Grote energie-, klimaat- en bouwopgaven in een beperkte ruimte (PBL)

Ter inleiding
Al mijn gewaardeerde linkse medestrijders en milieubewuste mensen vinden dat de opwarming van de aarde moet worden aangepakt, en veel mensen uit andere hoek vinden dat ook nog wel,  MAAR en dan volgen er allerlei eisen.
Het landschap mag niet worden aangetast, windmolens mogen dus niet, geen vruchtbare landbouwgrond voor zonneparken, er mogen geen bomen sneuvelen, de tractor moet vroeg op het land kunnen, de kosten en baten moeten eerlijk verdeeld worden, kernenergie mag niet, biomassa mag niet en mestvergisting ook niet, import mag niet, enzovoort.
Iedereen verschanst zich in zijn eigen crisis. Eind van het liedje is dat als iedereen zijn zin krijgt, de klimaatcrisis bestreden moet worden maar dat elke oplossing verboden wordt.

Daarnaast moeten er ook nog honderdduizenden woningen komen, bedrijventerreinen, en nieuwe infrastructuur. En moet er klimaatgeadapteerd worden zodat we niet verdrogen of verdrinken.

Ik ben in mijn leven maar twee geloven kwijtgeraakt, dat in God en dat in eenvoudige oplossingen. Wonderen zijn ook hier niet te verwachten. Ook voor de klimaataanpak bestaan geen eenvoudige oplossingen. In Nederland zal dat een mozaiek worden van allerlei deeloplossingen, binnen een groot aantal spanningsvelden. Je kunt je de noodzaak niet permitteren om van alles af te wijzen. Dat roep ik bij voortduring in vele discussies, soms tot verdriet van mijn toehoorders. Ik  ben al uit twee Facebookgroepen gegooid.

De vele claims kunnen gezien worden als evenzovele wensen met betrekking tot het grondgebruik.   Een recente studie van het PlanBureau voor de Leefomgeving (PBL) “Grote opgaven in een beperkte ruimte” adresseert precies dit probleem.
De studie is te vinden op www.pbl.nl/nieuws/2021/pbl-grote-ruimtelijke-keuzes-vragen-om-voortvarende-actie-van-nieuw-kabinet . De studie is ongevraagd als advies uitgebracht ten behoeve van de kabinetsformatie (althans, de pogingen daartoe).

Het PBL vat de vele conflicterende belangen op als concurrerende ruimtelijke vragen. Dat is een zinvolle insteek. Resultaat is een omvangrijk planologisch document in de beste Nederlandse traditie van inmiddels al weer lang geleden, geordend naar thema’s als politieke en bestuurlijke organisatie, klimaatadaptatie (inclusief waterbeheer), toekomst van het landelijk gebied, stad en regio (waaronder de woningbehoefte met bijbehorende benodigdheden) en de regionale energietransitie.

De PBL-conclusie in een notendop is dat er een nieuwe balans moet komen van de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van het landgebruik. Nu telt vooral de gebruikswaarde. De onderliggende bodem- en waterstructuur moet leidend worden.

Voor een weblog als deze is dit alles teveel van het goede en daarom selecteer ik. De veenweideproblematiek is van groot belang en zeer interessant, maar niet voor Brabant. Idem beperk ik mij t.a.v. verstedelijkingsprocessen.

Afbeeldingen komen uit de PBL-studie, tenzij anders vermeld.

De politieke en bestuurlijke aanpak
Omdat deze site ook politiek wil zijn, en omdat er op dit gebied veel discussie is, een expliciet hoofdstuk over de politieke en bestuurlijke vormgeving.

Wij zijn al heel lang in blijde verwachting van de nieuwe Omgevingswet en recente berichten suggereren dat de bevalling nog lang op zich laat wachten. De ICT is er nog niet.

Bij de Omgevingswet hoort een Nationale Omgevings Visie (NOVI). Zie https://denationaleomgevingsvisie.nl . NOVI is gebaseerd op drie afwegingsprincipes: combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en afwentelen wordt voorkomen.

Hogere overheden (bijvoorbeeld het Rijk versus de provincies en de regio’s) kunnen hun verantwoordelijkheid t.a.v. realisatie van beleid door lagere overheden op twee assen invullen.

De ene as loopt van systeemverantwoordelijkheid naar resultaatverantwoordelijkheid. Bij systeemverantwoordelijkheid gaat waarborgt de hogere overheid (bijvoorbeeld het Rijk) het proces, bijvoorbeeld met geld, deskundigheid, werkende ICT en timing. De inhoudsontwikkeling zit bij de lagere overheden. Bij resultaatverantwoordelijkheid is de hogere overheid verantwoordelijk voor de uitkomst, en daarmee voor de beleidsontwikkeling. De Rijksoverheid heeft bijvoorbeeld het Klimaatakkoord van Parijs getekend, en is daarmee resultaatverantwoordelijk.
Uiteraard zijn gradaties mogelijk. De Structuurvisie 6000MW wind op land uit 2013 maakt het Rijk verantwoordelijk voor het resultaat, maar na onderhandelingen is dat verdeeld over de provincies met Rijksingrijpen als stok achter de deur (wat overigens onvoldoende gewerkt blijkt te hebben).

De andere as is die loopt van sectoraal naar integraal.
In de sectorale aanpak formuleert de hogere overheid (bijvoorbeeld het Rijk) per sector zijn eisen, waarna de lagere overheid dat ombouwt tot gemengde gebiedsplannen. De 35TWh van de Regionale Energie Strategieën (RES) is sectoraal en dat de Metropool Regio Eindhoven haar 2TWh vorm geeft met zonneparken in combinatie met waterberging is gebiedsgericht.
In Integraal  Omgevingsbeleid doet de hogere overheid het combinatiebeleid zelf.

De toekomstige Omgevingswet biedt voor beide instrumenten mogelijkheden tot juridische dwang. Sommige bestaande situaties kunnen als voorbeeld dienen.
Een Uitvoeringsprogramma biedt de lagere overheden meer ruimte voor eigen invulling. Bij de RES stelt het Rijk kaders (de 35TWh), en de RES-regio’s vullen in (bijvoorbeeld geen windmolens in de groen-blauwe mantel rond natuurgebieden).
Een Uitvoeringsplan wordt wettelijk vastgelegd, waardoor de integraliteit nationaal is en de verhouding met de lagere overheden hierarchisch.
De technieken kunnen verweven zijn, bijvoorbeeld dat het Rijk zelf een locatie aanwijst als de provinciale uitvoering van de 6000MW Wind op land niet minstens één project van 100MW bevat – in Brabant langs de A16.

Het is allemaal nog veel ingewikkelder, maar omdat ik geen jurist ben, waag ik me daar niet aan.

Er is veel discussie over in hoeverre de ruimtelijke ordening van Nederland centraal of decentraal moet zijn, waarbij sommige invloedrijke critici vinden dat die nu veel te decentraal is. Feitelijk, zeggen ze, is de ooit zo  beroemde Nederlandse ruimtelijke ordening in 2001 afgeschaft. Men maakt een vergelijking met het over de schutting gooien van de Participatiewet en de jeugdzorg.
Omdat bijvoorbeeld de 30 RES-regio’s elk hun eigen wind- en zonneparken moeten inprogrammeren, wordt het op nationaal niveau een rommeltje. Dat vinden bijvoorbeeld hoogleraar Adriaan Geuze, Christine Sijbesma en ex-minister Cees Veerman in bijgevoegd document (NRC 04 maart 2021) –>

Het PBL staat voorzichtig enerzijds-anderzijds in deze discussie. Men kan nationaal wel van het gas af willen, vrij vertaald, maar dat moet op straatniveau worden gerealiseerd. Men kan niet vanuit Den Haag de Vermeerstraat in Odiliapeel op een warmtenet zetten.

Ik ben zelf geneigd om hier de nuances van het PBL te volgen.

Klimaatadaptatiegebieden Hart va Brabant (uit de concept-RES)

De Regionale Energie Strategieën
De RES wil vorm  geven aan een deel van de afspraken die in het Klimaatakkoord gemaakt zijn in de sectoren Elektriciteit en Gebouwde Omgeving. In 2030 moet er in de RES 35TWh (126PJ) elektriciteit opgewekt worden uit wind en grootschalige zon, moeten de daarbij horende infrastructuurproblemen worden opgelost, en moeten er 1,5 miljoen huizen van het aardgas af zijn. Zie www.klimaatakkoord.nl/klimaatakkoord .

De uitkomsten van de RES moeten worden vastgelegd in formele ruimtelijke ordening-wetgeving van de gemeenten en provincies (tegen die tijd mogelijk de Omgevingswet?).

Het PBL volgt het Klimaatakkoord en is genuanceerd-positief over de decentrale opzet, maar ziet veel grotere en kleinere problemen. De grote en de kleine schaal botsen soms.

  • De SDE+ – subsidie moedigt de goedkoopste kWH’s aan, maar dat zijn voor de ruimtelijke inpassing niet altijd de beste. De SDE+ heeft liever zonneparken op de grond dan op het dak.
  • De regionale keuzes zijn op nationale schaal niet altijd de beste (bijvoorbeeld veel zon en weinig wind).
  • Er zijn netwerkproblemen.
  • Verschillende RES-gebieden kunnen te maken hebben met hetzelfde grote natuurgebied, zoals de Veluwe of het Ijsselmeer
  • Er zijn locaties nodig, niet alleen voor zon en wind, maar ook voor infrastructuur die daar mee te maken heeft
  • Die locaties beïnvloeden ander gebruik, zoals visserijbeperkingen (windturbines op zee) of stankcirkels rond biovergisters (woningbouw)
  • Nieuwe technieken kunnen leiden tot onverwachte vormen van ruimtegebruik, zoals bijvoorbeeld de hoogbouw die mogelijk gemaakt werd door de lift.
  • Sommige besluiten liggen bij het Rijk (zoals de warmteprijs of de ruimtelijke ordening van de Noordzee of wat te doen met datacenters), maar loopt daarbij soms achter op de regio’s.
  • Er is veel angst voor verrommeling van het landschap.

Er zijn ook ideeën voor oplossingen.

  • De gemeente Amsterdam stelt aan de gemeenteraad voor om een limiet aan de toename van het stroomverbruik te stellen, om te eisen dat datacenters rechtstreeks op het hoogspanningsnet aangesloten kunnen worden, dat ze restwarmte ter beschikking stellen en dat ze goed in de omgeving moeten passen.
  • Het kan beter zijn om niet (grootschalige) vraag een aanbod bij elkaar te brengen, maar bijvoorbeeld wind en zon (voor een grotere gelijkmatigheid van de levering) of productie en netcapaciteit.
  • De RES-invulling wordt geïntegreerd met het landschap en de cultuurhistorie. Het PBL gebruikt onder andere de landschapsinpassing van Hart van Brabant.
    Waarmee dit meteen de overgang is naar het volgende hoofdstuk.

Het landelijk gebied
Het landelijk gebied staat voor complexe en urgente opgaven. “Zo noopt de klimaatverandering tot adaptatie, mitigatie en een energietransitie. Daarnaast vraagt de gespannen relatie tussen landbouw en natuur om afgewogen keuzes in ruimtegebruik, en ook de voortgaande verstedelijking vergt ruimte. De meervoudige problematiek van stikstofdepositie, uitstoot van broeikasgassen (lachgas, methaan en CO220), watertekorten (droogte), biodiversiteits­verlies, bodemdaling en verzilting laat zien dat de grenzen van het fysieke systeem van water, bodem en ecologie in Nederland zijn bereikt en soms zelfs (ver) zijn overschreden”.
Dat is een klus voor het omgevingsbeleid.

De landbouw drukt een zwaar stempel, goed voor 40% van de stikstofdepositie in Natura2000-gebieden en voor 60% van de overdaad aan voedingsstoffen in regionale oppervlaktewateren.
Nederland heeft internationale verdragen getekend, zoals In EU-verband de Vogel- en Habitatrichtlijnen, Natura 2000, de Kaderrichtlijn Water en de Europese Landschapsconventie, en in mondiaal verband in het Biodiversiteitsverdrag (Convention on Biological Diversity, CBD).

Binnen Nederlandse natuurgebieden blijft het bestand aan karakteristieke diersoorten grosso modo constant, omdat op basis van dweilen met de kraan open de schadelijke import met beheersplannen weer weggewerkt wordt.
In de agrarische gebieden echter zakt het bestand aan karakteristieke diersoorten snel in.

De analyse leidt tot een oplossingsvoorstel volgens vier uitgangspunten.

  • de gevolgen van klimaatverandering en de toestand van natuur, water en bodem worden leidend, landbouw en ander ruimtegebruik zoals woningbouw en infrastructuur worden volgend. Behalve de in het oog lopende nadelen voor de gebruikssectoren heeft dat voor die gebruikssectoren ook voordelen, zoals minder stikstofproblemen, minder extreme droogte en een bodem met meer organische stof. De landbouw wordt extensiever.
    Het PBL gebruikt het Van Gogh-nationaal Park als illustratie hoe geografische kenmerken van het gebied in de functies tot uitdrukking komen.
    Het nieuwe Europese landbouwbeleid is een middel om de landbouw te hervormen.
  • De biodiversiteit wordt langs drie sporen hersteld.
    Eerstens wordt vervuiling aan de bron aangepakt, zoals van stikstof rond Natura2000-gebieden en andere vervuilende stoffen die op gespannen voet staan met de Kaderrichtlijn Water of het Parijsakkoord.
    Tweedens moet er 150.000 hectare nieuw natuurgebied bij, wat op sommige plaatsen van het landbouwareaal afgaat. Per saldo krimpt de landbouw (maar dat doet die al langer).
    Ten derde moeten functies compatibel met de natuur worden ingevuld, zoals de landbouw rond natuurgebieden, klimaatadaptatie, verstedelijking, infrastructuur en duurzame energieopwekking.
  • Transities moeten worden gebundeld conform het NOVI-principe dat gecombineerde functies voor enkelvoudige gaan. Nieuw bos bijvoorbeeld kan, naast de waarde in zichzelf, verschillende functies hebben: water vasthouden (afhankelijk van de boomsoort), biodiversiteit, duurzame bouwmaterialen en CO2-opslag
  • Afwenteling beperken in ruimte en tijd. Windturbines kunnen niet ad infinitum op de Noordzee worden afgewenteld, omdat die ook eindig is en ook daar allerlei andere belangen spelen.

Klimaatadaptatie
De huidige inrichting van zowel stedelijk als landelijk Nederland is niet berekend op de reeds voelbare en nog te verwachten gevolgen van klimaatverandering. Dit heeft negatieve effecten op vrijwel alle geledingen van de samenleving, met consequenties voor de zoetwatervoorziening, de waterveiligheid en gezondheid, het stedelijk gebied, vitale infrastructuur (elektriciteit, ICT, transport), de landbouw en industrie, en het toerisme en de natuur. Zonder aanpassingen kunnen de negatieve effecten van klimaat­verandering fors toenemen. De toenemende droogteproblematiek is hier een voorbeeld van: bij ongewijzigd beleid zal droogte in de periode tot 2050 en daarna leiden tot een toenemende schade aan de landbouw, de scheepvaart en het bebouwd gebied, aan natuur-, bos- en veengebieden en tot een verminderde beschikbaarheid van bronnen voor drinkwater.
Zo vat het PBL een groot deel van de problematiek samen, waaraan Nederland zich zal moeten aanpassen.

Eigen foto, zie Zie www.bjmgerard.nl/?p=4177
Persfoto, zie Zie www.bjmgerard.nl/?p=1671

Nederland is in de afgelopen eeuw gemiddeld bijna 2°C warmer geworden. Zowel de neerslag, vooral in de kuststrook, en de verdamping, vooral in het binnenland, nemen toe. Het weer wordt extremer. Dat leidt ook tot financiële schade: aan de landbouw, als de rivieren nog maar moeilijk bevaarbaar zijn, als er extra kustversterking nodig is omdat de zeespiegel stijgt, mogelijk versneld vanwege de ijskappen, als houten funderingspalen gaan rotten, als hagel de daken kapot slaat.

Dit bewustzijn is al een tijd geland bij de diverse overheden, wat tot uiting komt in programma’s als het Deltaplan Zoet Water en het Deltaplan Hoge Zandgronden. En hoewel dat volgens het PBL geen verkeerde maatregelen zijn, vindt het PBL dat er, naast technische maatregelen, ook systeem maatregelen nodig zijn in de vorm van “een structurele omslag in het watergebruik en -beheer (meer infiltratie, minder afvoer, meer conservering, het vergroten van de waterefficiëntie in de landbouw, het verminderen van de watervraag) en een op het bodem- en watersysteem gebaseerde inrichting van het landelijk gebied (volgens het principe van functie volgt peil). Op de zandgronden gaat het daarbij om het vergroten van de grondwatervoorraden, het vasthouden en infiltreren van regenwater, het omvormen van de bossamenstelling om de verdamping te verkleinen en het instellen van bufferzones tussen natuur- en landbouwgebieden.”.

In de steden zijn aanpassingen nodig zowel op de kleine schaal van huizen, tuinen en straten als op de systeemschaal van wijk- en stadsaanpassingen. Zie bijvoorbeeld www.bjmgerard.nl/?p=3868 over de Woenselse Waterstaat Werken en hun voorgeschiedenis.
In de omvangrijke nieuwbouwprogramma’s die gaan komen, moet dit een leidend beginsel worden.

Stad en regio
Op dit moment is 6318km2 “stedelijk grondgebruik” (CBS). Dat is 19% van Nederland. Maar binnen Nederland kan dat percentage variëren van de helft tot het dubbele. Stedelijk grondgebruik is infrastructuur, (half)bebouwde omgeving en recreatiegebied.

Daar zullen tot 2030 in het hoge WLO-scenario 1,2 miljoen woningen bijkomen en 0,8 miljoen banen, en in het lage WLO-scenario 0,4 miljoen woningen en ca 0 banen.
De figuur hierboven geeft de verandering in het aantal huishoudens van 2018 tot 2050, en de figuur hieronder de bijbehorende ruimtevraag voor woningen (uitgaande van verschillende woningdichtheden).
Er hoort ook een groei van het oppervlak aan werkgebieden bij. Die groei heeft de neiging hoger te zijn, o.a. door de distributiedozen en de datacenters.

De Nationale Omgevings Visie (NOVI) hanteert de voorkeursvolgorde (1) binnen bestaand bebouwd gebied, (2) bouwen op OV-locaties en (3) bouwen op uitleglocaties.
Werkgebieden bij voorkeur in de buurt van de woongebieden, zodat de werknemers niet de hele stad  door hoeven te pendelen.

(1) en (2), die gerealiseerd worden met hoge woondichtheden, zijn op meerdere manieren het meest duurzaam. Men kan (binnen zekere grenzen) de bestaande infrastructuur blijven gebruiken en lopen en fietsen gaat het makkelijkste. (Dit is ongeveer de route die mijn woonplaats Eindhoven momenteel, min of meer noodgedwongen, kiest, met minder energieverbruik en schonese lucht als bijvangst – hoofdvangst, zo men wil).
Knelpunt is dat vaak grondige renovatie of sloop en nieuwbouw nodig is. Het gaat vaak om verouderde woningen met een ongunstig  energielabel, maar die zijn wel vaak goedkoop.
(3) vreet ruimte, soms met een natuurbestemming of met een hoge landschappelijke waarde, en kan leiden tot grotere autoafhankelijkheid, omdat het OV pas bestaanbaar is als er al een groot deel van de wijk af is (zo is de Eindhovense wijk Meerhoven een autowijk geworden bg). Ook dit kan tot sociale problemen leiden, bijvoorbeeld als mensen geen auto kunnen betalen ( “vervoersrechtvaardigheid”) .
Sowieso zijn alle varianten gekoppeld aan sociale processen en bijbehorende verschillen.

In alle gevallen moet de onderliggende bodem- en waterstructuur gerespecteerd worden, zoals dat in alle voorgaande hoofdstukken moest. Beter geen nieuwe woningen vier meter onder de zeespiegel of in de uiterwaarden van de Maas. En combineer functies: als je toch bezig bent, doe ook aan energie en klimaatadaptatie).

Zonneparken, natuur en landbouw

Zonnepark Bockelwitz-Polditz aan de Mulde (Dld) (foto bgerard) (Dit park telt 14000 panelen, samen goed voor 3,15MW piek, en was daarmee in 2010 het 130ste park van Duitsland).

Inleiding

Veel mensen zijn abstract voor duurzame energie, maar concreet tegen als de voorgestelde invulling iets heeft wat hen niet uitkomt. Wind en mestvergisting zijn bekende voorbeelden. “Doe eerst maar wat anders” is de boodschap.
Bij zonneparken op de grond is het niet anders. “Leg eerst de daken maar vol”, klinkt het. Maar er is helemaal geen sprake van een keuze, het is en en en.

Een leidinggevende studie als die van Bureau POSAD tbv de provincie Noord-Brabant gaat uit van een uit zonne-energie winbare hoeveelheid van 9,1PJ (op basis van 18km2 geschikt dak), 4,4PJ op oude storten (horend bij 11km2), en van 57,3PJ uit zonneparken in gemengd landelijk gebied (horend bij 143km2 zonnepark). Nu kan men nogal wat kritiek leveren op de rekenzuiverheid en de aannames van de studie, maar qua orde van grootte kloppen deze cijfers, als men van de aanname uitgaat dat Brabant zichzelf volledig energieneutraal zou willen maken op strikt duurzame basis. De gedachte dat je met daken kunt volstaan is dus quatsch – wie dat zegt, stelt eigenlijk voor om het grootste deel van het potentieel aan zonne-energie bij voorbaat af te schrijven.

Nu moet men POSAD ook anderszins relativeren. Brabant is ruim 5000km2, waarvan 2350km2 cultuurgrond. Tegen dat laatste cijfer moet die 143km2 worden afgezet.

Een andere tegenwerpingsargument is dat zonneparken de bodem en de natuur aantasten  en gebied voor de landbouw onbruikbaar maken. Er gaan veel niet onderbouwde beweringen rond, die bevestigd noch ontkend kunnen worden. Een verzachtende factor is dat er überhaupt niet veel toegankelijke onderbouwing bestond. Aan dat laatste gebrek heeft Wageningen wat gedaan (volgende tussenkopje).

Maar ook hier weer enkele relativeringen van algemene aard.
Nederland is de tweede agrarisch exporteur ter wereld (bruto; netto de derde). De landbouw is te groot voor Nederland en men kan zich perfect voorstellen Nederland (bruto) de vijfde of de zesde agrarisch exporteur zou zijn.
Vele honderden km2 van Brabant zijn al bedekt met wegen, huizen en bedrijventerreinen (zie www.clo.nl/indicatoren/nl0061-bodemgebruikskaart-voor-nederland ), als regel allemaal vroegere landbouwgrond. Nogal wat boeren zijn rijk geworden aan de overdracht. Ook hier klinkt een toevoeging van bijvoorbeeld 143km2 zonnepark op Brabantse landbouwgrond niet meteen als het einde der tijden. Je hoort het argument ook niet als de A67 verbreed zou moeten worden of het voortbestaan van vliegveld Seppe gerekt moet worden, of als Bolcom in Waalwijk van 5 naar 10  hectare gaat.

Bodem, landbouw en biodiversiteit rond zonneparken

Wageningen University & Research (WUR, afdeling Environmental Research) heeft een kennisbasis gelegd (op basis van literatuuronderzoek) met de publicatie “Zonneparken, natuur en landbouw” dd april 2019 (http://edepot.wur.nl/475349 ). Veel literatuur bestaat er overigens nog niet.

De basale conclusie is dat er spanningsvelden zijn tussen bodem en landbouw enerzijds en zonneparken anderzijds, maar dat die niet absoluut zijn en niet altijd negatief uitpakken. En dat wat slecht is voor de landbouw, soms goed is voor de biodiversiteit.

De bodem
Verder is de boodschap, dat de landbouw soms slecht is voor de bodem, en dat geen landbouw in die situaties tot natuurlijk herstel kan leiden (bijv. niet ploegen en geen mest uitrijden).

Dit alles op basis van deskundige natte vingers, die meestal naar de veronderstelde afname van het organisch materiaal wijzen en de bijbehorende afname van het bodemleven.  Er groeien immers minder planten. Dit alles verondersteld, want er is nog nauwelijks experimenteel materiaal.
Vooral als men na 20 of 30 jaar weer landbouw in het gebied wil ondernemen, zou dat om een langdurige hersteloperatie vragen. Als het zonnepark zonnepark blijft, zoals Woensel Woensel blijft en de A67 de A67, speelt dit probleem niet.

Er zijn echter knoppen waaraan gedraaid kan worden:

  • hoe groot de (combi)panelen zijn;
  • de netto-bruto verhouding van het park (het hoeveelste deel overdekt wordt door paneel);
  • de minimum- en maximumhoogte van de (combi)panelen boven de grond;
  • de oriëntatie (Oost-West of Zuidelijk);
  • of de combipanelen afwateringsspleten hebben (die bepalen of het water meer geconcentreerd of meer diffuus op de grond valt.
  • in welke omgeving je de panelen neerzet

De landbouw
Draaien aan de knoppen kan de agrarische gevolgen voor de landbouw beperken. Combi-gebruik (agrarisch en zonnepark) is mogelijk, maar beide functies werken dan suboptimaal. Dat kan een goede afweging zijn.
Men kan spreiden: er bestaan verrijdbare of opvouwbare panelen.
Men kan ook panelen neerzetten als een vertikaal hek, liefst bifaciaal.

En er zijn gewassen die het in de schaduw niet veel slechts of zelfs beter doen, zoals aardappels.

En een niet te missen overweging is dat een hectare zonnepark momenteel beduidend meer geld opbrengt dan een hectare gewas.

De biodiversiteit
De belangrijkste factor is wat er onder de panelen kan groeien. Als dat een grasland met kruiden is dat dekking geeft, of als er een  bloemenmengsel ingezaaid is, kan het positief uitpakken.

Voor zoogdieren is een zonnepark gewoon een stuk leefgebied. Als de omstandigheden gunstig zijn, maken ze er graag gebruik van. Hazen houden van zonneparken.

Bij vogels hangt het van de soort af en van de begroeiing onder de panelen. Er is geen systematisch effect, behalve dat een min of meer verwilderd zonnepark meer biodiversiteit biedt dan idem op intensieve landbouwgrond. PV-panelen leiden niet of nauwelijks tot vogelsterfte.

Als de bodem onder het zonnepark kruidenrijk en bloemrijk gehouden wordt, kan het park gunstig zijn voor insecten (bijv. vlinders en hommels).
Waterinsecten zien een paneel soms voor een wateroppervlak aan. Streepjes op de panelen schilderen helpt soms al, evenals niet te dicht bij de waterkant gaan zitten met je park.

Ecologisch beheer tijdens, maar ook na de aanleg van het park is van groot belang. Dan kan een zonnepark een verbetering zijn t.o.v. het intensieve bouwland, dat het vervangt.

De LTO

De Land- en Tuinbouw Organisatie gaat flink te keer tegen zonneparken. Dit ongetwijfeld ook omdat zonneparken per hectare fors meer opbrengen dan gewassen (zie ook Grootschalige zonneparken als flankerend beleid in de veeteelt-transitie ). De uitlatingen zijn mogelijk ook voor de eigen achterban bedoeld.

Zie www.boerderij.nl/Home/Nieuws/2019/5/LTO-zonnecentrales-volstrekt-onacceptabel-423878E/?cmpid=NLC|boerderij_vandaag|2019-05-03|LTO:_zonnecentrales_volstrekt_onacceptabel .

De LTO vindt zonneparken een industriele bestemming. Dat kun je inderdaad vinden – wat niet anders zegt dan dat het zoveelste stuk landbouwgrond in bedrijventerrein veranderd is. Dat is niet voor het eerst.
In plaats daarvan wil de LTO panelen op de grote daken van schuren en stallen. Daar is op zich niets mis mee, maar het levert veel te weinig op, zoals eerder gezegd.
De LTO wil niet op de hoeveelheid landbouwgrond inleveren en is bang voor stijgende grondprijzen, wat vanuit hun standpunt logisch is. Maar nergens staat dat Nederland zijn absurd hoge landbouw-exporterende functie op dit niveau in stand moet houden. Misschien moeten we wel gewoon naar minder landbouw en minder landbouwgrond toe.

Tenslotte mist de LTO regie. En daar hebben ze gelijk in.