Jos Klomp heeft mij aangeboden zijn visie weer te geven op enkele aspecten van de politieke regulering van CO2 – emissies en energiesubsidies.
Jos Klomp heeft een HBO-opleiding microbiologie en houdt zich bezig met gas(mengsels) in cylinders voor analytische doeleinden. Hij heeft tevens te maken met de productie van biomethaan en de inzet daarvan om diesel door vloeibare biomethaan te vervangen.
Hij is directeur van Gasworks BV ( www.gasworks.nl/ ) en woont in Eindhoven.
Klomp heeft andere dan de nu officieel geldende opvattingen over het tegengaan van CO2-emissies en het subsidieren van energieprojecten. Hij heeft gevraagd om zijn mening in deze kolommen te mogen weergeven. Het gaat om een serieus betoog over onderwerpen die voor deze website relevant zijn, en waarin ik mij een heel eind herken.
Desalniettemin blijft het een gastopinie – de meningen zijn die van Klomp.
Dit artikel is de eerste in een serie van drie.
——————————————
Klimaattop Parijs: Decarbonisatie
Om de opwarming van de aarde tot minder dan 2˚C te laten doen toenemen, moet de uitstoot van CO2 afnemen. Dat kan op twee manieren.
Men bespaart CO2-uitstoot door afname van energiegebruik. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, omdat het op enig moment ingrijpt op het handelen van de mens, z’n manier van leven of het raakt aan zijn economische activiteit. Allemaal zaken waar we allen van weten dat ze een behoorlijk belemmering zijn om CO2-uitstoot te laten afnemen.
Men kan ook CO2-uitstoot besparen door de hoeveelheid CO2 die het energieverbruik uitstoot, te verminderen. Decarboniseren heet dat. Dan kan het energieverbruik gewoon blijven wat het is, maar vervangen we de energieproductie door een energieproductie uit CO2-arme bronnen.
Maar, zult u zeggen, dat doen we toch al. We maken toch al duurzame energie. Dat klopt, maar wat we niet laten meewegen in die duurzame energieproductie is de CO2 die ontstaat. Daar wringt de schoen. Voor wind en zon is daar geen probleem mee. Voor aardwarmte alleen als het grondwater niet vervuild raakt. Voor biomassa ligt het een stuk moei-
lijker. Daar kan het zelfs zo zijn dat het middel erger is dan de kwaal, maar aan de andere kant zijn er ook bewezen nuttige toepassingen met behoorlijke rendementen op decarbonisatie.
Het inzicht dat duurzame energie ook een rendement moet hebben in decarbonisatie is vooralsnog alleen voor transportbrandstoffen in bindende EU-richtlijnen komen vast te liggen. Daar staan de doelstellingen op 10% duurzame brandstof en 6% decarbonisatie in 2020. Dat is voor elke Lidstaat gelijk.
De doelstelling voor 6% decarbonisatie echter worden op grond van 10% duurzame brandstof niet met zekerheid gehaald. De Duitse regering heeft in 2014 bij wet de 6% decarbonisatie leidend gemaakt ten opzichten van de 10% duurzame brandstof doelstelling. Met andere
woorden, Duitsland vindt het belangrijker dat de brandstof blijvend minder CO2 uitstoot. Maar om de duurzaamheid niet uit het oog te verliezen, is in dezelfde wet opgenomen dat alleen decarbonisatie wordt meegeteld als de duurzame brandstoffen gecertificeerd zijn conform EU-richtlijnen.
Hoe werkt zo’n regelgeving? Aan fossiele vloeibare brandstof (diesel en benzine) is in de EU een CO2-uitstoot toegekend van 83,8gram per MegaJoule. Op die uitstoot is de decarbonisatie van toepassing. In 2016 is dat nog 3,5% en in 2020 zal dat 6% zijn. Om op 83,8gram 3,5% CO2-uitstoot reductie te bereiken moet de uitstoot met 2,933gram afnemen. Echter, fossiele brandstoffen blijven altijd evenveel CO2 uitstoten. Dus zal in de verkoop van brandstoffen een andere brandstof opgenomen moeten worden die een veelvoud van 2,933gram minder CO2-uitstoot kent, een CO2-arme biobrandstof. Dat kan door bijmengen, of met een aparte brandstof ernaast, of door bewezen CO2-uitstoot reductie (decarbonisatie) van andere over te kopen.
Stel men verkoopt voor 1.000.000MJ aan fossiele brandstof dan zal voor 2,933ton CO2 van totaal 83,8ton aan decarbonisatie plaats moeten vinden. Door bijvoorbeeld een 5% bijmenging betekent dat, dat de bijgemengde biobrandstof een 20-voudige decarbonisatie prestatie in zich moet hebben om het geheel aan de 3,5% verplichting te laten voldoen. Oftewel 83,8 -20×2,933= 25,14gram CO2 per MegaJoule biobrandstof.
Doordat de verplichting steeds verder wordt verhoogd, neemt de vraag naar beter presterende biobrandstoffen alsmaar toe en worden CO2-arme brandstoffen waardevoller.
Een soort gelijk systeem zou voor duurzame energie ook kunnen gelden. De rol van bruinkool, steenkool en nucleair is dan vrij snel uitgespeeld, en daarna die van aardgas. Van de duurzame energiebronnen zouden dan biomassa´s zoals landbouwgewassen en hout op termijn geen functie meer kunnen vervullen als een primaire energiebron.
Alles laten bestaan uit duurzame energie, zonder dat die een rendement op decarbonisatie moeten aantonen, is een weg die weinig voortgang maakt met de afspraken die gemaakt zijn in Parijs. Decarboniseren maakt dat er wel CO2-uitstoot vermindering plaats heeft, maar dat er niet dwingend gestuurd wordt op energiegebruik.
In een volgende bijdrage wordt de werking van het beprijzen van CO2-uitstoot (de CO2 -uitstootrechten) afgezet tegen het beprijzen van decarbonisatie (CO2-uitstoot verminderingsplicht) om te zien hoe die ten opzichte van elkaar functioneren.