Gezondheidswinst door schonere lucht

Zo heet het advies dat de Gezondheidsraad op 23 januari 2018 uitgebracht heeft aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.

De vraag van de staatssecretaris
De staatssecretaris, toen nog Sharon Dijksma, vroeg op 18 mei 2016 aan de Gezondheidsraad:

  • Wat is de huidige stand van wetenschap met betrekking tot de gezondheidseffecten die kunnen optreden als gevolg van luchtverontreiniging?
  • Kan de Gezondheidsraad daarbij aangeven wat momenteel nog de voornaamste bronnen van luchtverontreining zijn in Nederland? Welke bronnen zijn vanuit het perspectief van de gezondheid het meest relevant om aandacht aan te besteden?
  • Daarbij verzoek ik u in de advisering specifiek in te gaan op de eventuele meerwaarde om in het toekomstige luchtbeleid extra aandacht te besteden aan kwetsbare groepen.
  • Wat zouden de belangrijkste aangrijpingspunten voor het toekomstige luchtbeleid kunnen zijn? Zijn N02 en fijnstof nog steeds het meest geschikt om het luchtkwaliteitsbeleid op te sturen of bieden andere stoffen of indicatoren betere aangrijpingspunten voor het bereiken van gezondheidswinst, en zo ja welke dan?

Daarnaast heeft het ministerie van EZ heeft, mede namens de ministeries van IenM en van VWS, de Gezondheidsraad om een advies gevraagd over de gezondheidrisico’s van het wonen in de buurt van veehouderijen.16 In het voorliggende advies heeft de commissie Luchtkwaliteit in hoofdstuk 3 de volgende deelvraag beantwoord over de blootstelling aan ‘secundair fijnstof’ ten gevolge van de emissie van ammoniak vanuit de veehouderij:

  • “Wat is bekend over de gezondheidsrisico’s van blootstelling [aan secundair fijnstof tengevolge van de emissie van ammoniak], over de veehouderij als bron van secundair fijnstof en over risicoreducerende maatregelen? Is vervolgonderzoek op dit gebied zinvol en zo ja, welk onderzoek verdient aanbeveling?”

Het antwoord op de vragen
De Gezondheidsraad bracht op 23 januari 2018 het gevraagde advies uit. Het bestaat uit een hoofdadvies met een aantal bijlagen.
Dit alles is te vinden (en downloaden) op https://www.gezondheidsraad.nl/organisatie/leefomgeving/documenten/adviezen/2018/01/23/gezondheidswinst-door-schonere-lucht ‘.

Het advies laat zich lezen als een overzicht van wat er op dit gebied bekend is, voor zover daar nu een academisch stempel op gezet kan worden. Dat laatste is zowel een voordeel als een nadeel. Wat er staat is met grote autoriteit waar, maar die autoriteit strekt zich niet uit tot wat nu in onderzoek is, zoals ultrafijn stof en vliegtuigen.

De volledige tekst van het antwoord op de vragen staat in het advies op blz 42 t/m 45 en wordt hier enigszins verkort en geordend per vraag overgenomen.

  • Luchtverontreiniging blijkt ook bij de huidige concentraties nog tot aanzienlijke nadelige effecten op de gezondheid te kunnen leiden. Zo wordt geschat dat blootstelling aan fijnstof, stikstofdioxide en ozon in ons land leidt tot ongeveer 12.000 vroegtijdige sterfgevallen per jaar. Ook bij concentraties onder de WHO-advieswaarden zijn nadelige effecten op de luchtwegen, longen, hart en bloedvaten waargenomen die leiden tot vervroegde sterfte. Met elke afname van luchtverontreiniging kan gezondheidswinst worden behaald.
  • Bronnen en sectoren die het meest bijdragen aan de gemiddelde blootstelling aan fijnstof (PM2,5) zijn de landbouw en het gemotoriseerde wegverkeer, zowel in binnen- als buitenland. Verontreinigde lucht vanuit het buitenland draagt voor bijna de helft bij aan de concentraties fijnstof die in ons land worden waargenomen. De belangrijkste bron van stikstofdioxide is het gemotoriseerde wegverkeer, vooral dieselvoertuigen. Ozon wordt in de lucht gevormd uit stikstofoxiden en koolwaterstoffen. De belangrijkste bronnen van koolwaterstoffen in Nederland zijn wegverkeer en methaanemissies uit de veehouderij. De commissie vindt het zorgwekkend dat de gemiddelde jaarconcentratie van ozon in Nederland niet verder daalt en dat er een stijgende trend is te verwachten, mede door de
    klimaatverandering.
  • De commissie gebruikt de term ‘hoogrisicogroepen’ in plaats van ‘kwetsbare groepen’ en doelt daarmee op groepen binnen de bevolking die niet alleen een verhoogd risico lopen op gezondheidsschade vanwege verhoogde gevoeligheid (de ‘hooggevoelige’ groepen), maar ook vanwege verhoogde blootstelling aan luchtverontreiniging (de ‘hoogblootgestelde’ groepen).
    Hooggevoelige groepen zijn vooral kinderen, ouderen en mensen met luchtwegaandoeningen. Mensen met aandoeningen van hart en bloedvaten, mensen die buiten actief zijn en mensen die minder vitamine C en E binnen krijgen, lopen een verhoogd risico op gezondheidsschade door specifieke componenten van luchtverontreiniging (zie figuur 3 in hoofdstuk 2).

Ter bescherming van hoogrisicogroepen is bovenop een generiek luchtkwaliteitsbeleid
extra gezondheidswinst te bereiken door aanvullend lokaal specifieke beleidsmaatregelen te nemen. Hoeveel gezondheidswinst dat precies oplevert, valt op basis van de huidige kennis niet goed vast te stellen. Autoluwe binnensteden, milieuzones, snelheidsbeperking en het stimuleren van elektrisch vervoer en van fietsen en wandelen, zijn voorbeelden van locatiespecifieke maatregelen om lokaal verhoogde blootstelling aan luchtverontreiniging aan te pakken. Daarnaast kan ter bescherming van hoogblootgestelde groepen die ook hoogegevoelig zijn gedacht worden aan een ‘gevoelige bestemmingenbeleid’. Dergelijk beleid houdt in dat voorkomen wordt dat voorzieningen voor kinderen, ouderen en andere hooggevoelige groepen liggen op locaties met verhoogde blootstelling aan (verkeersgerelateerde) luchtverontreiniging. Tot slot pleit de commissie ervoor om hooggevoelige groepen actiever gerichte gedragsadviezen te verstrekken, bijvoorbeeld om tijdens smogepisodes door ozon ’s middags buitenshuis geen zware inspanning te verrichten of binnen te blijven.

  • De commissie adviseert om uit te gaan van de jaargemiddelde blootstelling van de algemene bevolking aan fijnstof (PM2,5), stikstofdioxide en ozon als gezondheidskundig belangrijkste indicatoren voor luchtkwaliteit en beveelt generieke maatregelen aan om die gemiddelde blootstelling te verlagen. Het terugdringen van de ‘deken’ van fijnstof draagt het meeste bij aan die gezondheidswinst: met elke 5 microgram/m3 afname van de PM2,5-concentratie is gemiddeld ongeveer drie maanden levensduurverlenging te behalen voor de hele Nederlandse bevolking.
  • Uitstoot van ammoniak uit de veehouderij draagt bij aan de vorming van secundair fijnstof (ammoniumzouten) en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de totale concentratie fijnstof in Nederland en naburige landen. Omdat secundair fijnstof zich pas na enige tijd vormt en zich dan al over grotere afstanden heeft verspreid, is het niet te verwachten dat
    concentraties secundair fijnstof op zeer lokale schaal, direct rond veehouderijen, significant hoger zijn dan op grotere afstand. Het is daarom niet aannemelijk dat de gezondheidsrisico’s als gevolg van secundair fijnstof voor omwonenden van veehouderijen significant afwijken van die van mensen die verder af wonen.

De commissie pleit voor onderzoeksprojecten die zich specifiek op brontoekenning richten en die de kennis over de vorming van secundair fijnstofdeeltjes verbeteren. Het blijkt namelijk dat geen van de Nederlandse en internationale modellen de herkomst van de gemeten concentraties fijnstof volledig kan verklaren.

Argumentatiemateriaal
In de aanloop naar de uiteindelijke beantwoordingdeed de Gezondheidsraad een aantal uitspraken.

Zo stelt de Gezondheidsraad dat de concentraties luchtvervuiling al jaren dalen (behalve misschien bij ozon). De concentraties blijven in Nederland bijna overal onder de wettelijke normen in de EU, behalve op bepaalde specifieke plekken in grote steden en rond intensieve veeteelt.
Maar de kennis over de schadelijke effecten neemt sneller toe dan dat die effecten zelf afnemen. Vandaar dat per saldo de ongerustheid stijgt.

De Gezondheidsraad signaleert dat de EU (en daarmee Nederland) een soepeler regelgeving heeft dan het advies van de World Health Organisation (WHO), maar anderzijds dat zelfs onder het WHO-advies al ziekteverschijnselen beginnen op te treden.

Het is niet mogelijk om luchtverontreiniging terug te dringen met alleen maar binnenlands beleid. Een groot deel van het PM2.5 komt uit het buitenland (vaak van industriele herkomst). Omgekeerd krijgt het buitenland ook het nodige uit Nederland mee. Alleen met een geïntegreerd Europees beleid krijgt men deze term omlaag. Dat geldt overigens ook voor andere vervuilingssoorten. De Gezondheidsraad  noemt in dit verband bijvoorbeeld expliciet ozon.
Wat ook opvalt, is dat van een groot deel van de PM2.5 de herkomst niet bekend is.

Houtstook door particulieren als bron voor PM2.5 zit verwerkt in de term “ruimteverwarming”. Zo ook roet.
Er is echter nog veel onbekend over de statistiek van de kleinschalige houtstook. Het zou best kunnen (zegt een achtergronddocument bij het Gezondheidsraadadvies) dat een deel van de post “onbekend” uit houtrook  door particulieren bestaat. (en een ander deel mogelijk uit barbecues en sigaretten).

Vliegtuigen
Er zijn aanwijzingen voor ultrafijn stof rond luchthavens, en de gezondheidskundige relevantie daarvan wordt momenteel onderzocht. Die deeltjes maken een relatief klein deel uit van de regionale PM2.5 – concentraties. (Dat zegt echter niet alles, want PM2.5 wordt op gewicht gemeten en ultrafijn stof-deeltjes op aantal. Die zijn zo klein – bij vliegtuigen ergens tussen de 10 en de 100nm – dat zelfs als er heel veel van aanwezig zijn, ze samen nog maar weinig wegen bgerard).

De Gezondheidsraad voegt hier weinig nieuwe informatie toe en verwijst naar twee onderzoeken (een rond Schiphol en een rond bijna alle luchthavens in de wereld), die al op deze site besproken zijn.