeveelheid water nodig als bij een landbouw, die evenveel opbrengt, plus nog een niet genoemde hoeveelheid koelwater. Dat is dus heel veel.
Vooralsnog lijkt het wijs de pretenties niet te hoog af te stellen, en het onderzoek vooral als fundamenteel te zien met alleen toepassingen in speciale economische “niches”.
Ik voeg hierna twee verslagen toe van mijn beide bezoeken.