De SciAm over de NREL De Scientific American Online van 27 juli 2020 had een kort verhaal over research bij het Department of Energy, National Renewable Energy Laboratory (NREL), waar men biokerosine kon maken uit rioolwater, mest en ander dierlijk afval, en voedselresten. Het triggerde mij omdat ik (met een groep) op het onderwerp synthetische kerosine ben afgestudeerd, en ik daarbinnen verantwoordelijk was voor het deelonderwerp biokerosine. Zie www.bjmgerard.nl/?p=8829
Dit soort onderzoek gebeurt op veel plaatsen in veel vormen. Het op de SciAm gebaseerde verhaal moet gezien worden als een voorbeeld dat specifiek geldig is voor de VS.
Bij de NREL ligt geen hapklare publicatie klaar over dit specifieke onderwerp uit 2020. Waarschijnlijk heeft de journalist een bezoek gebracht en gespreksinformatie gepubliceerd.
In dit type biomassakwesties spelen vaak meerdere strategische lijnen door elkaar heen. Defensie wil minder van buitenlandse olie afhankelijk zijn, gemeentelijke en andere autoriteiten en bedrijven willen van hun afval af en (in dit geval) vliegtuigmaatschappijen willen minder klimaatbelastende kerosine.
De SciAm-journalist (John Fialka) stelde dat de op deze wijze geproduceerde biokerosine 50% CO2 zou besparen. Dat getal is niet onderbouwd, maar het ligt, gezien de context, in een aannemelijke range. Bovendien resulteren zuurstofloze afbraakprocessen in onbewerkt organisch afval vaak in methaanontwikkeling, ook een krachtig broeikasgas. Een goedgeorganiseerde afvalverwerking kan de methaanontwikkeling verminderen.
Waste to Energy biofuel production potential for selected feedstocks in de US Om de algemene beweringen van de SciAm wat in te kleuren, ben ik op zoek gegaan naar een geschikt artikel. Dat werd “Waste-to-Energy biofuel production potential for selected feedstocks in the conterminous United States” waar o.a. Anelia R. Milbrandt aan meegewerkt heeft, die het het NREL werkt. Het artikel is Open Access en te vinden op https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1364032117313631 .
Het klimaat speelt in deze publicatie geen rol. Geen cijfers over bespaarde CO2 of methaan, en hoeveel waterstof er nodig was voor de beschreven productie.
Het legt zichzelf de gebruikelijke hierarchieën op in de omgang met afval en brengt daarna de regionale beschikbaarheid in kaart van diverse soorten organisch afval, die hier niet interessant is. Wel de uiteindelijke uitkomst, uitgedrukt in hoeveel % elke afvalsoort afzonderlijk, en alle samen, zouden hebben kunnen leveren van de kerosinevraag in 2016 in de VS (zonder Alaska en Hawai).
Bij elkaar zou men er in principe bijna een kwart van de vraag naar in de VS geleverde vliegtuigkerosine mee kunnen voldoen. “In principe” omdat het artikel geen economische analyses brengt, en omdat je met sommige soorten afval ook bijvoorbeeld gas kunt maken.
In Europa en in Nederland Ook in Nederland en Europa voorbeelden van zinvol gebruik van organisch afval.Onderstaand verhaal bestaat uit, kort beschreven, voorbeelden en is zeker niet volledig.
In de RED II – richtlijn van de EU vallen brandstoffen uit deze grondstoffen over de Advanced Fuels, zoals benoemd in Annex IX A en B. Die tellen voor het duurzame brandstofverbruik dubbel mee.
Sky NRG wil in Delfzijl een fabriek bouwen met de categorie Used Cooking Oil and Animal Fat (UCOAF) als vertrekpunt, dus wat hierboven FOG is. Neste Oil (met een raffinaderij in Rotterdam) zegt in zijn Sustianability Report 2019 dat het 80% van de grondstoffen uit ‘wastes and residues’ betrekt. Niet meteen duidelijk is wat er in die 20% zit – Neste Oil gebruikt in elk geval, naar eigen zeggen, gecertificeerde palmolie. Waarschijnlijk voor biodiesel – de productie voor de KLM is gebaseerd op UCOAF.
Ook rioolwaterzuiveringen in Nederland (RWZI) doen interessante dingen. Op www.atlasnatuurlijkkapitaal.nl/praktijkvoorbeelden/rwzi valt te lezen over groen gas-productie en groene chemie op bepaalde grondstoffen. De RWZI van Tilburg bijvoorbeeld heeft zichzelf omgedoopt tot “De Energiefabriek” (zie www.efgf.nl/projecten/energiefabriek-tilburg ). Het rioolslib wordt onder hoge druk en temperatuur voorbewerkt in een CAMBI-installatie (harde celwanden kapot), waarna het beter vergist kan worden. De installatie bedruipt zichzelf energetisch en exporteert zelfs groen gas naar het net. Bovendien wordt fosfaat teruggewonnen.
De STOWA (het wetenschappelijk bureau van de waterschappen) experimenteert met superkritische vergassing. Dat levert een hoop waterstof en methaan. Zie www.bjmgerard.nl/?p=7771 . In theorie zou men van het groene gas biokerosine kunnen maken, maar in deze hoeveelheden loont dat niet.
Ook de omgang met restanten door COSUN Beet Company (vroeger de Suiker Unie) is befaamd (en als voorbeeld gebruikt in het recente SER-advies). Zie www.cosunbeetcompany.nl .
Biomassa afkraken Er lopen veel mensen rond die kritiekloos alle ‘biomassa’ afkraken. Meestal is dat onzin en vaak is het schadelijke onzin. Daar worden we het voorlopig niet over eens. Maar de schade zou al beduidend minder zijn als men biomassa niet als containerbegrip zou hanteren, maar het op zou splitsen naar zijn, zeer uiteenlopende, componenten die allemaal hun eigen verhaal hebben. Dan hoeft men tenminste niet het soort afvalbehandelingstechnieke af te kraken zoals hierboven beschreven.
De ‘polder’ en wat eraan vooraf ging In 2013 kwam in de SER een Klimaatakkoord tot stand, op basis waarvan in 2020 Nederland 14% van zijn energie duurzaam moest opwekken, en in 2023 16%. Daarvan mocht 25PJ uit (bij)stook van biomassa in kolencentrales komen. Verder moesten de duurzaamheidscriteria voor biomassa bovenwettelijk worden aangescherpt (wat gebeurd is). Zie www.ser.nl/nl/thema/energie-en-duurzaamheid/energieakkoord/database .
Inmiddels is de Nederlandse biomassawetgeving waarschijnlijk de strengste ter wereld.
Zoals hier vaker betoogd (en zoals ook de SER stelt) is biomassa een ruim begrip, van mest tot biodiesel tot rioolslib tot snoeiafval tot dunningshout. In 2018 was biomassa goed voor 61% van alle duurzame energie. Een deel van de biomassa is houtig en een deel van de houtige biomassa komt uit het bos. In 2018 werd er in Nederland voor ruwweg 22PJ aan hout verbrand in alle min of meer grootschalige inrichtingen samen, en daarvan kwam het grootste deel niet uit het bos. De houtige biomassa kwam voor driekwart uit Nederland en voor een kwart uit andere landen in Europa. Cijfers zijn altijd goed om de proporties te zien. Zie www.bjmgerard.nl/?p=9853 .
De SER is de polder en de polder poldert tot er een compromis is, en de 25PJ was bij Greenpeace en andere milieuorganisaties niet van harte. Ondertussen ging de discussie door, en liep zelfs hoog op, soms over feiten maar meestal over meningen die vaak weinig met feiten te maken hebben. Ik heb hierover in deze kolommen veel bericht.
De discussie werd van overheidswege gekanaliseerd via een advies van Haskoning DHV, een dubbeladvies (in coproductie) van het PBL en CE Delft (zie www.bjmgerard.nl/?p=12587 ) naar een nieuw SER-advies “Biomassa in balans”.
Dat is uitgebracht door de vaste bezetting van vakbondsleden, werkgeversafgevaardigden, Kroonleden en vertegenwoordigers van het ministerie, aangevuld met mensen namens Natuur en Milieu en Milieudefensie, en adviseurs uit kringen van het PBL, CPB, Nederlandse Bank MVO-NI en iemand vanuit een circulaire economie-onderneming. In de twee dragende commissies zaten geen mensen, die herkenbaar uit de energiewereld of de bosbouw komen.
Een samenvatting van Biomassa in Balans Het SER-advies gaat (dat is een keuze vooraf) niet over voedsel.
De SER wil dat biogrondstoffen bijdragen aan het terugdringen van de CO2-uitstoot, aan de circulaire economie en als bodemverbeteraar. Het doel “bodemverbetaar” wordt als voorwaarde ingebouwd voor duurzame productie en keert niet als zelfstandig beargumenteerd doel terug. Daardoor wordt niet duidelijk wat men zich hier bij moet voorstellen. De SER meent dat er voor veel energieopwekking al technische mogelijkheden bestaan (uit zon en wind). De technische noodzaak om energie uit biomassa in te zetten beperkt zich steeds verder tot onderwerpen als zwaar wegtransport, luchtvaart en (zee)scheepvaart. Dat zou een overgangsfase zijn, omdat er, naar de mening van de SER, vanaf 2030 andere oplossingen in beeld komen zoals verdere energiebesparing en Power to Liquid-brandstoffen. Daarom moeten zaken als lagetemperatuurwarmte, licht wegtransport (personenauto’s) en elektriciteit op niet al te lange termijn niet meer door biomassa mogelijk gemaakt moeten worden – dus geen hout meer in de stadsverwarming, geen bioethanol meer in de tank en centrale elektriciteitsopwekking nog slechts voor piekbelastingen.
De niet meer voor energie benodigde biomassa zou basis moeten worden voor een materialen en groene chemie. Als voorbeeld verschijnen zaken als biocomposieten en biobeton uit olifantsgras, maar verder blijft het bij de algemene categorie-aanduiding ‘biobased economy’. Op de langere termijn wordt dit de norm en de energieproductie de uitzondering, al kan er na deze vormen van cascadering restmateriaal achterblijven waar men niets anders meer mee kan dan energie produceren. Uit een suikerbiet bijvoorbeeld komt als vanouds suiker, maar ook groen gas en veevoer. De SER meent dat deze stromen niet meer als hoofd- en bijstroom aangeduid kunnen worden, maar dat ze als onderling gelijkwaardig gezien moeten worden – waarbij de duurzaamheidseisen voor alle stromen gelden, liefst geharmoniseerd (dus dezelfde duurzaamheidseisen voor hout, papier en warmte). Idealiter bestaat voor de SER het woord ‘reststroom niet’.
Het verbranden van biomassa is bij de SER niet hoogwaardig en andere doelen, min of meer per definitie, wel. Het woord ‘hoogwaardig’ krijgt geen expliciete definitie. Het is een soort containerbegrip.
De SER meent dat de Europese RED II – richtlijn, aangevuld met de ILUC-richtlijn en met de bovenwettelijke bepalingen in de SDE+-subsidievoorwaarden, op zich een goede aanpak zijn om de duurzaamheid van biomassa te waarborgen. Het probleem is alleen, dat RED II alleen bedoeld is voor elektriciteit, verwarming en koeling, en vervoer. RED II zou ook moeten gaan gelden voor bijvoorbeeld bouwmaterialen en chemische grondstoffen. De SER is tevreden over de bij RED II horende certificerings- en verificatiestructuur. RED II biedt de mogelijkheid om van toepassing verklaard te worden op installaties onder de 20MWth ingangsvermogen (vaste biobrandstof) en 2MWth (gasvormige biomassa). De SER pleit ervoor om dat te doen. En passant stelt de SER voor om de drempel voor de Omgevingsvergunningsplicht in verband met de luchtkwaliteit te verlagen. Grotere installaties met een uitgebreide rookgasreiniging kunnen negatieve effecten op de luchtkwaliteit nagenoeg geheel voorkomen.
De SER redeneert vanuit een kapitalistische markteconomie. Bedrijfsleven en overheid zijn samen verantwoordelijk, maar de markt is hoofdzaak en de overheid ondersteunend.
De vraag of er genoeg biomassa is voor de Nederlandse behoefte is moeilijk te beantwoorden. Zowel de geschatte vraag als het geschatte aanbod zijn een zeer brede range aan schattingen. In de EU (en a fortiori mondiaal) is er ruim genoeg om de Nederlandse behoefte af te dekken, maar dan rijst de vraag hoeveel % Nederland daarvan naar zich toe mag trekken. Als naar rato, dan naar rato van wat? Die vraag is niet objectief beantwoordbaar en de SER houdt hier de boot af. Zie www.bjmgerard.nl/?p=12587 .
Wat ik er van vind Ik heb er een gemengd oordeel over en uiteindelijk is dat meer negatief dan positief.
Ik deel de mening van de SER dat het nodig is om het gebruik van biomassa voor energie enerzijds en voor chemie en materialen anderzijds in elkaar te schuiven. Op zich is dat iets wat moet. En in beginsel steun ik het cascaderingsbeginsel en heeft groene chemie mooie beginselen (zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Groene_chemie ). Verder ben ik het met de praktische eisen eens dat de Omgevingsvergunningen moeten worden aangescherpt en dat een goede rookgasreiniging bijna alle luchtvervuiling tegenhoudt. Open haarden en pelletkachels zijn niet schoon te krijgen en moeten worden uitgefaseerd. Ik deel de waardering van de SER voor de systematiek van de Europese RED II -richtlijn en het bijbehorende certificerings- en verificatiesysteem. Een uitbreiding naar andere sectoren dan alleen elektriciteit, warmte en koeling en transport is voor mij bespreekbaar, maar ik wil hen dan wel eerst gezien hebben. Ook vind ik het juist dat op korte termijn de bijmengplicht van biodiesel en -ethanol in personenauto’s moet worden afgeschaft.
Maar ik vind het SER-advies onverantwoord optimistisch.
Het neemt te makkelijk aan dat het bedrijfsleven de uitdagingen aanpakt. De verhalen klinken mooi, maar in praktijk zitten bedrijven vaak op hun kont tot het probleem met overheidsgeld voor ze opgelost is of tot ze keihard moeten. De geschiedenis van de biokerosine in Europa is een voorbeeld. In 2011 plande de EC het Biofuel FlightPath Initiative . Dat moest in 2020 2Mton/y aan biokerosine produceren (goed voor 93PJ, ca 4% van de Europese kerosinemarkt). Maar het zou de tickets voor een typische 1000-km vlucht een paar Euro duurder gemaakt hebben en dat was voor de luchtvaartmaatschappijen een onbegaanbaar pad. En als er dan toch wat moest, was het ETS of Corsia goedkoper dan biokerosine. Zodoende worden er in Europa pas sinds heel kort (bij Neste Oil) een paar druppels bio jet fuel vervaardigd. Neste Oil was veel groter in de biodiesel, o.a. vanwege de eenvoudige reden dat vanwege de bijmengverplichting de afzet gegarandeerd was, en omdat biodiesel goedkoper om te maken is en aan minder strenge eisen hoeft te voldoen. Biobrandstof komt tot nu toe tot stand op basis van overheidsverplichting en niet op basis van de vrije markt. .
In zijn algemeenheid kom je in artikelen over groene chemie vooral woorden tegen als ‘kans’, ‘pilot’, ‘research’ en dergelijke. Er is weinig concrete grootschalige bestaande productie. Trouwens, dezelfde discussie als over concurrentie tussen brandstof en voedsel kan ook gaan spelen over de concurrentie tussen groene chemie en voedsel. Wie bepaalt welk deel van de suikerbiet suiker wordt of plastic wordt of biogas wordt?
Ik vind de SER aan de overmoed lijdt dat als iets technisch kan of denkbaar is, dat daarmee eigenlijk al vast staat dat het ook inderdaad zal gebeuren.
Biokerosine kent al vele jaren technisch rijpe of bijna rijpe grondstof-productcombinaties, maar de mondiale productie mag nauwelijks naam hebben. De fabriek in Delfzijl van SkyNRG bijvoorbeeld (die afgewerkte olie en vet verwerkt) moet nog gebouwd gaan worden, en nu al begint de SER met aanduidingen als “overgangsmaatregel” en “in 2030 een nieuwe techniek”. Je mag blij zijn als die fabriek in Delfzijl dan überhaupt goed is begonnen te draaien. Ik moet ook nog zien dat er in 2030 inderdaad een commercieel opgeschaalde, werkende Power to Liquid-brandstoftechniek is. Niet zozeer omdat de techniek onmogelijk is (dat kan wel, vooralsnog op schaal van liters), maar omdat het gigantische hoeveelheden stroom vreet en er een gigantische ingreep in de infrastructuur nodig is. Het verhaal over het datacenter in de Flevopolder is er kinderspel bij. Persoonlijk denk ik, dat de biokerosine gewoon in het pakket blijft en dat daarnaast er ook Power to Liquid-kerosine komt, en dat beide samen nog niet genoeg zijn bij het huidige groeitempo van de luchtvaart.
Een ander voorbeeld waar de SER veel te makkelijk over denkt is over groen gas. Dat idee wordt eventjes van stal gehaald (de beeldspraak is bijna letterlijk van toepassing). Tot eigen noodlot laat de SER hier het woord “veeteelt” ongenoemd. De Groen Gas-website ( https://groengas.nl/programmas/hernieuwbaar-gas-uit-biomassa/ ) noemt een ambitie van 70PJ in 2030. Bij nadere lezing blijkt dat daarvan minstens tweederde uit mest te moeten komen. Nu garandeer ik iedereen die dit in Oost-Brabant of de Achterhoek komt voorstellen een heftig onthaal. De landbouw is daar zo uit de klauwen gelopen dat bij elk idee in die richting bij wijze van spreken de hooivorken ter hand genomen worden. En ik zeg dat dan nog met enige sympathie richting mestvergisting of -vergassing, want ik ben zelf voorstander. Maar vergeet het maar als je niet minstens gelijktijdig een kwart minder dieren in de aanbieding hebt. Misschien kunnen de geachte afgevaardigden van Natuur en Milieu eens in die contreien op missiebezoek gaan?
Houtsnippers. Anders dan vaak gedacht, bedient de versnipperaar vooral de papierfabriek en plaatmateriaalfabriek. Dat brengt meer op en brandhout betaalt per kuub tamelijk slecht. Er wordt al eeuwen resp. decennia duurzaam materiaal gemaakt. Nou kun je van houtsnippers ook (hemi)cellulose (en daaruit weer suikers en daaruit weer andere stoffen) maken, en lignine (waar je bijvoorbeeld fenol uit kunt maken en dan weer fenolformaldehyde-lijm). Het gebeurt alleen maar mondjesmaat omdat dezelfde lijm uit aardolie goedkoper is. Kans dat het de houtsnippers meer waard zou maken en dat het lonender wordt om hout te versnipperen….
Ik ben niet tegen (zelfs voor) groene chemie, maar de absoluutheid waarmee de verhoudingen in tien jaar omgedraaid worden is ongemotiveerd.
Andersom uitgedrukt wordt ook veel te gemakkelijk gezegd dat er voor de elektriciteitsproductie duurzame alternatieven zijn en dat er binnenkort geen elektriciteitsproductie uit biomassa meer nodig is. Dat probleem is overigens niet alleen maar geld, maar nog meer ruimtelijke ordening.
Ga eens rekenen aan Noord-Brabant en aan de Amer9-centrale. NBrabant verbruikt nu ongeveer 290PJ en als het in lijn bezuinigt met landelijk, is dat in 2050 260PJ (en zeg, in 2030 270PJ). Die moet in 2030 tot stand komen met 50% minder CO2, dus moet NBrabant in 2030 all-in 135PJ duurzaam hebben staan (eigenlijk meer, want die 50% is ten opzichte van 1990). In 2019 was dat all-in (schatting) 24PJ. De gezamenlijke Regionale Energie Strategieën (RES) van Brabant zijn samen ongeveer goed voor 24PJ hernieuwbare grootschalige elektriciteit, als iedereen voor elkaar krijgt wat men belooft. Die 24PJ dubbelt met de bestaande wind en grootschalige zon die er in 2019 stond, samen orde van grootte 4PJ). Moet er dus nog, in het kader van de RES, orde van grootte 20PJ = 24-4 bij tussen nu en 2030. De uitvoering van de RES is een bestuurlijke mega-operatie. Voor de warmtepoot van de RES moet er extra warmte ontwikkeld worden, voor een deel afkomstig uit elektriciteit en voor een deel niet. Doe voor 30.000 huizen tot 2030 eens 1PJ. Naast die mega-operatie RES zal er spontaan buiten de RES ook nog wel het een en ander bijkomen. Doe eens met de natte vinger (met lijntjes doortrekken) dat er autonoom nog 10PJ bijkomt (het gaat maar om ordes van grootte). Voor de Amer9 bestaan tot nu toe twee mogelijkheden: of bestaat vanaf 2025 op basis van 100% biomassa, of hij bestaat niet meer. De centrale, zoals die nu is, is goed voor ca 17PJ stroom en 4PJ warmte. Nu zal hiervan ongeveer de helft, ca 10PJ, al opgenomen zijn in de bestaande duurzame 24PJ, en de andere helft, de ongeveer 11PJ die nog duurzaam moet worden, nog niet. Als de Amer9 blijft draaien, voegt hij vanaf 2025 ongeveer 11PJ duurzame energie toe . Je zit dan op 66PJ (24+20+1+10+11). Als de Amer9 dicht gaat, voegt hij vanaf 2025 ongeveer -10PJ duurzame energie toe . Je zit dan op 45PJ (24+20+1+10-10). Kortom, de Amercentrale scheelt een slok op een borrel. Sluiting van de Amercentrale betekent ongeveer een extra RES. Om op hetzelfde punt uit te komen, moet de provincie Brabant nu, naast de bestaande RES, nog een tweede RES gaan uitvoeren. De gedachte van de SER dat er binnenkort genoeg alternatieven zijn en dat de elektriciteitsproductie uit biomassa overbodig is, is een onbewezen bewering die in Brabant nergens op slaat.
Het is opnieuw zo’n vorm van techniekovermoed dat als iets technisch denkbaar is, het daarmee vast staat dat het dan ook zal gebeuren. De SER hanteert een ‘brede welzijnsbenadering’ op basis van de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties. Maar de landschapsbeleving van omwonenden en het geluid en de slagschaduw van windturbines zitten daar niet in. En dat is een politiek mogelijk ongewenst, maat politiek belangrijk gegeven.
De afspraken in het Klimaatakkoord moeten worden uitgevoerd. Na de RES moet daartoe nog heel veel extra beleid gerealiseerd worden. Dat zal nog moeite genoeg kosten. Het sluiten van een biomassacentrale die goed draait, niet tot klachten in de omgeving leidt, geen extra elektrische infrastructuur nodig heeft en min of meer regelbaar is, en waar een groot warmtenet aanhangt dat anders, in elk geval voor onbepaalde tijd, op Russisch gas gestookt moet worden, lijkt me niet de snuggerste aanpak.
Wat zou ik doen als ik minister was? Op de eerste plaats beloven dat ik, ondanks alles, geen extra (Russisch) gas ga importeren, en zou ik de Tweede Kamer vragen om dit ook uit te spreken.
Ik zou mij op de tweede plaats realiseren, en dit met de Tweede Kamer bespreken, dat de Staat der Nederlanden historisch berucht is om de grilligheid van zijn energiebeleid – dit tot grote schade. Deze SER-move is de zoveelste zwieper in een lange geschiedenis. Elke vorm van planmatig lange termijn-denken wordt in Nederland op deze wijze met kracht bestreden.
Ten derde zou ik het besluit nemen om tot een soort strategisch compromis te komen tussen de, op zichzelf reële, verlangens van de groene chemie-sector enerzijds en de, eveneens reële, voortgezette inzet van biomassa voor energiedoeleinden anderzijds. Dat betekent een zoektocht naar lange termijn-afspraken met leveranciers en een dirigistische politieke sturing wie wat krijgt. De vrije markt moet aan banden gelegd worden.
Ik zo eisen dat de groene chemie-sector met een strategisch plan komt waarin prioriteiten worden gesteld en waarin de deelnemende bedrijven aangeven welke inspanningen ze zelf leveren. Een dirigistische industriepolitiek is hierbij denkbaar. Onmisbare bestemmingen als biokerosine (bij voorkeur op basis van RED II annex IX A en IX B) en stookolie voor zeeschepen hebben voorrang. Bijmenging van ethanol en biodiesel in tanks van personenwagens wordt afgeschaft.
Verder zou ik een nader te bepalen aantal bestaande grote energieprojecten definieren die beschermd worden zodat ze kunnen doorgaan, als met de exploitanten overeenstemming kan worden bereikt over de condities. De milieuvergunningen moeten aangescherpt worden met een rookgasreiniging op ALARA-basis. De Amer9-centrale is een van deze projecten. Aan deze projecten wordt op een of andere manier een eindigheidsperspectief gekoppeld, maar dat kan lang zijn. In die tijd moet er een plan worden ontworpen en uitgevoerd om het biomassaverbruik van deze projecten geleidelijk aan terug te dringen. Voor de Amer9 is deze overgangstermijn bijvoorbeeld 15 of 20 jaar, rekenend vanaf 2020.
Vandaag een wat afwijkende oproep. Vanwege de Coronacrisis is er een enorm overschot aan onverkoopbaar plantaardig materiaal. Ik kan er zelf niets mee, maar misschien dat er onder de lezers van deze weblog mensen zijn die zich in een positie bevinden om er wel wat mee te doen. De oproep komt van Agro Chemie. Dat omschrijft zich als het leidende Platform voor Biobased Economy in Nederland en Vlaanderen. Het is in elk geval een serieus gezelschap.
Groot biomassa-overschot tuinbouw door Coronacrisis
Dringende oproep: biobased
reinigingsmiddelen uit plantaardige reststromen
De Green
Chemistry Campus en bureau Horizon 11 doen een dringende oproep voor het
ontwikkelen van nieuwe biobased toepassingen, zoals reinigingsmiddelen, uit
plantaardige reststromen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van grootschalige
biomassastromen, afkomstig uit de tuinbouw en sierbloementeelt.
Door de
Coronacrisis hebben Nederlandse tuinders en telers een acuut probleem. Steeds
meer grenzen op slot; pakhuizen en containers staan ineens vol met
onverkoopbare ladingen bloemen, planten, maar ook groente en fruit,
oorspronkelijk bedoeld voor de wereldwijde export. Hoogwaardig plantaardig
materiaal wordt momenteel in grote hoeveelheden vernietigd.
Zeep en alcohol
Producten
uit de tuinbouwsector bevatten echter waardevolle inhoudsstoffen en
natuurvezels. “Ze zijn prima in te zetten om bijvoorbeeld de tekorten aan
reinigingsmiddelen (zeep, alcohol en andere ontsmettingsmiddelen) in de
(gezondheids)zorgsector, bij bedrijven en bij mensen thuis op te lossen”, zegt
Marcel Ribbens van Horizon 11.
Daarom roepen Horizon 11 en de Green Chemistry Campus ondernemers met vernieuwende ideeën op om deze handschoen op te pakken. Het idee is dat zij worden gekoppeld aan grote bedrijven om gezamenlijk een snelle oplossing te realiseren voor de verwerking van plantaardige reststromen tot biobased chemicaliën en materialen, al dan niet door het inzetten of aanpassen van bestaande productieketens. Het kan een kickstart zijn voor de vorming van nieuwe biobased productieketens, die ook na de Coronacrisis in stand blijven.
Aanbod en toepassingen
Het aanbod
uit de tuinbouwsector bestaat uit uiteenlopend materiaal, dat onmiddellijk
beschikbaar is in grote hoeveelheden:
Zoet fruit/groente, met name exotische fruitsoorten, zoals mango’s, sinaasappels, carambola’s, etc.
Vette vruchten, zoals avocado’s
(Snij)bloemen, voornamelijk rozen, tulpen, gerbera’s en chrysanten
De concrete
uitdaging is het bedenken van nuttige toepassingen:
Wie is er in staat om van suikerrijk fruit, groente (en planten?) om te zetten in alcohol voor ziekenhuizen?
Wie is er in staat om van vette groenten (zoals avocado’s) zeep te maken voor huishoudens en instellingen?
Wie is er in staat om van plant- en bloemmateriaal textiel te maken dat gebruik kan worden in instellingen, of voor mondkapjes?
Ook
ondernemers die zelf andere kansen of uitdagingen zien, waarbij
tuinbouwproducten of – diensten zijn te gebruiken, kunnen zich direct melden.
“De Nederlandse tuinbouwindustrie wil proactief samenwerken met andere
bedrijven, instellingen en inwoners en dit moment pakken om nieuwe dingen te
bedenken die de samenleving en economie voor de toekomst weerbaarder en beter
maken”, aldus Ribbens. “Het liefst zien we dan ook oplossingen die op meerdere
vlakken effect hebben en ook in betere tijden nog steeds gebruikt kunnen
worden.”
De Green
Chemistry Campus speelt een coördinerende rol in deze oproep en beschikt zowel
over diepgaande expertise als faciliteiten en een groot netwerk, waardoor
bedrijven met elkaar in contact kunnen worden gebracht.
Meedoen?
Wacht niet, stuur je idee per e-mail of bel direct met Corné van Loenhout van
de Green Chemistry Campus: c.vanloenhout@greenchemistrycampus.com,
tel. +31 6 5138 6271.